Hoe doe je dat goed, een getuige zijn van je tijd? Door in de zoekende, vragende wijs te schrijven, zegt Stefan Hertmans, die in De essays veertig jaar aan gedachten gebundeld ziet. Een summa waarvoor Arnon Grunberg met plezier als mee- en tegendenker aanschuift.
‘De moraliserende vinger belet ons om te kijken naar wat er in de wereld echt aan de hand is.’
Karel Verhoeven en Sarah Vankersschaever
Stefan Hertmans bundelt veertig jaar denken in ‘De essays’: ‘Ik wil een getuige zijn van mijn tijd’
Twee van de grootste schrijvers zitten aan een kleine tafel in de kantoren van De Bezige Bij in Amsterdam. Wellicht de twee erudietste schrijvers. Twee ego’s ook. Het knettert en knispert zoals het zelden doet.
Op tafel ligt het eerste, in een royale sierdoos verpakte exemplaar van De essays 1982-2022, de verzamelde essays van Stefan Hertmans.
Twee dikke turven, samen 1.392 pagina’s, die diep graven. Ze plezieren lezers die intellectuele grondigheid waarderen over filosofie, ideologie, literatuur, kunstfilosofie, engagement en maatschappijkritiek.
De sierdozen die zich rond dat gebundelde denken laten wikkelen, worden stuk voor stuk met de hand gelijmd. Dit is een monument voor een grondig schrijverschap.
Naast de tafel ligt het recente Waarheidsliefde en biefstuk, waarin Arnon Grunberg een belangrijke tak van zijn in hoog tempo aanzwellende oeuvre vat, 550 pagina’s waarin hij verslag uitbrengt over hoe hij andere schrijvers leest.
Zoveel eruditie ligt er op en naast de tafel dat een sobere, prozaïsche vraag zich opdringt: als je de wereld wil begrijpen, er iets nieuws over wil vertellen, hoever geraak je dan met essays over wat anderen schreven en dachten?
Hertmans en Grunberg reageren in verenigde irritatie. ‘Je kunt de traditie niet afschaffen. Ze afschaffen is ruimte geven aan terreur.’
Het gesprek begint best dramatisch, zoals Grunberg geamuseerd zal vaststellen. Hij heeft er dan ook een behoorlijke hand in.
Dat gaat zo:
Arnon Grunberg: ‘Als ik dit zo voor me zie liggen, jouw boek, dan denk ik: dit is het verzameld werk van iemand die al niet meer leeft.’
Stefan Hertmans: ‘Een grafzerk? (lacht) Ik denk meteen aan de woorden van dichter Hendrik Marsman: “Wie zichzelf herleest, leest een grafschrift”.’
Grunberg: ‘Ja, de kleuren, de omvang, de titel… De twee delen. Het is zo… afgerond. Waarom heb je daarvoor gekozen? De essays, als titel, met de jaartallen?’
Hertmans: ‘Het voorstel kwam van de uitgeverij. Deze uitgave is een summa, vind ik. Dit is een once in a life-time, het werk van veertig jaar essays schrijven. Niet alle teksten staan erin, er komen dus nog wel boeken, maar dit sluit wel iets af.
´Wanneer ik erin blader, denk ik dat ik het meeste wat ik over filosofie, literatuur en samenleving wil zeggen, gezegd heb. Dat heeft ook met de omstandigheden te maken.
´Mijn gedachten formuleren hing, zeker in de beginjaren, samen met les geven. Ik doceerde filosofie aan de Academie voor Beeldende Kunst en aan de Universiteit Gent. Ik kon wel zes uur aan een stuk doceren, dat vermoeide nooit. Lesgeven was voor mij een vorm van denken.
´Halverwege een college filosofie kon ik tot de vaststelling komen dat mijn redenering niet klopte. Studenten wisten wat er volgde: “We herbeginnen”.
´Na zo’n uitgesponnen college ging ik recht naar huis om te schrijven, vol adrenaline, en tegen middernacht lag er een essay. Dat samen nadenken gaf me zoveel energie.
´Ik ben nu met emeritaat, dat collectieve is weg. Ik voel dat mijn tijd kwetsbaarder wordt. Ik ben met een nieuwe roman bezig. En daarna wil ik mijn journalen ordenen. In die zin is deze bundeling ook een eindpunt.’
Grunberg: ‘Dat kan tellen als aankondiging. Ik had niet gedacht dat je daarmee bezig zou zijn, Stefan, met het afronden van je schrijverschap.’
Hertmans: ‘Ja, ik ben met eindigheid bezig. Ik heb wat moeilijkheden met mijn gezondheid gehad en dat heeft mij een klap gegeven. Ik voelde me voor het eerst kwetsbaar.
´Hoe je je fysiek voelt, vertaalt zich vaak ook mentaal. Ik leef sindsdien meer met eindigheid. Het tweede deel eindigt ook met een essay over de blik van Medusa en de dood.’
Grunberg: ‘Ik moet terugdenken aan toen we ooit in Gent tafelden, samen met Jan Fabre. En toen zat een totaal andere Stefan voor me.’
Hertmans: ‘Ja, dat is vijftien jaar geleden.’
Grunberg: ‘Je was meer… macho. Misschien omdat Fabre erbij zat. Jij was de dirigent.
“Ik krijg het leven eronder, eerder dan dat het leven mij eronder krijgt”.’
Hertmans: ‘Ja, de sky was the limit.’
Grunberg: ‘Je was de meester met de zweep in hand die de paarden aandreef.’
Hertmans: ‘En jij een heel gewillig paardje (lacht).’
Mogen we de essays lezen als een poging om de wereld te ordenen door, zoals jazz, muziek te maken van chaos en onbegrijpelijkheid?
Hertmans: ‘Als inleiding op alle essays schreef ik de tekst “Ensie”, over de wijze waarop ik de encyclopedie van mijn vader ontdekte.
´Onlangs is het huis van mijn vader uitgeruimd en ik heb die encyclopedie meegenomen, ze staat nu in mijn werkkamer.
´Die begint niet met de letter A, maar met 200 dichtbedrukte bladzijden wijsbegeerte.
´De encyclopedie was niet alfabetisch ingericht, en dat was mijn bibliotheek vroeger ook niet.
´Ik ordende mijn boeken per leesproject, als een intellectuele biografie, een associatieve verzameling die mijn geestelijke arbeid weerspiegelde.
´Dat werkte lang goed, mijn bibliotheek was een soort spiegel voor mijn leven en denken. Maar omdat ik niets meer terugvond, ben ik uiteindelijk toch overstag gegaan.
´Mijn boeken alfabetisch “objectief” ordenen voelde als de moord op mijn bibliotheek. Want eigenlijk blijf ik wel hangen aan de subjectieve ordening, aan een associatieve nabijheid die ik ook in de losse vorm van het essay nastreefde.
´Dat heeft iets voorlopigs. Getuige zijn van je tijd heeft altijd iets voorlopigs.’
Richt nieuwsgierigheid zich best op de bibliotheek of op de wereld?
Grunberg: ‘Het ideaal voor mij is de combinatie van beide. Proberen om getuige te zijn heeft mij als romanschrijver en als mens veel gebracht.
´Ik heb als kind lang het idee gehad niet te weten hoe te leven en dat je mensen moet bespioneren om te weten hoe het moet. Leren is imiteren. En vandaaruit is de volgende stap: ik ga erover schrijven.
´Dus waarom zou je ophouden met spionagewerk? Spion zijn is een prachtige metafoor.’
Hertmans: ‘Bij jou valt wel eens het woord “embedded”. Je hebt jezelf opzettelijk in allerlei situaties ondergedompeld om na te gaan wat die ervaring voor jou betekent. Ik denk aan je stukken over het slachthuis en zelfs je reportages vanuit Irak en Afghanistan.
´Maar zoveel verschilt je poging niet van iemand die discussieert, doceert, leest.
´De bibliotheek is voor mij geen tegenpool. Je grijpt naar de bibliotheek om je ervaringen te ordenen.
´Als je iets intens meemaakt, val je altijd terug op de ideeën van anderen. Het is een fluïde verhouding tussen wat men eruditie noemt en je ervaring.
´Ik heb nooit een heldere grens kunnen trekken, ik vind het ook een raar onderscheid. Alsof iemand die een boek uit z’n kast trekt wereldvreemd is?’
Zijn jullie de laatste bewakers van een cultuur van brede eruditie?
Grunberg: ‘Mijn stekels gaan eerlijk gezegd overeind staan bij de vraag of we “de laatste bewakers” zijn omdat ik af wil van dat cultuurpessimisme en apocalyptisch denken.
´Zolang de mens heeft bestaan, denkt hij dat hij de laatste is.’
Hertmans: ‘We zijn allemaal omgeven door tekst – we lezen boeken, kranten, tijdschriften – en stralen opnieuw tekst uit.
´We “schrijven terug”, zoals de Nederlandse schrijver en literatuurcriticus Jacq Vogelaar dat benoemde. Ik beschouw mezelf dus, samen met heel veel anderen, als een schrijvende burger die leest.’
Grunberg: ‘Stefan, je kunt toch moeilijk ontkennen dat je in je eruditie niet de gemiddelde West-Vlaming bent. Niets tegen West-Vlamingen, maar…’
Hertmans: ‘Jamahowzeg, wuk is me dadier ollemole? Bluuf van de West-Vloming’n! (lacht)
´Dat zal kloppen, maar eruditie moet in een geschakeerde democratie ook iets vanzelfsprekends kunnen blijven.’
De eruditie in jullie essays is best intimiderend. Moet de lezer kunnen meespreken?
Grunberg: ‘Als ik Stefans essays lees, denk ik evengoed: god, wat is er veel dat ik niet weet.
´De traditie van eruditie is er niet om gebukt onder te gaan, je ambitie moet net zijn om je met enig recht van spreken op ooghoogte te verhouden tot de zogenaamde reuzen uit het verleden.
´Lig je als een hond in amechtige bewondering aan Dostojevski’s voeten dan kun je geen essays over de man schrijven, dan kun je alleen maar zijn benen likken.’
Hertmans: ‘Je moet met de traditie in de clinch gaan. Een risico – en dat schemert in iets te veel hedendaagse essayistiek door – is dat je eruditie uit de weg gaat door het essay als een vorm van zelfonderzoek op te vatten. Maar als essayist moet je net voorbij jezelf kunnen denken.
´Tuurlijk zijn er fenomenale uitzonderingen op die regel, denk aan Joan Didion, maar het zijn enkelingen die de claim “I am my own book” kunnen waarmaken.’
Grunberg: ‘Het essay flirt stilaan meer met de memoire. Maar als ik eerlijk ben: zelfonderzoek is niet wat ik per definitie het meest interessant vind.’
Is dat een generatiekwestie? Sommige van die essays hebben juist de kracht viraal te kunnen gaan, misschien door herkenbaarheid. Een schrijfster als Jia Tolentino wordt precies geroemd omdat ze ‘de tijd van de millennial vat’.
Grunberg: ‘Een essay is op de wereld gericht, zelfonderzoek op de schrijver zelf.
´Ik geloof dat je de confrontatie met de buitenwereld aan moet om tot iets van waarachtigheid te komen, omdat je nog altijd wordt bepaald door de ander.
´Zelfonderzoek en waarachtigheid staan daarbij haaks op elkaar doordat identiteit niet iets is wat je zelf bedenkt, het is wat door anderen tot op zekere hoogte aan jou wordt opgelegd.
´Hoe ziet de wereld jou? Daar moet je je toe verhouden, daar moet je iets mee doen.’
Hertmans: ‘Een essay schrijven is jezelf confronteren met wat je niet begrijpt en dus wil doorgronden.
´Dingen die je intimideren, waarmee je worstelt, maar waarvan je tijdens het schrijven van je laatste zin denkt: nu kan ik erover spreken, want ik heb gezocht en betekenis gevonden.
´Met zo’n drive geraakt volgens mij elke generatie om het even welke berg op.’
Hebben schrijvers nog wel de positie dat je je per se tot hen en hun denken wil verhouden?
Grunberg: ‘Het cultureel kapitaal van de schrijver is afgenomen, ja. Harry Mulisch was een god, maar dat is niet meer van deze tijd.’
Hertmans: ‘Het zou naïef zijn om nog te stellen dat de schrijver een priester is, toch?’
Grunberg: ‘Ik geloof wel dat de schrijver nog steeds een bemiddelaar is, zoals een priester dus. Hij onderhandelt tussen jou als lezer en de wereld door wat en hoe hij over de werkelijkheid schrijft.
´Al mijn essays beschouw ik als uitnodigingen om andermans teksten te lezen: lees zelf, lees verder. En ze zijn een oproep om je ontvankelijk op te stellen: deze tekst heeft iets met jouw leven te maken dus wees bereid je leven te laten veranderen door wat je leest.’
Niet zo lang geleden konden schrijvers regimes doen wankelen en een hele bevolking inspireren. Denk aan Milan Kundera of Václav Havel.
Grunberg: ‘Achter het IJzeren Gordijn was literatuur een van de weinige manieren om vrijheid voor jezelf te scheppen. Op een ironische manier was het dankbaar schrijven: de censor las je boeken beter dan wie ook.’
Hertmans: ‘In elke dictatuur krijgt literatuur haar volle betekenis terug. Het is niet toevallig een bespiegeling die ik op de kaft van De essays heb laten uitlichten:
“Niets is veelzeggender wat de rol van literatuur betreft, dan de paradox dat vrije samenlevingen die rol haast schouderophalend relativeren, terwijl totalitaire regimes geobsedeerd zijn om schrijvers monddood te maken omdat ze de vrije meningsuiting ervaren als bedreiging voor hun macht.”
´In onze neoliberale maatschappij geraakt de waarde en positie van de schrijver vertroebeld omdat we het schrijverschap als vrijblijvender ervaren. Wat niet wil zeggen dat de schrijver geen positie meer nastreeft die ertoe doet.’
Grunberg: ‘Al moet elke schrijver met de ambitie er te willen toe doen, ermee om kunnen hoe vanzelfsprekend het is dat je er niet meer toe doet.’
Hoe herken je een schrijver die dat niet begrijpt?
Grunberg: ‘Wanneer iemand schrijft alsof hij de waarheid in pacht heeft en de wereld moet redden.’
Is dat niet typisch de geëngageerde schrijver?
Grunberg: ‘Het onderscheid tussen wel en niet geëngageerde literatuur is onzin.
´Denk aan het klimaatdebat waarbij sommige mensen stellen dat wij, schrijvers, de plicht hebben om de wereld te redden. Zonder zich daarbij af te vragen: welke machtspositie neem je eigenlijk in als je iemand zoiets opdraagt? En wie ben jij dat je denkt dat je de wereld moet redden?
´Dat zou ik graag willen weten voor ik als schrijvende soldaat opgeroepen word.’
Hebben we dan niet alle denkkracht nodig?
Hertmans: ‘De ponerende roep baart me zorgen. Het essay moet in de twijfelende, vragende wijs geschreven zijn, niet in de imperatief.
´Ik vind het huidige activisme vaak zo dwingend dat het het gevoelige, twijfelende en complexe lezen en denken verdringt.
´Dat zal een backlash hebben, zoals de mei ’68-generatie ook de tanden heeft gebroken op de roeptoeters.
´Mei ’68 was even arrogant, ponerend en totalitair: de mensen die de wereld wilden verbeteren, werden de nieuwe tirannen. De geschiedenis dreigt zich te herhalen.’
Grunberg: ‘Waarom is activisme zo vanzelfsprekend een vereiste voor schrijvers?
´In Nederland – en in Vlaanderen ongetwijfeld ook – staan opiniepagina’s vol met “eet minder vlees” of “vlieg minder”, maar als ik dergelijke teksten aan mijn functieomschrijving moet toevoegen, ga ik wel een andere job zoeken.
´Om de wereld écht te veranderen, moeten we ’m toch eerst even goed kunnen bekijken?
´Ik denk dat we meer behoefte hebben aan grondige analyse en dáár wil ik graag toe bijdragen: als schrijver helpen verwoorden wat er aan de hand is, veeleer dan een moraliserende vinger opsteken, wat ik als een belediging beschouw aan het adres van de lezer.’
Wat is er mis met moraliseren?
Grunberg: ‘Het is een klinische manier om de wereld toe te dekken. Je roept “dit is goed en dit is slecht en o, daar zitten de goeien en daar de slechten” en daarmee is de kous af.
´Moraal belet ons om te kijken naar wat er aan de hand is. Al vingerwijzend kom je niet aan analyse toe.’
De analyse van de wereld gaat in jullie geval wel uit van de evidente ervaring en kennis van twee witte mannen, de ene al wat ouder dan de andere.
Grunberg: (beslist) ‘Wie wij zijn en wat onze identiteit is, daarvan zou ik echt graag willen dat je er afblijft.
´Ik neem zelf geen expliciete positie in als Nederlander of als Jood en als anderen dat in mijn plaats doen, dan is dat ofwel bedoeld als verwijt, ofwel als een claim van autoriteit die ik niet kan waarmaken.
´Dus als het over het verwijt van de oudere, witte man gaat: nergens claim ik – en ik denk dat Stefan het daarmee eens is – dat mijn manier om de wereld te analyseren, de enig juiste is.’
Hertmans: ‘Absoluut, helemaal mee eens.’
Grunberg: ‘Insinueer ik daarmee dat er geen Europese traditie bestaat? Neen, maar het verwijt van eurocentrisme vind ik dan weer absurd: waarom zou je ontkennen dat je cultuur een traditie heeft en jij, als deel ervan, ook?
´Er bestaat geen zuivere cultuur en geen zuiver ras dat niet beïnvloed is door andere culturen.
´Dus dat ouderewittemannengedoe… Neen, ik pas.’
Het neemt niet weg dat er in de laatste essays een voorzichtigheid sluipt, een aftasten om te kunnen aansluiten bij een heel nieuwe manier van denken.
Hertmans: ‘Mijn vorige boek, Verschuivingen, gaat over die vraag: kan ik als denker aansluiten bij wat er vandaag activistisch gaande is in de wereld, ook al ben ik gevormd in een traditie die inmiddels tot het verleden behoort?
´De reacties van beleidsmakers, politici en academici op mijn boek waren overweldigend.
´Daaruit besluit ik dat mijn poging om voor mezelf te verwoorden wat ik als witte man van zeventig moet denken over een wereld die snel verandert, blijkbaar van nut is. Er lijkt me dus niets mis met het voorzichtig zoeken naar antwoorden.’
Grunberg: ‘Het afschrijven van de traditie is een totalitaire reflex, het is belangrijk om ze te blijven omarmen. Dus rest de vraag: waarover, waarom en hoe wordt vandaag gestreden als we het hebben over “nieuwe manieren van denken”? En staan in die strijd de ideeën voorop of is het een ordinaire machtsstrijd?’
En wat is het antwoord?
Grunberg: ‘Zoals ik het zie, gaat het vooral over macht. De Nederlandse socioloog Johan Goudsblom stelde dat moraal haast altijd een vorm van macht is.
´Wie moraliseert, is vaak minder bezig met een betere of rechtvaardigere wereld en meer met macht, namelijk met het verdedigen van de positie “nu zijn wij aan de beurt”.
´Dat mag, machtsrollen mogen veranderen, maar dan wil ik graag weten: wie zijn “wij” in pakweg het wokedebat? En wie zijn “zij”?’
Hertmans: ‘Ik denk zelf niet in termen van macht, al lijken we hetzelfde te willen zeggen. Ik geloof dat we het terrein en de thema’s moeten terugwinnen die we zijn verloren aan het populistisch discours en inderdaad ook aan woke.
´Hoewel ik dat woord liever vermijd omdat het meer vertroebelt dan verheldert.’
Heeft u de indruk dat u zich over bepaalde thema’s niet langer vrij kunt uitspreken?
Hertmans: ‘Ik voel me niet bepaald gemarginaliseerd of monddood gemaakt. Maar het literaire veld is in sneltempo aan het veranderen.
´Het letterencurriculum van de Universiteit Amsterdam is vandaag ingevuld met activistische literatuur rond kleur, gender, neokolonialisme…
´Ik vind dat prima, want ik kom uit een generatie die pleitte voor sociologische thematisering, maar ik vind tevens dat literatuur een vrijplaats moet blijven die niet wordt bepaald door de agenda van de actualiteit.
´Dat je als schrijver – geruggensteund door een bijzonder rijke traditie – de ruimte en tijd mag claimen om iets bedachtzaam te formuleren.
´En dat dit ook je zingeving is: je proberen te verhouden tegenover de bibliotheek, de samenleving, de eruditie, de beschaving – en erdoor geïnspireerd raken.’
Stefan Hertmans, u citeert Giorgio Agamben, de Italiaanse filosoof: dat we de actualiteit slechts kunnen begrijpen wanneer we ons er niet door laten verblinden (zie fragment). Is het duister – wat we niet (willen) begrijpen – even belangrijk als het licht, als het inzicht?
Hertmans: ‘De grootste troost is dat ons leven sowieso in het teken staat van een dialectische beweging, want vroeg of laat keert iets altijd in zijn tegendeel.
´Dat is de inzet van het citaat van Agamben: als je verheldert, dan moet je je er ook van bewust zijn dat je tegelijk meer duisternis creëert. Anders gezegd: als je iets poneert of uitlicht, dan negeer je ook altijd iets.
fragment
‘In een erg mooie tekst over de vraag wat het eigentijdse voor ons nu eigenlijk betekent, heeft de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben gesteld dat we de actualiteit slechts kunnen begrijpen wanneer we ons er niet door laten verblinden.
‘Slechts hij kan zich contemporain noemen die zich niet laat verblinden door de lichten van de eeuw en erin slaagt in hen een glimp op te vangen van de schaduw, van hun intieme duisternis […]
´Contemporain is hij die het duister van zijn tijd waarneemt als iets wat hem aangaat en wat niet ophoudt te spreken, iets wat, meer dan welk licht ook, zich direct en uitsluitend tot hem richt.
´Contemporain is hij die vol in het gezicht geraakt wordt door de bundel van duisternis die zijn tijd uitstraalt […] De sterren die wij ’s nachts zien stralen in het firmament zijn omgeven door een dichte duisternis. […] In het duister van het heden dit licht waarnemen, dat tracht ons te bereiken maar het niet kan – dit is wat contemporain zijn betekent.’
In het proberen zien van wat er duister en onbegrijpelijk is aan onze eigen verwarrende tijd, ligt volgens Agamben de nieuwe zingeving. Het oeroude reikt daarbij de hand aan het nieuwste.
Eigentijds is hij, volgens Agamben, die in het laatste snufje een spoor ziet van het eerste signaal, van een mogelijke, verre oorsprong van betekenis, een oorsprong die er feitelijk nooit is geweest, maar die in ons bestaat als een openheid, een mogelijkheid om het heden anders te beleven dan als momentane verblinding.’
Uit: De essays, deel 2, ‘De fictie en de feiten. Albert Verwey-lezing, Leiden’.
Grunberg: ‘Niet alleen schrijvers zouden zich daar bewust van moeten zijn, elke denkende mens streeft het best die kritische zelfreflectie na. Doe je dat niet, dan wordt het gevecht tegen het kwaad al heel snel het kwaad zelf.
´In naam van de strijd zijn in de geschiedenis al vaker gruwelijke dingen gebeurd.
´Sommige ecologische activisten zeggen “we moeten de ecologische noodtoestand uitroepen”.
´Wel, die noodtoestand zal gruwelijk zijn. Daartegenover staat dat het verdedigen van eenieders vrijheid ook iets waard is.’
Is het die vrijheid van denken wat de schrijver drijft?
Grunberg: ‘Ik zie mijn schrijven als een pleidooi voor enige bescheidenheid omdat wij geen goden zijn. Dat pleidooi verveelt nooit. Als je de Bijbel gelezen hebt, weet je dat het een eeuwenoude verleiding is te denken dat je god bent.’
Hertmans: ‘Daarom is twijfel de geschikte toon voor het essay: in de vragende wijs schuilt de zelfrelativering van je positie als schrijver.
´Ironie is nog zo’n dankbaar instrument. Hegel maakte een interessant onderscheid tussen de intentionele ironie en de Weltironie: die laatste is de ironie van wat de tijd met jou doet en die jou altijd zal inhalen.
´Je kunt wel intentioneel ironisch proberen te zijn over je plaats in de wereld en zo hopen om het besef van de duisternis – van het niet-weten of van het tegendeel – mee te nemen in je betoog, maar er is altijd de wereldse ironie die jou zal inhalen.
´Dat komt omdat je de toekomst niet kent waar je naartoe beweegt en waarin nieuwe ogen jou zullen lezen en interpreteren.
´Dat Michel Foucault vandaag door sommigen als een seksist zou worden weggezet, hadden we dertig jaar geleden onmogelijk kunnen voorspellen.’
Grunberg: ‘Ik denk dat dat niet altijd geldt voor romans. Don Quichot is niet ingehaald door de Weltironie. In sommige romans wordt de mens zo hard uitgelachen en zit zo’n ingenieuze respectloosheid, dat het verhaal overleeft ongeacht de context.
´Opnieuw, denk aan de Bijbel, die staat vol respectloze en ironische teksten. Daarom vind ik de verdediging van de relativering en van de ironie nog altijd een zeer lovenswaardige en zelfs activistische positie als essayist en schrijver. Ook al is die niet in alle kringen even populair.’
Wanneer wordt die lach radicaal?
Grunberg: ‘Het zit in de overdrijving en in de overtuiging dat alles kan worden uitgelachen, ook jezelf en de goden.’
Hertmans: ‘Tegelijk zit in de overdrijving het risico dat je lachen moraliserend kan worden. Daarom moet er altijd een knipoog naar de lezer in je werk zitten: “Ik ben het ook maar gewoon aan het proberen”.’
Grunberg: ‘De honende lach die niet ook jezelf raakt, is geen echt honende lach. Toch vind ik dat je als romanschrijver ook meegesleept mag worden door je eigen verhaal.
´Als ik een roman schrijf, ben ik iemand anders en geloof ik in mijn bijna goddelijke rol als schrijver. Maar naar buiten toe weet ik dat ik meer op een regenworm lijk dan op een god. En in die wetenschap ben ik niet verloren als romanschrijver.’
Hertmans: ‘Zeker, je moet dat naïeve geloof in het verhaal en in het eigen kunnen als schrijver durven omarmen.
´Friedrich Schiller schreef daarover een fantastische tekst: Über naive und sentimentalische Dichtung.
´Daarin beschrijft hij een beer die elke schermer te slim af is. De beer staat op een binnenplaats en iedereen mag proberen hem te raken. Het gemak waarmee de beer telkens de snelste is – hij kijkt niet eens op – is volgens Schiller de essentie van de kracht van spontane trefzekerheid en dus een zekere naïviteit.
´De naïeveling is sneller omdat hij intuïtief reageert, waar de sentimentele wil weten en begrijpen en dus trager is.
´Essays schrijven is een daad op de grens van naïeve intuïtie en erudiete ervaring.’
Grunberg: ‘Nu duidelijk is dat we regenwormen zijn in het diepst van onze gedachten: ik moet heel hard plassen. Willen jullie mij excuseren?’
Op 21 oktober houdt een handvol denkers de essays van Stefan Hertmans tegen het licht in de KANTL in Gent.
Meer info: kantl.be/agenda
Lees ook
- Stefan Hertmans
Ik wil niet de man worden die beweert dat alles vroeger beter was - Stefan Hertmans
Een zachte man is allesbehalve een softie - Literatuur
Arnon Grunberg krijgt Johannes Vermeerprijs - Arnon Grunberg
Hoe Hannah Arendt gelijk kreeg
Vul hieronder de zoekopdracht Dubbelinterview in en vind meer berichten.
Bron: De Standaard