Actrice Barbara Sarafian – ‘Sommigen zijn bang van mij. Dat is zeer vereenzamend’

Barbara Sarafian (53) schreef een boek over zichzelf dat bijna integraal over haar moeder gaat. Toch verklaart het ook haar grillige carrière als actrice, en haar turbulent parcours in de liefde. ‘In relaties ben ik een zeer slechte acteur.’

Café Den Boer in Mariakerke zou een decor uit een Vlaamse heimatfilm kunnen zijn.

Barbara Sarafian komt op in een stijlvolle lange mantel en met een paarse flapmuts over haar hoofd. Het is herfst voor iedereen. Nog voor ze zich heeft neergevlijd op de bank ­achterin, stapt er een man op haar af – rijzige vijftiger, ­energieke tred – die met luider stemme zegt: “Gij zijt toch Barbara, hè? Kom, ik ga een selfie met u maken.” Nog voor ze iets kan terugzeggen, eventueel bezwaar maken, drukt de man zich tegen haar aan. Met een XL smartphone legt hij het tafereel vast.

“En met wie had ik de eer?” vraagt Sarafian afgemeten. De man stelt zich voor en vermeldt er uitdrukkelijk bij dat hij “een zaak” heeft in de buurt.

“En gij? Woonde gij hier ook?”

Sarafian trekt haar mondhoeken op tot een glimlach maar houdt de lippen stijf op elkaar. Waarop de man zich weer bij de figuranten aan de toog voegt. Bij de mannen met zaken en de mannen zonder zaken, de mannen met koffie en de mannen met bier, de mannen met plannen en de mannen met tijd. Het is nog ochtend, maar in Café Den Boer gaat de geluidssterkte van de gesprekken al aardig richting nachtlawaai.

Ja, ze woont in de buurt, onder één dak met haar zoon Julian (25) en haar labrador Mike. En ze groeide op niet ver hiervandaan, in Watervliet: 30 kilometer in noordwestelijke richting, op de grens met Zeeuws-Vlaanderen. Haar ­middelbare school lag in Eeklo.

Daar, in het Meetjesland, speelt het grootste deel van Mamy Blue zich af, haar boek dat net is verschenen.

Barbara Sarafian: “Mamy Blue gaat over mijn Vlaamse roots. De meeste mensen denken dat ik een exotische vrucht ben – Sarafian, die naam alleen al! – maar ik ben dus in Vlaanderen opgegroeid, op de boerenbuiten, onder de kerktoren. Het Meetjesland was mijn potaarde. En ik ben daar, achteraf gezien, ontzettend blij om. (lacht) Dat pakken ze mij niet meer af!”

Zegt u zonder een zweem van ironie.

“Ja. Ik heb rust gekend als kind. Of liever: ik heb rust gezocht en gevonden. Mijn moeder was een kunstenares, mijn biologische vader een filosoof en een goeroe, mijn stiefvader een hooggestemde advocaat. Met meer dan de helft van de familie sprak ik Frans.”

“Maar ik wilde maar één ding: normaal zijn, voldoen aan de norm. Een ­ongecompliceerd, rimpelloos leven leiden, zoals mijn beste vriendin Cindy. Níét opvallen. Dat was niet gemakkelijk. Met mijn naam viel ik automatisch uit de toon. Dat vond ik al te veel aandacht. Hoeveel liever was ik ­onopgemerkt gebleven wanneer ’s ochtends op school de aanwezigheidslijsten ­werden voorgelezen. Er waren momenten dat ik wanhopig was en dacht: het gaat me nooit lukken om te zijn zoals de anderen. Daarvoor heb ik bepaalde aspecten van mijn ­identiteit moeten wegduwen, ontkennen…”

Met name uw Armeense wortels. Daar staat nauwelijks iets over in het boek. Is dat omdat u er weinig van afweet?

“Nee, ik heb er echt bewust voor gekozen om het verhaal van mijn moeder te vertellen. Mijn ouders zijn gescheiden toen ik piepjong was, dus in mijn hoofd zijn dat ook ­gescheiden werelden. Mijn biologische vader, dat is een ander boek. Met de Armeense diaspora had hij weinig te maken. Hij was een Brusselaar, hij is daar geboren en ­getogen. Hij was niet zo dominant aanwezig in mijn leven als mijn moeder, maar zijn geest, zijn levensfilosofie, was dat wel. Hij was eigenlijk altijd bij ons, wat we ook deden, hij zat altijd op onze schouders.”

“‘Polo’ was zijn bijnaam, hij heette Paul. Hij heeft ­theologie, filosofie en journalistiek gestudeerd, en daarna is hij de wijde wereld ingetrokken. Naar Bangalore in India, naar Afghanistan, overal…”

Barbara Sarafian: ‘In de film van mijn leven speelt mijn moeder de hoofdrol. Ik heb hard mijn best gedaan om níét op haar te lijken. Ik heb moedermoorden bij de vleet gepleegd. Allemaal mislukt’ Beeld Carmen De Vos
Barbara Sarafian: ‘In de film van mijn leven speelt mijn moeder de hoofdrol. Ik heb hard mijn best gedaan om níét op haar te lijken. Ik heb moedermoorden bij de vleet gepleegd. Allemaal mislukt’ Beeld Carmen De Vos

Hij was een hippie, kortom.

“Correctie: een beatnik. Hij heeft een commune gesticht in Sint-Martens-Latem, en daarna is hij een relatie begonnen met de beste vriendin van mijn moeder: Nicole, de ­grootmoeder van Trixie Whitley, de moeder van Alan (Gevaert, bassist bij dEUS, red.). Alan is mijn stiefbroertje. Nogmaals: dat is een ander verhaal.”

“Terwijl ik Mamy Blue schreef, heb ik alles wat over mijn vader ging, of naar hem verwees, opzijgelegd. Het is een enorme stapel. Mijn vader schreef ook. Ik heb al zijn ­brieven, schriften en boeken geërfd: Nietzsche en Wittgenstein all over. Ik wil daar ooit iets mee doen, maar ik durf mij zijn geschriften en zijn wijsheden niet zomaar toe te eigenen. Misschien moet ik ze uitgeven onder zijn naam.”

Uw moeder is in 2010 gestorven. Waarom komt u nu pas met haar verhaal?

(denkt na) “Hoe moet ik dat uitleggen? Mijn rouwproces, dat rauwe rouwen om het verlies van een geliefde, is nu wel voorbij. Maar terwijl je rouwt, duw je de persoon om wie je rouwt ook weg, omdat je de confrontatie niet aankunt. En daarna probeer je opnieuw signalen op te vangen: ‘Waar zit ze nu? Ik vind haar niet meer!’ Het heeft even geduurd voor ik alle snippers had samengeraapt, voor ik kon opschrijven hoe ik mijn moeder wil herinneren. Nu zit ze in mij. Ik moet haar niet meer gaan zoeken. Ik heb haar geest in de fles geduwd.”

Was het eigenlijk wel de bedoeling dat dit boek over uw moeder zou gaan? Werd u niet geacht een ordinair BV-boek over leven en werk van Barbara Sarafian af te leveren?

“Oorspronkelijk wou ik een boek maken waar álles in stond. Heel mijn leven, plus dat van de mensen uit wie ik ben voortgesproten. Maar dan zou het een turf van 900 bladzijden zijn geworden. Mijn uitgever zei: ‘Dat is pretentieus, dat gaan we niet doen’.”

“Nu, hoezeer ik mijn verhaal ook uitdunde, hoeveel ­personages en verhaallijnen ik ook schrapte, er bleef altijd één rode draad over: de stem van mijn moeder. Een boek dat over mij gaat, gaat automatisch over mijn moeder. In de film van mijn leven speelt zij de hoofdrol, daar bestaat niet de minste twijfel over. Ik heb hard mijn best gedaan om níét op haar te lijken. Ik heb moedermoorden bij de vleet gepleegd. Dat is allemaal mislukt. Zij is bepalend geweest voor hoe ik heb geleefd, en voor hoe ik vandaag leef en denk, daar kan ik niet omheen. Zij is een grotere en betere versie van mezelf.”

Autobiografieën van bekende mensen zijn meestal variaties op het from zero to hero-thema: ‘Ik was niemand en nu ben ik iemand. Ik kom van nergens en nu ben ik overal. Ik was arm en nu ben ik rijk.’ Bij u is het anders. U wilde krimpen in plaats van groeien. Uw wereld was groot en u wilde dat hij kleiner werd.

“Ik ben blij dat u dat hebt opgemerkt. Ik heb die reflex soms nog: dat ik mezelf kleiner wil maken, dat ik een veilige cocon zoek om mij in te nestelen. Oké, als ik een andere horizon nodig heb, stap ik gewoon op een vliegtuig. Die vluchtweg ken ik en neem ik ook nog geregeld. Maar diep vanbinnen ben ik een dorpsmeisje. Eenvoud is waar ik naar streef. (lachje) Komt goed uit, nu we met de maatschappij weer richting boerenbuiten en gezonde groenten evolueren.”

Bedoelt u dat u groene vingers hebt?

“Die gezonde groenten liggen al vijftig jaar elke dag op mijn bord. Dankzij mijn moeder! Zij kookte met seizoensgroenten en met kruiden en bloemen van het veld. (imiteert met ­opgestoken pink en pruimenmondje een veganist in een ­sterrenrestaurant) Drie soorten aardpeer: vertel mij wat.”

U groeide op zonder grenzen. En geldgebrek was er al evenmin.

“Er waren wel grenzen, maar die moest je zelf ontdekken. Maar wat er níét was, was kleinburgerlijkheid. Ik ging naar de kerk met de buren! Op zaterdagnamiddag ging ik in bad, en daarna belde ik aan bij hen: ‘Kom, we gaan naar de kerk’. Dat was zeer tegen de zin van mijn moeder, maar zij liet me begaan. Ik wou vroom zijn. Ik wou alles zijn wat mijn ouders niet waren. Ik ben nog altijd gevoelig voor religie.”

Dat heb ik gemerkt in het boek. Als het crisis is, trekt u ‘naar binnen’: lezen, zingen en mediteren. Mediteren is er altijd bij. Waar komt dat vandaan?

“Van mijn biologische vader, natuurlijk. Ik heb het hem altijd zien doen. Uren aan een stuk zat hij te mediteren, onverstoorbaar als een boeddha. Hij keek zelfs niet op als mijn oudere broer en ik vroegen: ‘Papi, papi, wil je met ons spelen?’ Ik doe het nu ook continu. Overal waar ik ben, zit of sta, kan ik mediteren. Ik ga naar hier (zet een wijsvinger tussen haar wenkbrauwen), naar mijn derde oog, en ik ben vertrokken. Vipassana yoga: niets ontkennen, niets afstoten, maar de dingen laten zijn. Zalig.”

“Mijn vader wou mij Prajna noemen, maar dat mocht niet van de burgerlijke stand. Het is mijn tweede naam geworden. ‘Prajna paramita’ is Sanskriet en betekent ‘de perfectie van de wijsheid’. En in de Vedische godencultus belichaamt Prajna paramita het zwaard dat de materie klieft om de leegte zichtbaar te maken. Dat is mediteren: maken dat er niets is, maken dat het geweld uit je lichaam en je geest trekt. Ik ben zot van leegte. Ik kom thuis en… (slaakt een diepe zucht) ik laat mij leeglopen.”

Zot van leegte, mooi beeld…

“Niet zot door leegte, hè! (lacht) Acteurs kunnen er ook hun voordeel mee doen. Soms moeten wij bij 35 graden spelen dat het winter is. Of in de vrieskou in een bikini rondlopen. Mediteren is dan de oplossing. Maken dat de hitte er niet is. Maken dat je de kou niet voelt. Als je ‘koude’ associeert met wat je je daar lichamelijk van herinnert, bevries je. Maar als je dissocieert en beslist: ik weet niet wat koude is, dan lukt het wel. Zo ga ik ook met problemen om. Ik maak dat ik mij bepaalde angsten niet meer herinner. Herinnering en gevoel loskoppelen van elkaar.”

Barbara Sarafian: ‘Ik ben niet zo starstruck. Ik heb mijn werk altijd beschouwd als... another day at the office. Carrièrematig ben ik veeleer een afvinker: oké, dat hebben we dan ook weer gedaan’ Beeld Carmen De Vos
Barbara Sarafian: ‘Ik ben niet zo starstruck. Ik heb mijn werk altijd beschouwd als… another day at the office. Carrièrematig ben ik veeleer een afvinker: oké, dat hebben we dan ook weer gedaan’ Beeld Carmen De Vos

Over uw carrière als actrice gaat het in Mamy Blue uit­drukkelijk níét, ondanks uw indrukwekkende, grillige CV.

“Ja, ik sta er zelf ook een beetje van te kijken dat ik daar geen zin in had. Maar wat moest ik doen? Schrijven over wie ik allemaal ben tegengekomen op mijn pad naar de eeuwige roem? (lacht) De glitter en de glamour, de pieken en de dalen? (denkt na) Ik ben niet zo starstruck. Ik heb mijn werk altijd beschouwd als… another day at the office. Carrièrematig ben ik veeleer een afvinker: ‘Oké, dat hebben we dan ook weer gedaan’.”

Aanvankelijk deed u van alles en nog wat: verkoopjobs, hostessenwerk, presentaties, typetjes spelen in De lieve lust op StuBru en in Alles kan beter van Mark Uytterhoeven, of in Spike en Kijk eens op de doos van de betreurde Patrick De Witte…

“Ik moest zien rond te komen, hè. Op een gegeven moment was ik verkoopster van bubbelbaden. Waarom? Omdat het zo licht was, natuurlijk. Je pakt dat niet mee naar huis, hè. En ook: acteren was twintig jaar geleden nog veel meer verkokerd. Je moest iets in huis hebben om het te mogen doen.”

Had dat acteren net zo goed niet op uw pad kunnen komen?

“Nee, ik denk dat het in mijn genen zit. Zowel langs ­moederskant als langs vaderskant werd er geacteerd. De moeder van mijn vader, die ik niet heb gekend, was een bekende Brusselse actrice. Zij heeft nog in de komedies en de melodrama’s van Gaston Schoukens gespeeld (populaire filmregisseur in de jaren 20 en 30, red.). Mijn moeder heeft op een gegeven moment gezegd: ‘Voor alles wat jij hier nu al jaren loopt te doen – het onnozel kieken uithangen, zingen, imiteren, paraderen – bestaan scholen.’ Zo is het begonnen.”

“Ik heb lang geaarzeld. Ik wilde eerst niet naar de ­toneelschool. Ik was daar veel te verlegen voor. En mijn vader vond dan weer dat ik een Franstalige opleiding moest volgen. Nederlandstalig theater vond hij te beperkend, daar sprong je niet ver mee in de wereld. Om hem te pleasen, ben ik theaterles gaan volgen in Brussel. Later heb ik ook nog op het conservatorium in Antwerpen gezeten, bij Dora van der Groen.”

Geen van beide opleidingen hebt u afgemaakt.

(in plat Gents) “Seg, gade ’t zout nog ne keer in de wonde ­wrijven? Ik viel tussen twee stoelen. En ik was er ook nog niet klaar voor. Voor een reguliere job in het theater, bedoel ik. Of om samen met anderen een collectief te vormen. Ik was te raar. Ik kwam uit een andere provincie…”

“Och, er zijn zo veel acteurs die hun opleiding niet ­hebben afgemaakt. Terugkijkend denk ik dat ik een aanloop van dertig jaar heb genomen. Ik ben nu pas rijp. Nu pas heb ik het zelfvertrouwen om te zeggen: ik kan het. Ik ben een laatbloeier. (denkt na) Of liever: ik ben een snelle beginner, impulsief, overhaast, dan loop ik met mijn kop tegen de muur, dan trek ik mij een tijd terug, en daarna begin ik pas echt. Je zou mij een premature laatbloeier kunnen noemen. (lacht) Snap je? Ik doe dat niet bewust hoor. Ik merk gewoon dat het altijd zo gaat bij mij.”

Toen uw stiefvader stierf, stond u, samen met uw zoon, op de set van Aanrijding in Moscou. Toen uw moeder stervende was, waren de opnames van Rundskop bezig. Merken we dat in uw vertolking? Merkt ú het, wanneer u de beelden terugziet?

“Nee, behalve in de vermoeidheid die je van mijn gezicht kunt aflezen. Ik heb een beetje de Anna Magnani-ziekte. (Italiaanse grande dame van de neorealistische cinema, red.) Als ik aan het spelen ben, is het alsof de binnenkant van mijn gezicht naar buiten wordt geplooid. Vandaar dat ik vaak te horen krijg: ‘Amai, gij ziet er in ’t echt veel beter uit dan in de film!’ (lachje) Terwijl je toch zou mogen ­verwachten dat het andersom is. Maar voor de rest staat er een dikke muur tussen mijn privéleven en mijn werk. Ik kan het gewoon niet: situaties, dingen die aan de gang zijn in mijn leven, overzetten in een personage. Heel bizar. Om te kunnen huilen op een set, ga ik niet aan mijn overleden moeder zitten denken. Dat vind ik oneerbiedig en onwaarachtig. Daarvoor ben ik geen acteur geworden. Niemand weet waar die traan vandaan komt. Dat is het grote geheim.”

Als ik me uw meest bekende acteerprestaties voor de geest haal – Matty in Aanrijding in Moscou, Eva Goethals in Clan – dan denk ik: u bent een van die zeldzame acteurs die van feelbad feelgood kunnen maken.

“Omdat het één geheel is! Tragedie en komedie, dat zijn geen twee verschillende dingen, dat is als yin en yang. Humor zonder sérieux is flut. Als je zeer serieus in het leven staat, dán kun je pas onnozel doen.”

“Ik ben opgegroeid met het surrealisme. Mijn vader gaf me het manifest van André Breton te lezen. In het atelier van mijn moeder hing een foto van Marcel Duchamp tegen de muur. ‘Draai het om!’ is de levensles die ik van hen heb meegekregen. ‘Draai het toch om!’ Wat tragisch is, kun je komisch maken, en vice versa.”

De allerbeste passages uit Mamy Blue zijn de surrealistische taferelen aan het doodsbed van uw moeder. Hoe ze haar bed naar de rokersruimte van het ziekenhuis liet rollen om daar Sturm der Liebe te kijken op haar laptop. Hoe ze u de opdracht gaf om zelf haar doodskist in elkaar te timmeren en die ‘Grieks blauw’ te schilderen. Of hoe u, op haar voorlaatste dag, boven op haar bed met kledingstukken stond te zwaaien om de rookmelder in haar kamer onklaar te maken, zodat ze nog een allerlaatste sigaret kon roken. Grote tragedie, geweldige komedie.

“Het boek is een eerbetoon aan mijn moeder, maar het is geen heiligverklaring. Ik stel haar kwetsbaar voor. Ik denk dat het gepermitteerd is, dat het haar mooi maakt. Mijn moeder was iemand die… mogelijk kon maken wat onmogelijk leek. Heel veel mensen missen haar. (stil) En dan zijn er nog zo veel verhalen die ik niet gebruikt heb.”

(denkt na) “Op een gegeven moment had ze een Harley Davidson. Maar ze kon die zware motor niet onder controle houden en was ermee in de gracht gereden. Terwijl ze in de gracht lag, passeerde er een vrouw met haar zoon op de fiets. De zoon zei: ‘Ma, kijk daar, in de gracht’. De vrouw antwoordde: ‘Ge meugt nie kijken, da’s een wijf’. En ze reden verder, zonder zich om mijn moeder te bekommeren. Achteraf had mijn moeder het alleen maar daarover, over wat die vrouw had gezegd, en niet over haar kneuzingen en kwetsuren. Daar zat natuurlijk ook weer een levensles onder verscholen. Zo liet ze ons nadenken over seksisme. Het zijn niet alleen mannen die vrouwen achteruitduwen. Vrouwen onder elkaar kunnen er ook wat van.”

Is dat de reden waarom u zich tot nog toe niet hebt gemengd in #MeToo-debatten?

(lange stilte) “Het probleem met dit soort zaken, waar ik zelf van kan meespreken, is het volgende. Ofwel doe je aan vipassana yoga en denk je ‘ahum’ als je ongewenste dingen meemaakt. Je laat het passeren, je probeert ervoor te zorgen dat het je niet raakt. Ofwel breng je de woede die je voelt zo mooi, zo elegant en geraffineerd onder woorden, dat je op voorhand al kansloos bent. Begrijp je wat ik bedoel?”

Nee.

“Er zijn alleen maar valkuilen. Als je geen emoties toont, omdat je om te overleven wel móét rationaliseren, dan ben je de kille, afstandelijke vrouw die niet moet komen klagen over grensoverschrijdend gedrag, want blijkbaar kun je ­probleemloos door met je carrière. En als je te veel emoties toont, bestaat het gevaar dat je onverstaanbaar wordt. Dan verslijten ze je voor hysterica en word je zot verklaard.”

“Jaren geleden al hebben collega’s van u bij mij gepolst over het seksisme in de culturele sector. Ik heb ze afgehouden. Want je weet niet waar je uitkomt als je daarover begint. Je gooit een balletje op, maar je weet niet waar het zal landen. Bovendien ben ik iemand die wél een mond heeft. En een grote, als het moet. Als ik het gevoel krijg dat mensen misbruik van mij willen maken, zeg ik al gauw: ‘Oké, in dat geval gaan we niet samenwerken’. Dat heb ik al vaak genoeg gedaan.”

“Maar het heeft ook gevolgen gehad. Ik heb ook al heel vaak zonder werk gezeten. (stilte) Dat hele spelletje van behagen en bekoren, bespelen en bewerken: ik ben er zeer slecht in. Ik kán het gewoon niet. En meestal doorzie ik het al voor het begint. Dan trek ik één wenkbrauw op en zeg ik: ‘Zijn we nu aan het schaken?’ Lap, spelletje verpest, ­mannetje beledigd. Mijn stylo zweefde al boven het papier, maar het contract blijft ongetekend. (lacht) Zo veel ­zelfrespect, en toch zo vatbaar voor foute mannen…”

U neemt me de woorden uit de mond. Om het voorzichtig uit te drukken: u hebt weleens op het verkeerde paard gewed.

“Ik zie zo graag mensen, dat is mijn probleem. Ik vraag mij echt af waar dat vandaan komt. Soms zeg ik tegen mezelf: stop nu toch eens met iedereen graag te zien. Vindt u mij naïef?”

Barbara Sarafian: ‘Ik ben opgegroeid met het surrealisme. ‘Draai het om!’ is de levensles die ik van mijn ouders heb meegekregen. Wat tragisch is, kun je komisch maken, en omgekeerd’ Beeld Carmen De Vos
Barbara Sarafian: ‘Ik ben opgegroeid met het surrealisme. ‘Draai het om!’ is de levensles die ik van mijn ouders heb meegekregen. Wat tragisch is, kun je komisch maken, en omgekeerd’ Beeld Carmen De Vos

Is dat niet net iets te flauw als excuus?

“Onbevangen, dan. U zult gemerkt hebben dat ik in het boek geen enkele diagnostische term gebruik. Ik oordeel niet, ik etiketteer niet, ik sluit mensen niet op in categorieën. Ik neem waar. (denkt na) Mijn job dwingt mij om onbevangen te zijn. Als ik met vooroordelen aan de slag ga met een ­personage, geef ik haar heel weinig bewegingsruimte. In het scenario staat: ‘Ze is droevig’. Tja, maar dat kan om ­duizend-en-één redenen zijn, en op duizend-en-één ­manieren. Dat moet ik allemaal kunnen aftasten en ­onderzoeken, onbevangen. Maar in het ware leven is die onbevangenheid mijn achilleshiel…”

De vader van uw zoon reed in een Ferrari toen u hem leerde kennen, en om zijn pols zat een dure Rolex. Hij verleidde u met een job in Miami.

“Het hypermaterialistische, oppervlakkige kind dat ­daarvoor viel, zit ook in mij. Ik heb van meet af aan tegen hem gezegd dat zijn blingbling me niet interesseerde, maar o, wat heb ik van de luxe genoten. Tuurlijk wel. Ik ben niet rechtlijnig en consequent. Ik ben sectair opgevoed, maar ik heb dat van me afgeschud. Ik laveer niet tussen de peilloze diepte van de filosofie en het luchtledige van het ­entertainment, nee, ik omarm de twee werelden.”

Van de man die u ten huwelijk vroeg tijdens een rechtstreekse tv-uitzending vanop het Filmfestival van Oostende, was u twee jaar later alweer gescheiden…

“Mijn laatste malheur in de liefde, moeten we het daar echt over hebben? (denkt na) Ik was op zoek naar iemand achter wie ik mij kon wegstoppen. Ik kwam uit bij iemand die heel graag op de voorgrond wou staan, en die mij nodig had om daar te geraken. (stil) Ik blijk het uiteindelijk niet te kunnen, hè: meegaan in een relatie als decorum, of voor de ­voordelen die eraan verbonden zijn. Het zijn allemaal liedjes die niet bijster lang hebben geduurd. In de liefde ben ik een zeer slechte acteur, vrees ik.”

Het rouwrecept uit uw boek is: ‘Wonden likken, zwijgen en door de hel stappen.’

“Erdoorheen, ja. Niet als een lafaard erlangs. Het vuur haalt je toch in.”

Kunt u dat nu beter dan vroeger?

“Nee. De hel blijft de hel. Hoe ouder je wordt, hoe dunner je vel en hoe heter het vuur. Je kunt proberen onverschillig te worden, maar mij is het nog altijd niet gelukt.”

Ik las dat Marco Borsato u erbovenop helpt als u het te kwaad krijgt.

“Marco is al jaren mijn guilty pleasure. Het betere levenslied in het algemeen, trouwens. André Hazes! Ik zat eens met mijn moeder bij de kapper toen de krulspelden uit haar haartooi werden gehaald. ‘Wat vind je ervan?’ vroeg ze. ‘Twee druppels water André Hazes’, zei ik. Kwaad dat ze was! Twee jaar later heb ik haar de biografie van André Hazes gegeven voor haar verjaardag. Wéér kwaad. Ze heeft het boek bij de wc-lectuur gelegd en het is daar nooit meer weggeraakt.”

U omschrijft uzelf als ‘een wezen dat haar oppervlakte en haar dialoog maar niet glad krijgt’.

“Ik blijk bepaalde mensen te intimideren. De theatervoorstelling die ik nu speel, FoKKof, gaat daarover. Sommige mensen zijn bang van mij. Dat is zeer vereenzamend. ‘Sterke vrouw’, dat is zowat het meest dubieuze compliment dat je kunt krijgen. ‘Gij zijt sterk, gij hebt niks nodig, gij kunt het wel alleen.’”

Intimideert u ook vrouwen?

“Daar heb ik geen goed zicht op. Ik weet wel dat veel ­vrouwen zich in mij menen te herkennen sinds Aanrijding in Moscou. Omwille van het dubbele dat mijn personage Matty uitstraalde. Ze was kwaad op haar vent, en op venten in het algemeen, maar ze kon ook lachen met hun onbeholpenheid. Ze was doodop, maar ze moest voor haar kinderen zorgen.”

“Ook fysiek zullen maar weinig vrouwen zich toen door mij bedreigd hebben gevoeld. Zoals ik eruitzag zonder make-up en zonder beha: niet meteen de vamp die uw man het hoofd op hol brengt, hè. (zucht) Het is nooit een bewuste keuze geweest van mij om niet glad te zijn. Integendeel: ik wou glad zijn, onzichtbaar, niet storend, niet opvallend…”

Dat is dan glansrijk mislukt.

(lacht) “To-taal! Dat is de enige mogelijke conclusie.”

Mamy Blue, Barbara Sarafian – Borgerhoff & Lamberigts, 192 p’s, 24,99 euro.

Bron: De Morgen

Word jij ook lid?

Naar boven

Naar de website