David Van Reybrouck gaf vorige maandag de openingslezing bij de bijeenkomst van Europese klimaat- en milieuministers, in het kader van het Belgisch voorzitterschap. Hij blikte er vanuit een ingebeelde toekomst terug op de jaren 2020.
David Van Reybrouck – De Standaard
Excellenties, goedemorgen,
Het is een grote eer om voor de tweede keer in mijn leven dit gezelschap van Europese ministers van Klimaat en Milieu toe te spreken.
De eerste keer was zo’n dertig jaar geleden, toen België EU-voorzitter was. Het moet 2024 of 2025 zijn geweest. Dat waren geen gay, maar grey twenties.
Het decennium was energiek begonnen, maar kwam al na een paar maanden tot stilstand door de wereldwijde pandemie. Twee kostbare jaren gingen verloren en net toen we eindelijk weer aan de slag konden, begon in februari 2022 een gruwelijke oorlog, gevolgd door een andere in oktober 2023. Het was totaal frustrerend. Telkens toen we klaarstonden om de grote, planetaire uitdagingen het hoofd te bieden, zoog een nieuw regionaal, puur antropocentrisch conflict al onze energie, aandacht en middelen op.
Intussen begonnen burgers te wanhopen. Was klimaatverandering gewoon niet te groot om aan te pakken? Konden we niet wachten op een of andere toekomstige technologie? En was het wel allemaal waar wat ze zeiden?
Sociale media hadden twijfels gezaaid over traditionele bronnen van autoriteit, zoals wetenschap, politiek en media.
Algoritmes zetten mensen tegen elkaar op. Gemeenschappen vielen uiteen. Economische ongelijkheid nam toe, evenals natuurrampen en migratie. Ondertussen was kunstmatige intelligentie nog zo ongereguleerd dat elke leugen voor waarheid kon doorgaan.
In die tijd hoorde ik voor het eerst uitdrukkingen als truth collapse en zelfs reality collapse.
We wisten niet of alle lidstaten die perfecte storm zouden doorstaan. Grootschalige sociale onrust, politiek geweld, fascisme en staatsgrepen leken allemaal weer mogelijk.
Hoe moesten we dat ooit oplossen?
Ik zei het niet hardop, maar ik bewonderde iedereen die een functie als minister van Klimaat of Milieu opnam in die dagen. Dat vereiste werkelijk moed.
Maar nu weten we dat het juist die generatie politieke leiders in Europa was die de cruciale veranderingen tot stand bracht die we zo hard nodig hadden. Het waren die ministers en staatssecretarissen die ons door de tunnel loodsten. Als we hier vandaag rustig kunnen praten in 2054, is het dankzij uw illustere voorgangers. Wij oogsten wat zij zaaiden.
Hoe kwam het dat zij niet wanhopig werden in dat donkerste uur? Ik denk dat vier nieuwe inzichten hielpen. In de jaren 2020 begonnen cruciale inzichten in menselijk gedrag het tot dan toe technische debat over klimaatbeleid te verrijken.
Het eerste inzicht was: burgers zijn niet zo gek als ze lijken. Het lawaai op sociale media deed vele politici geloven dat de meerderheid van de Europeanen volstrekt onwillig was om iets tegen klimaatverandering te doen.
Echter, briljant onderzoek in het begin van de jaren 2020 toonde aan dat politici in westerse democratieën systematisch burgers, zelfs hun eigen kiezers, onderschatten.
Een internationaal team van wetenschappers onder leiding van de Belgische politicoloog Stefaan Walgrave concludeerde dat politici:
“Grote fouten maken en zelfs regelmatig verkeerd inschatten wat een meerderheid van de kiezers wil. Ze schatten niet alleen de voorkeuren van het grote publiek verkeerd in, maar ook de voorkeuren van hun eigen partij-aanhang.
“Politici zijn niet de experts in de publieke opinie die we van hen verwachten.”
Het klonk hard, maar het was bevrijdend. Burgers waren redelijker dan bevroed.
De jonge hoogleraren Michael MacKenzie en Didier Caluwaerts deden nog een straffere ontdekking.
Wanneer gewone burgers de kans kregen om samen klimaatbeleid te bespreken, waren ze bereid om extra inspanningen te leveren, zoals hogere belastingen op benzine betalen, zelfs als de positieve effecten pas na twee generaties zouden optreden.
Ze vonden “een stelselmatig verband tussen deliberatie en steun voor klimaatmaatregelen”. Ook dat was bevrijdend. Als mensen samen konden overleggen, omarmden ze ook lastige maatregelen.
Een tweede belangrijk inzicht drong zich op:
Je kan niet decarboniseren zonder te democratiseren.
Zolang klimaatmaatregelen van bovenaf werden opgelegd, kon men burgerlijke onrust verwachten. Maar op het moment dat je die verticale dynamiek achterliet ten gunste van een meer horizontale uitwisseling tussen politici en burgers, begon er een geheel nieuw gesprek.
Gelote burgerpanels
Dat inzicht groeide uit de ‘deliberatieve golf’ van de jaren 2010. In het begin van de jaren 2020 had de Oeso meer dan 730 voorbeelden van gelote burgerpanels gedocumenteerd.
Ierland had die procedure gebruikt om over abortus en het homohuwelijk te praten, Frankrijk besprak er euthanasie mee, Duitsland zijn voedselbeleid. In de jaren 2020 ging democratie in Europa niet alleen over stemmen, maar ook over spreken.
Het populairste onderwerp voor die burgerpanels was het milieu. Tientallen Europese landen en steden lootten burgers om te komen praten over ecologische vraagstukken. Het uitstekende Knowledge Network of Climate Assemblies (KNOCA) hield ze bij.
Al snel bleek dat gewone burgers veel verder gingen dan de officiële Nationale Energie- en Klimaatplannen van hun landen. De Duitse onderzoeker Jonas Lage ontdekte dat burgerpanels durfden wat politici vreesden: pleiten voor sufficiency en regulation, dat wil zeggen toereikendheid en regelgeving.
We hebben nood aan kaders die het energie- en grondstoffenverbruik beperken, stelden de burgerpanels.
“Onze resultaten moedigen bewindslui aan om meer en ambitieus toereikendheidsbeleid in te voeren en minder terug te deinzen voor regelgeving daarover”, besloot Lage.
Een derde inzicht bouwde voort op de vorige twee: burgers vertrouwen was goed en hen uitnodigen voor eenmalige burgerpanels was geweldig, maar dat was niet genoeg.
Burgerpanels zijn veel productiever als ze permanent worden. Geïnstitutionaliseerde burgerpanels leidden tot “hardere beslissingen”, zoals de Oeso het noemde, evenals “het vergroten van het publieke vertrouwen”.
In 2022 werd het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de eerste stad ter wereld die een permanente burgerraad voor het klimaat installeerde, spoedig gevolgd door Milaan.
Minister Alain Maron (Ecolo) redeneerde:
“De oplossingen voor klimaatverandering liggen in ieders handen. Het is niet alleen aan activisten of ingenieurs. We moeten het gezamenlijk doen, zonder iemand uit te sluiten. Om het bot te zeggen, we komen er samen uit of we komen er helemaal niet uit.”
Vliegcredits
Inzicht nummer 4 was nog pril in die dagen. Het suggereerde: roep burgers niet alleen op om te praten, maar ook om te handelen.
Wat zou er gebeuren, vroegen we ons af, als mensen een veel actievere rol konden spelen, voorbij lifestyle-keuzes?
We ontdekten de fascinerende voorstellen als ‘koolstofportefeuilles’ en ‘vliegcredits’. Wat als elke Europeaan jaarlijks dezelfde hoeveelheid ‘vliegcredits’ kreeg? Die zou hij moeten besteden bij het boeken van de jaarlijkse vakantie, maar wie niet vloog, kon ze verkopen aan frequent flyers en zo wat geld verdienen.
Zou zo’n schema de armen ten goede komen en de rijken sanctioneren? Als de rijken zoveel meer uitstoten, is het dan niet normaal dat ze meer betalen?
Of wat zou er gebeuren indien alle volwassen Europeanen wekelijks een hoeveelheid koolstofcredits ontvingen, te besteden bij de aankoop van fossiele producten of te verkopen wanneer je ze niet nodig had? Natuurlijk zou het bedrag elk jaar verminderen, zodat we op tijd netto nul bereikten.
Het was pas in de jaren 2020 dat decennia pionierswerk op het vlak van persoonlijke emissierechten het beleid echt begon te inspireren.
Vandaag is het volkomen normaal dat mensen hun uitstoot actief kunnen monitoren, maar destijds was het een totale doorbraak dat burgers niet gedoemd waren om louter passieve toeschouwers te blijven.
Met passende beleidsinstrumenten werden mensen ongelooflijke katalysatoren van klimaatactie, in plaats van obstakels.
Geachte Excellenties, toen ik die toespraak aan uw voorgangers gaf, was ik nog altijd ontdaan door het veldwerk dat ik in het oostelijke deel van België had verricht, kort na de verwoestende overstromingen van 2021.
Voor mijn stuk Rain requiem had ik met familieleden van de slachtoffers gesproken.
Die ene moeder, Fabienne, kon ik maar niet vergeten. Haar 23-jarige zoon Quentin, een grote, stevige jongeman die net was afgestudeerd als traiteur, was meegesleurd door de rivier. Zijn lichaam werd tien dagen later en 15 kilometer verder gevonden.
“Hij was zo’n goede zwemmer. Zo sterk. Kon ik hem nog maar één keer in mijn armen vasthouden.”
Ze huilde.
“De natuur heeft mijn zoon afgenomen, maar dat maakt niet dat ik minder van de natuur hou. Ze is zo kwetsbaar vandaag. We hebben haar zo slecht behandeld, we moeten haar beschermen.
“Ik ben misschien niet meer dan een kleine mier, een moeder die haar zoon heeft verloren, maar ik kan ook schitteren. Ik zal er alles aan doen om mijn zoon trots op me te maken.”
Ik ben nu een oude man, maar ik kan haar woorden nog steeds horen.
De jaren 2020 waren werkelijk een keerpunt. Wat grijs was, kon pikzwart worden.
Toch maakte een handvol moedige en wijze mensen dat er licht kwam. Het was een eer om hen toe te spreken. Ze hebben ongelooflijk werk verricht. En daar ben ik hen nog altijd zo dankbaar voor.
Dank u zeer.
Lees ook
Bron: De Standaard