Dat betrouwbaar, toegankelijk en laagdrempelig openbaar vervoer niet alleen duurzame mobiliteit betekent, maar ook een kwestie is van sociale rechtvaardigheid, lijkt volgens Bieke Purnelle een vergane visie.
Bieke Purnelle – De Standaard
‘Openbaarvervoermaatschappij De Lijn zet begin 2024 een nieuwe stap in de uitrol van de basisbereikbaarheid, waarbij bussen geconcentreerd worden op lijnen met grote vraag.’
Ik moest dit pr-bericht twee keer lezen om de onzinnigheid van de quote ten volle in te zien.
‘Nee Josiane, uw bus rijdt niet meer, want die past niet in de nieuwe stap in de uitrol van de basisbereikbaarheid.’
Was ik Josiane, ik smeet met mijn trouwservies.
Het woord basisbereikbaarheid alleen is om steil van achterover te vallen. Daarover viel ten tijde van de lancering in 2016 het volgende te lezen:
‘De basisbereikbaarheid is een nieuw (haha) systeem van openbaar vervoer, dat werkt met lagen. De ruggengraat is het treinnet. Dat wordt gevolgd door het kernnet: bussen en trams die onder meer grote woonkernen, handelscentra en ziekenhuizen met elkaar verbinden. Bussen tussen kleinere steden en gemeenten vormen het aanvullende net. Daarbuiten komt het flexnet, waarbij er enkel op aanvraag wordt gereden.’
Het motto luidde ‘meer met minder’.
Wie beweert meer te bieden met minder inzet en middelen, die noemen we best gewoon een charlatan.
Ik run al jaren een organisatie en kan u stellig verzekeren dat minder middelen en mensen tot minder dienstverlening leiden. Altijd en overal. Je hoeft daar geen bedrijfsmanagement voor gestudeerd te hebben.
Het enige wat nieuw is aan deze invulling van bereikbaarheid, is dat men er het woord basis heeft voorgezet, kwestie van te benadrukken dat het allemaal heel basic wordt.
Basic als in ‘trek uw plan’.
Al kan dat ook omschreven worden als:
‘We gaan veel meer de vraag volgen, de middelen efficiënt inzetten waar ze nodig zijn’, in de woorden van de ceo van De Lijn.
Het is ook een manier om te zeggen dat je een hele resem haltes gaat schrappen.
Persoonlijk ben ik van mening dat publieke voorzieningen zo ver mogelijk weg moeten blijven van de wet van vraag en aanbod. Daar komen immers gegarandeerd vodden van.
Voorts is ‘de vraag’ vaak ook gewoon geen goede indicatie van de werkelijke noden.
Tijdens de coronajaren daalde het aantal bus- en tramreizigers dramatisch. Niet zo bizar, als je bedenkt dat afstand houden nogal lastig is op een bus of een tram en dat iedereen zo veel mogelijk in zijn kot moest blijven.
Mensen gingen meer fietsen of kozen vaker voor de auto, allebei wat virusbestendiger vervoersmiddelen.
Maar De Lijn en de overheid beschouwden de gedaalde cijfers als nieuwe norm en als incentive om het aanbod verder af te bouwen, ook daar waar het pre-corona al ondermaats was.
Aftandse bussen die vaker in panne staan dan rijden, kreunende tramsporen, een nijpend tekort aan chauffeurs, … ook voor deze ‘nieuwe stap’ was met de bus reizen al een heikele onderneming.
Zelf nemen wij hoogst zelden de bus. Mijn jongste moest een tijd geleden eens met de bus naar school, na de zoveelste fietsdiefstal in ons gezin.
‘Nooit meer!’ was zijn besluit. ‘Ik ga nog liever 9 kilometer te voet.’
De eerste bus had vertraging, waardoor hij te laat op school was. De bus naar huis kwam niet opdagen, zodat hij 20 minuten moest wachten op de volgende. Beide bussen zaten zo vol dat hij ruim 40 minuten moest rechtstaan, zwetend in z’n jas en met een loodzware zak vol boeken op z’n rug.
Ons meest memorabele Lijn-experiment dateert van een paar zomers geleden, toen wij onvoorzien met de bus naar het station reisden omdat de oudste z’n enkel had gebroken en zich alleen kon voortbewegen op krukken.
Alleen bleek de bushalte om de hoek afgeschaft en moesten wij ruim 10 minuten verder pikkelen met een sakkerende tiener op krukken, en misten wij ondanks deze beproeving de bus én de trein.
Het gaf ons een idee wat het betekent om afhankelijk te zijn van het openbaar vervoer als je fysiek beperkt bent en haltes zich kilometers van je huis bevinden.
Uit onderzoek blijkt dat 90 procent van de busreizigers vandaag volledig afhankelijk is van De Lijn voor al hun essentiële verplaatsingen, dus om zich naar school, hun werk, de winkel, de dokter of het ziekenhuis te begeven.
Alleen wie echt niet anders kan, neemt de bus.
Zelfs de geniaalste marketeer maakt daar geen gekke reclameslogan van.
Al die zogenaamde vernieuwingen en hervormingen zijn vooral bedenkelijke pogingen om van vervoer een individuele kwestie te maken. Mensen moeten zichzelf maar zien te verplaatsen.
Wie zich geen auto kan veroorloven of niet (meer) kan autorijden en wie fysiek niet in staat is om te fietsen, heeft gewoon pech.
Hoeveel luider kan je als overheid roepen dat je geen ruk geeft om je wat minder bedeelde burgers?
De enige lieden die beter zijn geworden van de recentste hervormingen van De Lijn, zijn de adviserende consultants en de marketeers die deze draak van een beleid als innovatief en visionair moesten verpakken.
Het enige noemenswaardige wat voornoemde hervormingen hebben gecreëerd, is vervoersarmoede en maatschappelijk isolement.
Als er iets pertinent niet is gerealiseerd, dan wel ‘basisbereikbaarheid’.
Proficiat.
Bieke Purnelle is freelanceschrijver en directeur van Rosa, kenniscentrum voor gender en feminisme. Haar column verschijnt tweewekelijks op vrijdag.
Lees ook
Klik op de hyperlink en ontdek meer berichten van
Bron: De Standaard