Wij leven in een tijd van avatars, we meten ons een imago aan, schrijft Jeroen Olyslaegers. Hij weet zich gesteund door Herman Teirlinck wanneer die schrijft: ‘Ge haat dat hoofd omdat het liegt. En ge houdt, als van uw leven, van die leugen.’
Waarde heer Teirlinck, Gij schrijfbroeder, Gij spiegelbeeld,
Gij en ik staan met onze rug tegen elkander in de tijd. Gij sterft immers op bijna 88-jarige leeftijd in 1967, het jaar waarin ik het levenslicht zie. Uw leven heeft een enorme boog gemaakt en gij als figuur staat vanaf dat jaar voor eeuwig naar de negentiende eeuw en de eerste helft van de twintigste gericht. Ik heb een groot stuk van die twintigste eeuw meegemaakt en kijk vooruit vanuit het wrede heden naar de eenentwintigste eeuw. Toen u mijn leeftijd had, kwam Hitler aan de macht, waren er in eigen land onlusten en stakingen, en waren de beurzen onrustig. Ik ben nu 54 en maak als verre toeschouwer de zoveelste klimaattop mee, terwijl ik om mij heen de verdeling alleen maar zie verhevigen tijdens deze pandemische tijden.
Mijn samenleving is onzeker, die van u was dat ook. Ik noem het heden ‘wreed’ omdat niemand van ons weet wat de dag van morgen zal brengen of wat voor gevolgen maatregelen hebben die vandaag worden genomen. Het wrede heden maakt ons hulpeloos jegens grilligheid, denk ik wel eens, waarmee ik bedoel dat geleefde tijd geen houvast betekent voor wat er nog moet komen. Levenservaring biedt zelden soelaas bij het onverwachte, bij de ware spelbrekers van het leven. De tijd gaat sneller bij het ouder worden, soms lijken de dagen een stroom te vormen richting afvoer. Hebt gij ook wel eens alles een luid ‘halt!’ willen toeroepen? Er rest nog genoeg jeugd in mij om mezelf voort te jakkeren bij al dat leven, maar tegelijk heb ik regelmatig de neiging om mijn rekening te maken. We weten meestal precies waar we falen, kennen de wet van oorzaak en gevolg, en schaamte is niemand van ons vreemd, hoe zeer ook zo veel kan worden verdrongen. Het is nog niet geleefd, zo fluister ik mezelf wel eens toe, het is nog niet voorbij, maar tegelijk groeit de genadeloze eerlijkheid over wat er is geschied, wat ik heb gedaan, hoe zeer ik mij heb aangesteld, wat voor een tweezak ik daar zo vrolijk ben geweest, en hoe zeer ik me wel eens heb misdragen als een held.
Uw leven, gij meester, is geleefd en staat gelijk een huis, hoe wankel de fundamenten ook waren tijdens uw rusteloze en vooral lang durende jeugdjaren met een liederlijkheid die bleef duren tot bijna op het eind in zoveel herbergen, tijdens zoveel vergaderingen, theatervoorstellingen en bevlogen gesprekken met studenten. In 1936 – u bent dan 57 – komt u in Uwenberg te Beersel wonen. Gij hebt ooit tijdens een wandeling een kreet van bewondering geslaakt over het ongerepte landschap aldaar en een kunstminnende bankier geheten Alexander Hess de Lilez kocht prompt voor u de grond en financierde het bouwen van het huis dat u mee hebt ontworpen. Ik vind dat een van de meest frappante zaken die ik over uw leven meen te weten. De bewondering voor het landschap, gevolgd door het krijgen van een huis, zegt wat over wat ik graag ‘geefmagie’ noem. U bent een groot gever geweest voor mens en samenleving, en die mecenas besloot u met zijn geven te eren. Gij omschreef uw wonen daar als een voorrecht. In dat huis kwam de rust, vermoed ik. Maar die rust was schijn, dat vermoed ik evenzeer. 31 jaar hebt u er geleefd, waarvan een groot stuk met uw tweede vrouw Johanna Hofmans die uiteindelijk vier jaar voor u stierf.
Toen u mijn leeftijd had, kwam Hitler aan de macht, waren er in eigen land onlusten en stakingen, en waren de beurzen onrustig. Ik ben nu 54 en maak als verre toeschouwer de zoveelste klimaattop mee
Tijdens die lange periode was u zowel maatschappelijk als literair stevig bezig. Kwam dat door de rust, door die eigen plek? Zou het evenzeer kunnen dat de rust de onrust bleef baren tot vrijwel op het eind? Na de Tweede Wereldoorlog, waar u ongeschonden en neutraal uit kwam, werd u pas echt een levend monument dat bij de allergrootsten werd gerekend met eredoctoraten, prijzen en lintjes. Uw uitgeefster Angèle Manteau begon vanaf 1955 uw Verzameld Werk uit te brengen. Gij vertelde zelf dat gij door Willem Pée, de bezorger van dat Verzameld Werk werd verzocht om een autobiografische schets te maken. Nee, dat klopt niet. Waart gij niet zelf op dat idee gekomen? Dat boek, dat gij naar eigen zeggen in enkele dagen tijd hebt geschreven kwam uit als Zelfportret of het galgemaal. Die roman heeft me gepakt, waarde heer Teirlinck. Ik had daar zo graag met u eens over gesproken in een van die herbergen waar gij zo graag hebt gezeten en waar ge uw netwerkactiviteiten allicht van het ene hoogtepunt naar het andere hebt gedreven. Het heeft me gepakt vanwege het spel dat gij daarin opvoert. Vooreerst hebt gij wat ze nu een ‘avatar’ noemen geïntroduceerd in het boek. Het gaat met andere woorden niet zomaar over u, maar over een zekere Henri, en die man is een bankier. Vervolgens spreekt ge deze avatar aan met de gij-vorm, die de ik-vorm mogelijk spiegelt. Maar diezelfde Henri wordt in het boek wat later bekeken vanuit de ogen van een vrouw die zijn adolescentie heeft meegemaakt en een en ander weet over zijn al dan niet seksuele wreedheid. Zij beweert dat hij in die dagen ‘onverstoorbaar zichzelf’ bleef. Dat staat in schril contrast met de oudere Henri die zichzelf via die gij-vorm ongenadig verwijt de schijn vaak met plezier te hebben hoog gehouden.
U hebt daarmee een spiegelpaleis gebouwd, o schrijfbroeder Henri of Herman. Als lezer worden we diep in het hart daarvan gelokt om vervolgens uw ontboezemingen te aanhoren waar we nooit zeker van zijn of het Henri is die zichzelf onthult of Herman. Gij schrijft in dat wonderlijke boek dat gij zolang met het geheim hebt kunnen leven omdat het nooit uitgesproken werd. En vervolgt dan zo: ‘Maar het was geen geheim. Het was een gesluierd weten, iets dat men levend begraven had.’ Na een tijdje heb ik me tijdens het lezen bezondigd aan het gebruik van een fluo Stabilo Boss-markeerder en oogt uw boek nu als een crime scene vol roos gekleurde zinnen als lijken. Hier is er nog een en het vormt mijn absoluut favoriete lijk dat gij achteloos uit uw kast hebt gesleurd: ‘Ge haat dat hoofd omdat het liegt. En ge houdt, als van uw leven, van die leugen.’
Er gaat een dubbelzinnige rilling door me heen deze zin te kunnen uitspreken in het huis waar gij hem hoogstwaarschijnlijk hebt geschreven. Wij leven in een tijd van avatars, waarde schrijfbroeder. We meten ons een imago aan op diverse sociale media, delen selfies met de juiste verdringingsfilters, en doen over het algemeen graag bekentenissen die pas worden geaccepteerd als mensen ze voor ‘waar’ aanzien. Fictie wordt gedoogd, persoonlijke waarheden worden geprezen. Er gaat een bezwering rond in onze cultuur die men kan samenvatten met de kreet: ‘ja, waarlijk, zo is het echt gebeurd.’
Ik probeer u uit uw tijd los te wrikken en me voor te stellen wat uw spiegelende spelletjes op sociale media zouden hebben betekend. Volgens mij zou u zich op deze fora hebben gedragen als een vos in een kippenren. Ongenaakbaar zou u uit de strijd zijn gekomen met uw geraffineerde bekentenissen en toch zou het volgens mij tegelijk ook pijn hebben gedaan, dat ge zou hebben beseft u zwaar met schaamte en schande te hebben overladen vanwege uw spelbeheersing. Hier knelt uw masker sowieso, mijn waarde spiegelbeeld Herman. Uw publieke persoonlijkheid, de rol die u op zoveel domeinen hebt gespeeld in het theater en de theateropleiding, in de tijdschriftenwereld met het Nieuw Vlaams Tijdschrift, dat u op rijpere leeftijd van een hartslag en wilskracht bent blijven voorzien, de Arkprijs van het Vrije Woord die u mee heeft geïnstalleerd en die nog steeds bestaat, uw rol aan het hof met u als begeerd raadgever van minstens twee koningen. Hoeveel meer kan een mens maatschappelijk en cultureel nog betekenen?
En u impliceert in uw zelfportret dat dit een perfecte cover is geweest voor zoveel dubbelzinnigheid. Daar zorgt die gij-vorm uiteraard voor, want gij waart bang voor het woord ‘ik’, terecht allicht. Met die gij wist gij zoveel te onthullen én te omsluieren in één beweging. Uw jongere schrijfbroeder Louis Paul Boon gebruikte die gij-vorm in zijn Kapellekensbaan als een oefening in melancholie en mild verwijt, maar verried daarbij net zo goed spelgedrag. Gij hebt Boon wel eens aangemoedigd om eindelijk eens een fatsoenlijk boek te schrijven, terwijl hij in uw werk nog steeds het versleten naturalisme uit de negentiende eeuw zag. In elk van Teirlincks boeken, zo liet Boon in een interview weten, komt er wel een vrouw voor met een kapot oog. En warempel, in het Zelfportret of het galgemaal krijgen we een geschonden echtgenote met een glazen oog. Het deed me glimlachen toen ik het las, want doorzicht in uw werk had die viezentist Boon wel. Zoveel decennia later, wars van wat de een de ander ooit verweet, vermoed ik dat gij en Boon elkaar wel eens hebben gespiegeld. U zijt beiden vossen in een kippenren geweest en hield allebei van het spel om uzelf te bekijken op een afstand, u zelf te ensceneren en vervolgens ongenadig af te slachten.
U hebt wel tot het establishment behoord en genoot er hoogstwaarschijnlijk van dat u daar werd gevierd. Boons drang naar succes en tegelijk de morele verwerping ervan was geheel wat anders. De kans bestaat dat Boontjes masker te zeer knelde en dat hij zich op het eind omgeven voelde door schijn. Daar is bij u nauwelijks sprake van. U hield oprecht van de schijn, vermoed ik, maar werd koud en hard als het uw eigen schijn betrof. Ik hoop dat het u niet stoort dat ik hier zo openlijk over spreek in uw eigen kot. Ik doe dat uit respect, omdat u me een en ander hebt geleerd, omdat uw spiegeling mijn bespiegeling heeft opgewekt, mijn eigen rekening heeft aangescherpt. En dat had ik dus niet verwacht van ons als twee schrijvers, de een dood en de ander levend, die rug tegen rug staan met uitzicht op verschillende eeuwen die tegelijk wel en niet met elkander kunnen worden vergeleken. Ik had mij aan geen weten verwacht, gesluierd of niet. Het geweld van het zelfonderzoek had ik niet zien aankomen en de zinnen als lijken die ik vond, troffen me midscheeps, veel meer dan het verhaal dat gij meent te moeten vertellen in datzelfde boek. Het maakt u allerminst dood in mijn ogen.
Het is nog niet voorbij.
Gij leeft nog steeds, zeg ik u. Gij leeft zodra men u leest. Gij leeft in uw huis en blijft daar leven. Gij dilettant, gij schrijfbroeder, gij spiegelbeeld.
Gij speler.
Jeroen Olyslaegers leest deze tekst vandaag voor bij de heropening van het vernieuwde huis van Herman Teirlinck in Beersel, een ontmoetingsplek voor schrijvers, artiesten en lezers.
Alle info over de opening: www.huisvanhermanteirlinck.be/programma.
Bron: De Standaard