Ik zit op de trein van Stuttgart richting Amsterdam. vanmorgen, op weg naar de Hauptbahnhof van Stuttgart, liep ik door een oud kerkhof dat nu een park is en waar de negentiende eeuw lijkt begraven: veel compleet vergeten officieren uit de tijd van Bismarck, de een majoor, de ander kapitein. vlak naast die plek staat er een speeltuintje, met een of twee klimtuigen en wat schommels.
‘Holy shit’, dacht ik ineens, ‘Bruegel!’
Gisteren sprak ik over het spel dat Bruegel speelt en de wijsheid die hij regelmatig impliceert over het bewandelen van het middenpad. ik sprak ook over hoe hij onze blik leidt en hoe raadselachtig dat kan worden als ge blijft kijken.
Maar het overkomt me ook dat mijn ogen maar blijven gaan over sommigen van zijn werken zonder dat ik een organiserend principe zie. werken zoals zijn Spreekwoorden of zijn Kinderspelen laten zich immers lezen als een beredeneerde catalogus, een uitputtend overzicht van een bepaald onderwerp.
In zijn recente interviewboek ‘The Image Revisited‘ noemt Luc Tuymans dat verzamelen van Bruegel ‘fetisjistisch’, en dat kan ik op zekere hoogte volgen, want er valt zeker een drang te bespeuren om ‘alles’ te tonen wat bijvoorbeeld spreekwoorden of kinderspelen betreft, alsof hij meteen alles wilt hebben gezegd over dat onderwerp via verf. maar dat lijkt me nog maar het begin, eerlijk gezegd… binnen die veelheid die het oog zoveel geeft en de geest doet gissen naar de naam van het spel of het spreekwoord dat wordt uitgedrukt, zit ook dat ene, ofwel: iets dat opvallend onopvallend is. uit kijkervaring weet ik dat dit altijd het geval is bij Bruegel. soms moet je binnen de chaos zelf zoeken en wordt je blik door hem nu eens niet geleid. maar geen nood: wie zoekt, die vindt, en wie iets vindt bij Bruegel, begint te rillen en daarna na te denken.
In het geval van de Kinderspelen vond ik iets aan de linkerrand, net onder het midden. vanuit een raam op een hogere etage houdt een kind een masker voor zich en kijkt zo over heel het schouwspel dat wij ook zien, maar dan letterlijk vanuit de zijkant, als een nepvolwassene. uiteraard speelt hij een spel, maar de ontmenselijking van een masker heeft altijd een dreiging. het boort ook diepere lagen aan wat een spel is. de kinderen zijn niet bewust van het schouwspel dat ze veroorzaken voor onze ogen, maar dit gemaskerd kind speelt een spel én kijkt toe.
Ik ben ervan overtuigd dat Bruegel zijn werken met elkaar wilde laten praten, dat hij beeldrijmen gebruikte op een dieper inzicht in de menselijke soort en ons gedwongen leven op deze planeet kracht wilde bij zetten door citaten, contrasten, en een herhaling van perspectieven. dat maakt hem bijna een autonome kunstenaar die soms schijnbaar onafhankelijk zijn werk maakt. dat klopt natuurlijk niet. Bruegel werkte waarschijnlijk altijd in opdracht. hij had wel geen atelier met verschillende assistenten, wat toen echt uitzonderlijk was. wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat elke penseelstreek die we zien van de meester zelf is. dat is bijvoorbeeld bij Rubens ondenkbaar, maar ook populaire tijdgenoten van Bruegel hadden meestal assistenten die het doek mee uitwerkten.
Wat we wél weten van Bruegel is dat zijn vriend Abraham Ortelius, kunstverkoper, verzamelaar en cartograaf, hem bijvoorbeeld inhoudelijk bijstond bij het maken van zijn Dood van Maria, als een soort van spirituele dramaturg, maar dat werk was wel voor Ortelius zelf. Tine Meganck legt dat mooi uit in haar boek over de vriendschappen van Ortelius, Erudite Eyes. wie weten dus dat hij er open voor stond om te converseren met zijn opdrachtgevers en dat er in zekere zin ruimte ontstond voor een inhoudelijke samenwerking, maar buiten de samenwerking van Ortelius hebben we daar geen bewijzen van.
Dat brengt mij bij deze vraag: wie, in hemelsnaam, heeft de Triomf van de Dood, besteld? geen klassieke katholiek, want er is geen spoor van het Laatste Oordeel te bespeuren terwijl de dood zijn gang kan gaan. hemel of hel? niet te vinden hier. het maakt allemaal niet uit, de dood komt voor zondaar en heilige. dit schilderij is daarom op de rand van het godslasterlijke en gaat in tegen de religieuze dogma’s van zowel de katholieken als de protestanten.
ik zeg dat nu veel te breed, uiteraard. maar hier heerst iets dat niet tot het religieuze kan worden herleid, of toch niet louter tot het religieuze. mocht ik willen gokken, zou ik durven te stellen dat dit schilderij door een stoïcijn werd besteld, of een neo-stoïcijn, een aanhanger van een leer of eerder: een levenshouding die zeker in de Lage Landen in de zestiende eeuw en in de zeventiende eeuw belangrijk was. Epictetus, Seneca, Marcus Aurelius en verder in de tijd: Herakleitos, Zeno of Poseidonius… er zijn er velen en vooral Seneca werd gretig gelezen. Seneca pleit voor afstand, voor het leven te beschouwen als een schouwpel. Epictetus zou daar ‘spel’ van maken. ja, het is dat: een spel, misschien met hoge inzet, en op het einde komt de dood.
Nu komen de Triomf van de Dood dichter bij de Kinderspelen, niet? en daarom kreeg ik vanmorgen zo’n schokje toen ik die speeltuin naast die begraafplaats zag.
En nu wordt het nog straffer, Bruegelvrienden.
Uiterst links van de Kinderspelen zien we een gemaskerd kind. uiterst rechts van de Triomf van de Dood zien we een gemaskerd skelet… gemaskerd? waarom hier, verdorie? heel dit schilderij is één ontmaskering. laat dit zien aan een kind en die weet meteen waar het om gaat, geen uitleg nodig: de dood wint en het is recht in uw gezicht.
Dat masker is een beeldrijm, stel ik voor.
Het gemaskerd kind en de gemaskerde handlanger van de dood, de een links aan het beginpunt a. de ander rechts, eindpunt b. maar het is geen lijn van a naar b, het is een cirkel. ze vallen samen: het gemaskerd kind en het gemaskerd skelet zijn een.
De cirkel is dus rond… en wie tracht zich achter het gemaskerd skelet wanhopig te verstoppen in de hoop dat de dood hem niet vindt? de nar… speler bij uitstek en in de tarot het nulpunt, begin van alles. kijk ook naar de speelkaarten… Bruegel gooit met hints.
Duizelingwekkend spel met grote inzet.
Dat speelt Bruegel en dat spelen wij, dagelijks… ook al kennen wij de afloop.
Bron: Jeroen Olyslaegers