Lezing – Ilja Leonard Pfeijffer – In mijn zinnen ben ik een revolutionair


Legalistisch, want hij stelt de wet en de instituties niet ter discussie. Dat is het verwijt dat Ilja Leonard Pfeijffer soms krijgt. Wat wordt daarmee bedoeld? Of hoe heeft een schrijver zich dan tot de wereld te verhouden?

Dit is een ingekorte versie van de lezing die Ilja Leonard Pfeijffer gaf in Mechelen, ter gelegenheid van de Dag van de Rechtsstaat.

De Standaard


Zoals ik in het verleden ooit eens ben uitgescholden voor ‘estheet’, alsof het feit dat ik schoonheid waardeer en nastreef een perverse kant van mij zou zijn die ik maar beter verborgen zou kunnen houden en waarvoor ik mij in elk geval diep zou moeten schamen, zo is mij ook het verwijt gemaakt dat ik legalistisch zou zijn.

Dit verwijt heeft mij aan het denken gezet en ik wil mijn gedachten daarover graag met u delen, in de veronderstelling dat u nog veel beter dan ik toegerust bent om de reikwijdte en implicaties van dit verwijt te doorgronden. Maar daartoe moet ik u eerst iets anders uitleggen en dat is hoe mijn beroep zich verhoudt tot de wereld en hoe ik mijn schrijverschap opvat in relatie met de actualiteit.

Als schrijver bemoei ik mij gretig met de wereld van vandaag. In mijn romans, gedichten en toneelstukken en vooral in de columns die ik voor verschillende media heb mogen schrijven en mag schrijven, reflecteer ik met regelmaat op actuele maatschappelijke en politieke ontwikkelingen.

Dat ik mij, ondanks het feit dat ik een estheet ben, inlaat met de lelijkheid van het politieke bedrijf en dat ik mij in mijn zoektocht naar eeuwigheid laat afleiden door de efemere banaliteit, heeft twee oorzaken, een banale en een principiële.

De banale reden is dat columns voor kranten een welkome bijverdienste vormen, die weliswaar niet in verhouding staat tot het geleverde werk maar door de regelmaat van de betalingen toch een zekere aanlokkelijkheid heeft.

De principiële reden is dat ik het mijn taak acht. Ik zie het als een opdracht om mij te informeren en te uiten over actuele ontwikkelingen en mij zodoende vandaag te verhouden tot de geschiedenis van overmorgen. Dit is niet zozeer mijn taak als schrijver, als wel mijn taak als burger.

Als schrijver is het mijn taak zo te schrijven dat u de pagina omslaat. Als burger beschouw ik het als mijn plicht om geïnformeerde opvattingen te vormen over de maatschappij waar ik deel van uitmaak en terwijl ik u deze bekentenis doe, besef ik terdege hoe antiquarisch, ouderwets, antiek en achterhaald deze civiele taakopvatting is geworden in onze huidige samenleving. Dat is een onderdeel van het probleem.

Maar kennelijk valt het op dat ik in mijn opvattingen over maatschappelijke en politieke ontwikkelingen de neiging heb om legalistisch te zijn. Het verwijt is mij meer dan eens gemaakt.

Ik denk ook te weten wat ermee wordt bedoeld. In mijn opvattingen en opinies over actuele vraagstukken vertoon ik de aanvechting om de definities en de procedures van de wet als uitgangspunt te nemen en om de wet en de instituties als zodanig niet ter discussie te stellen.

Hoewel ik het verwijt op zo’n manier kan begrijpen, verbaast het mij in hoge mate, want totdat het verwijt mij voor de eerste keer werd gemaakt, was ik mij er niet eens van bewust dat er ook een alternatief zou zijn. Als ik niet legalistisch mag zijn, wat moet ik dan zijn?

De moraal ontvlamt

Misschien verwacht men van een schrijver dat hij moralistisch is. Maar de moraal is, wanneer deze wordt losgeweekt van de wet, een gevaarlijk concept. De moraal is even ongrijpbaar als veranderlijk. Bovendien is de moraal een individuele kwaliteit en geen collectieve. Als de moraal betrouwbaar was, zouden we geen wetten nodig hebben. De wetten zijn juist bedoeld om ons te beschermen tegen de licht ontvlambare volatiliteit van de publieke moraal.

Het wetboek kent toetsing en coherentie. We zouden kunnen zeggen dat de wetten de moraal vormgeven, maar op een vertraagde en gecontroleerde manier. Die vertraging en controle zijn fundamenteel.

De moraal ontvlamt vaker wel dan niet in de vorm van een gevoelsmatige verontwaardiging over individuele gevallen en geïsoleerde incidenten, terwijl de wet de kwesties in een rationele samenhang beziet. De wet beschermt ons tegen ons rechtvaardigheidsgevoel.

Pedofilie is niet strafbaar, omdat er een verschil is tussen pedofilie en pedoseksualiteit en omdat in de samenhang van het wettelijke systeem met recht is bepaald dat gedachten, fantasieën en verlangens tot het domein behoren van de individuele vrijheid.

Binnen deze wettelijke kaders zijn we in staat om genuanceerd over pedofilie te spreken, maar als we het over zouden laten aan de moraal zou die nuance op zich al verwerpelijk zijn.

Als gedachten strafbaar waren, was ieder van ons al lang veroordeeld tot minstens tien keer levenslang. Als er door de publieke moraal druk wordt uitgevoerd om bepaalde fantasieën, die in het bijzonder onsmakelijk en onwenselijk worden geacht, strafbaar te stellen, dan is het de samenhang van het juridische systeem die deze morele verontwaardiging bekoelt met de filosofische distantie van een principiële kwestie.

Als desondanks de mening blijft overheersen dat de wet tekortschiet, voorziet diezelfde wet in procedures om de wet te veranderen.

Misschien verwacht men van een schrijver dat hij immoreel is. Ik moet u bekennen dat de gedachte om beroepshalve immoreel te zijn een zekere aantrekkingskracht heeft.

Het idee om mijn kunst te misbruiken als alibi voor een ongeremde en zalig perverse levenswandel is bepaald aanlokkelijk en bovendien niet zonder precedenten. Bovendien ben ik wel degelijk van opvatting dat ik als schrijver het recht heb, en misschien ook wel de plicht, om in mijn boeken begripsvol plaats in te ruimen voor alles wat afwijkt van de geldende norm.

Met mijn door zijn beroep ontwikkelde en verfijnde vermogen tot empathie heb ik de verontrustende en uiterst heilzame mogelijkheid om ook mijn lezers te bewegen tot empathie met personages die zich in moreel opzicht ver voorbij elke denkbare horizon ophouden. We moeten het belang hiervan niet onderschatten.

Als literatuur nut zou moeten hebben, dan zou een groot deel van dat nut gelegen zijn in precies deze oefening in empathie. En empathie met personages die normaal zijn, is voor de lezer niet zo interessant en niet zo leerzaam. Die kent hij al. Hij of zij is zelf zo.

Het begint boeiend te worden als de lezer door de kracht van de zingende zinnen en de onontkoombare logica van het verhaal wordt gedwongen zich in te leven in personages die hij of zij in het werkelijke leven geen blik waardig zou keuren en waarschijnlijk zelfs hartgrondig zou verachten.

Niet alle boeken zijn zo, maar het is goed dat er boeken bestaan die zo zijn. Literatuur bevrijdt mensen van de claustrofobische beperking om in hun leven slechts één enkel leven te kunnen leven. Als een verantwoordelijk burger na het boek te hebben dichtgeslagen moet toegeven dat hij het immorele leven van een misdadiger heeft geleefd en dat hij heeft begrepen hoe hij denkt en voelt, dan is dat pure winst, ook voor de verantwoordelijke burgermaatschappij.

Als er van een schrijver verwacht mag worden dat hij immoreel is, dan mag dat verwacht worden in zoverre de schrijver op papier begrip nastreeft voor immorele gedachten en daden. Maar bij dit alles ben ik wel zo verstandig en wel zo laf om nadrukkelijk een onderscheid aan te brengen tussen de schrijver als duivelskunstenaar, die zich tussen de beide kaften van een boek veroorlooft wat het comfort van orde en rechtvaardigheid verstoort, en de schrijver als rechtspersoon in het dagelijks leven.

Hoewel sommigen wellicht zouden beweren dat persoonlijke ervaring onontbeerlijk is voor begrip, zou ik geneigd zijn vol te houden dat het nu juist de magie van de literatuur is om die persoonlijke ervaring over te hevelen naar het veilig afgeschermde domein van de fantasie waar zij geen onschuldige slachtoffers hoeft te vergen.

Misschien verwacht men van een schrijver dat hij revolutionair is. De wetten zijn immers ontworpen met het doel om de bestaande machtsverhoudingen in stand te houden.

De schrijver zou een visionair moeten zijn die een stralende dageraad ontwaart voorbij de bestaande machtsverhoudingen. Dit is allemaal waar. Alles moet nieuw worden. Maar ook dit geldt vooral op papier.

Wanneer ik mijn zinnen aaneenrijg, ben ik een revolutionair omdat ik van mijzelf eis dat ik mij uitdruk zoals niemand zich eerder heeft uitgedrukt, en vooral ikzelf niet, en dat ik iets maak wat eerder nog niet bestond. Maar wat mij tegenstaat aan revolutie in politieke zin, is de ongenuanceerde platheid ervan.

Een revolutionair heeft, net als een gelovige, per definitie gelijk, want anders heeft het geen zin om een revolutionair te zijn. Deze eendimensionale gedrevenheid vind ik banaal. De ambiguïteit interesseert mij, omdat alles ambigu is.

Ik zal mij er de rest van mijn schrijvende leven aan wijden om de beide kanten van alle dingen te laten zien

Ik ben geboren op 17 januari 1968, dus ik heb de meirevolutie in Parijs nog meegemaakt. Vierenvijftig jaar lang heb ik nagedacht over de zin van het leven en de aard van alle dingen en ik heb een conclusie bereikt, die ik graag met u zal delen.

Na vierenvijftig jaar nadenken is de diepe wijsheid in mij gerijpt dat alle dingen twee kanten hebben en ik zal mij er de rest van mijn schrijvende leven aan wijden om de beide kanten van alle dingen te laten zien.

Dus nee, ik ben geen moralist, geen immoralist en geen revolutionair. Ik ben een legalist, in die zin dat ik geloof in het systeem dat u vertegenwoordigt. Wetten zijn mensenwerk zoals de beschaving mensenwerk is.

De oude Grieken hebben ons geleerd na te denken en de Romeinen hebben ons de Griekse beschaving doorgegeven tezamen met hun wetten, die misschien hun voornaamste erfenis zijn.

Volwassen land

Helaas is er een maar.

Ik ben niet blind voor ontwikkelingen die mijn blinde vertrouwen in het recht ondermijnen, noch voor het feit dat deze ontwikkelingen de laatste tijd steeds vaker zichtbaar worden.

Of het wantrouwen van de burgers in de staat en in het wetboek dat het evangelie is van de staat terecht is of onterecht, hangt af van je perspectief. Het wordt al complexer en ambiguer als we onze blik richten op de maatregelen en noodwetten die zijn ingezet om de pandemie te bestrijden en de gevolgen die deze hebben gehad en hebben op het vertrouwen van de burgers in de rechtsstaat. Ik denk dat de pandemie ons in dit opzicht twee waardevolle lessen heeft geleerd.

Ten eerste is het duidelijk geworden dat er geen vertrouwen kan bestaan in de rechtsstaat zonder handhaving. Dat is het fundamentele verschil dat ik zag tussen de Nederlandse en de Italiaanse aanpak van de pandemie. In Italië werden de draconische maatregelen consequent en met harde hand gehandhaafd.

Nederland wilde dat niet. ‘We zijn een volwassen land’, zei onze Nederlandse premier Rutte. In plaats van op handhaving zette hij in op het verantwoordelijkheidsgevoel van de burgers. Maar niets ondermijnt het vertrouwen in de afgekondigde maatregelen zozeer als wanneer je ziet dat onverlaten die de regels aan hun laars lappen ongestraft blijven.

De tweede les van de pandemie met betrekking tot de rechtsstaat is dat de fundamenten onder het vertrouwen in de rechtsstaat worden weggeslagen als er geen gedeelde waarheid bestaat.

Hoe kun je verwachten dat burgers vertrouwen hebben in de wetten die bedoeld zijn het virus in te dammen als een substantieel deel van die burgers er niet van is overtuigd dat het virus bestaat? De virusbestrijding is gebaseerd op een werkelijkheid die wij wetenschappelijk zouden noemen, maar die niet door iedereen wordt gedeeld.

Complottisme is een probleem voor de rechtsstaat.

Wie ervan overtuigd is dat de wetten uitsluitend tot doel hebben om af te dwingen dat de wereldbevolking wordt geïnjecteerd met microchips en daarmee onder de controle komt van Bill Gates of dat de wetten gemaakt zijn door een elite van pedofiele kannibalen die vanuit de kelder van een pizzeria in Washington onder leiding van Hillary Clinton de wereldheerschappij veilig willen stellen, zal niet geneigd zijn vertrouwen te hebben in onze wetten en ons juridisch systeem en om het spel volgens de regels van de rechtsstaat te spelen.

Vertrouwen in de waarheid

Internet is een probleem, want internet heeft ons idee van de waarheid gecompliceerd. Het is over de jaren alleen maar duidelijker geworden dat de waarheid dankzij internet onder een overstelpende hoeveelheid waarheden begraven is.

De waarheid, vertrouwen in de kenbaarheid van de waarheid en vertrouwen in de eenduidigheid van de waarheid zijn absolute voorwaarden voor het functioneren van ons juridisch systeem. Zodra de waarheid wegvalt, valt alles weg.

Deze cynische en nihilistische benadering van de waarheid vertaalt zich in de opvatting dat machthebbers het juridisch systeem conform hun eigen persoonlijke waarheid kunnen hervormen.

Dat hebben we gezien in de Verenigde Staten, waar Trump het Hooggerechtshof heeft bevolkt met geestverwanten en dichter bij huis, in Europa, in Polen, waar de regering rechterlijke uitspraken wil toetsen aan regeringsstandpunten.

Deze flagrante schending van de trias politica wordt door de Poolse machthebbers niet eens als zodanig gezien, want die goede ouderwetse trias politica gaat uit van een objectieve waarheid, die door de rechterlijke macht onafhankelijk van de wetgevende en uitvoerende macht getoetst kan worden.

Wanneer die objectieve waarheid niet meer bestaat en uitsluitend nog gewicht wordt gegeven aan wenselijke waarheden, vervalt de noodzaak om de machten te scheiden. Dat wordt dan zelfs iets kunstmatigs.

Misschien verwacht men van een schrijver dat hij immoreel is. Ik moet u bekennen dat de gedachte om beroepshalve immoreel te zijn een zekere aantrekkingskracht heeft. Het idee om mijn kunst te misbruiken als alibi voor een ongeremde en zalig perverse levenswandel is bepaald aanlokkelijk en bovendien niet zonder precedenten

Internet vormt ook op een andere manier een bedreiging van de rechtsstaat. De Nederlandse schrijver, filosoof en rechtsgeleerde Maxim Februari wees er in een recente column op dat het concept tekst door internet is veranderd.

Op internet zijn teksten fluïde geworden. Ze verschijnen, veranderen en verdwijnen waar we bij staan. Onze rechtsstaat is gebaseerd op het principe van de onveranderlijke, ondubbelzinnig vaststaande tekst van het wetboek.

Ten tijde van de Grieken en de Romeinen waren de wetten nog in marmer uitgehouwen en eigenlijk is er sindsdien niet zoveel veranderd.

Wanneer ons idee van de aard van een tekst door toedoen van internet verandert en wanneer wij gewend raken aan het fluïde karakter van teksten, heeft dat consequenties voor onze perceptie van het wetboek, die opeens een fossiel, om niet te zeggen versteend karakter krijgt.

De tijd zou kunnen aanbreken dat het concept van onveranderlijke wetsteksten niet langer aansluit bij de heersende opvattingen in de samenleving.

De vraag of wantrouwen jegens de overheid en haar wetten terecht is of ten onrechte, hangt, zoals gezegd, af van het perspectief. Ik hoop en denk dat ik namens een ruime meerderheid van u spreek als ik zeg dat er weinig reden is om het wantrouwen te delen dat is gestoeld op de opvatting dat een kannibalistische elite, al dan niet met behulp van vaccinaties, uit is op de wereldheerschappij.

Maar wat nu als we het hebben over de klimaatcrisis? Wederom hoop en denk ik namens een ruime meerderheid van u te spreken als ik zeg dat de aanpak van de klimaatcrisis urgentie heeft.

Rechterlijke uitspraken dwingen regeringen zich aan de gemaakt afspraken te houden, dat is waar, dat is een groot goed, maar het probleem is een beetje dat onze regeringen vanwege economische belangen niet voldoende verregaande, bindende afspraken willen maken.

In dat geval is er iets voor te zeggen dat de wetten de belangen van de vigerende economische macht consolideren. Als je weigert de wetten te maken die nodig zijn om de planeet te redden, omdat de afwezigheid van die wetten je nog even de tijd geeft om goed geld te verdienen, dan hebben we voor het redden van onze planeet weinig aan ons vertrouwen in de rechtsstaat.

Dan moet ik alles wat ik in de eerste helft van deze lezing heb gezegd herzien en tot de conclusie komen dat de moraal boven de wet gaat en dat er niets anders opzit dan een revolutie.

Als burger beschouw ik het als mijn plicht om geïnformeerde opvattingen te vormen over de maatschappij waar ik deel van uitmaak en terwijl ik u deze bekentenis doe, besef ik terdege hoe antiquarisch, ouderwets, antiek en achterhaald deze civiele taakopvatting is geworden. Dat is een onderdeel van het probleem

Al met al is het nog niet zo eenvoudig om deze lezing te voorzien van een simpele conclusie, die ons allen bevredigt met haar heldere eenduidigheid en ons huiswaarts zendt met duidelijke inzichten en krijgshaftige voornemens.

Wat duidelijk is, en altijd al sinds het begin der tijden duidelijk is geweest, is dat Zeus gelijk had: zonder dike, zonder recht is er geen samenleving mogelijk en zonder samenleving geen lijfsbehoud.

Maar in een almaar meer gepolariseerde samenleving die er almaar meer verschillende waarheden op nahoudt, lopen recht en rechtvaardigheidsbegrip het gevaar steeds verder te verstenen tot irrelevante en onwerkbare begrippen.

Zeus had ook gelijk toen hij aidos, respect, fundamenteel achtte voor elke samenleving. Dit respect vertaalt zich in respect voor de instituties en vertrouwen in de rechtsstaat en in de overheid.

Dat dit vertrouwen afbrokkelt, is een directe bedreiging voor de rechtsstaat.

Een zo mogelijk even belangrijke conclusie is dat ik gelijk heb: alle dingen hebben twee kanten. Ik zou mij ervan af kunnen maken door te zeggen dat de conclusie is dat we moeten blijven nadenken. En hoewel dat wel degelijk de conclusie is, wil ik mij er niet zo gemakkelijk van af maken en voeg ik hier derhalve aan toe dat de geschiedenis leert dat het goede nimmer zegeviert, maar het kwaad evenmin.

Dit is een ingekorte versie van de lezing die Ilja Leonard Pfeijffer gaf in Mechelen, ter gelegenheid van de Dag van de Rechtsstaat.

 blg

Bron: De Standaard

Naar Facebook

Naar de website


Scroll naar boven