Julie Cafmeyer – Life is but a dream


Auteur Julie Cafmeyer publiceerde een verhaal over het seksisme en ongepast flirtgedrag van de theaterdirecteur met wie ze jarenlang werkte. Het Antwerpse kunstenhuis De Studio zet directeur Marc Verstappen nu tijdelijk opzij en start een onderzoek.

Filip Tielens – De Standaard


Life is but a dream

Julie Cafmeyer


Het volledige verhaal

In de lente van 2015 werd ik door de vijftigjarige theaterdirecteur uitgenodigd voor een massage. Ik was een zevenentwintigjarige theaterstudent met nekpijn.

De theaterdirecteur was gespecialiseerd in het losmaken van opgeslagen spanningen in het lichaam.

Telkens als ik in het theater kwam, had hij het over new tantra, een cursus waarin hij zijn seksualiteit herontdekte.

Als je jezelf wil kennen, moet je je innerlijke hoer durven buiten te laten. Iedereen wil tenslotte toch geneukt worden?

Waarom zou je dat niet mogen tonen? Een amusante cursus, al zei hij er wel bij dat al wie naar het tweede level wil, bereid moet zijn om zich anaal te laten nemen.

Wie in theater De Rotonde werkt, krijgt gratis en voor niets advies voor een bevredigend seksleven.

Volgens de theaterdirecteur moet je in staat zijn om al je spieren te ontspannen voor maximaal genot. Elk level lijkt een soort van rite, een overgangspassage naar een intenser leven.

De theaterdirecteur zei dat als je je anaal niet weet te ontspannen, je de ware overgave aan het leven nooit zal kennen.

Hij wilde me meenemen naar zo’n workshop, maar ik was te bang om me anaal te laten penetreren door een onbekende, die me in mijn oor zou fluisteren dat de poort der volledige overgave voor me zou openen als ik even op mijn tanden beet.

Wel was ik bereid om enthousiast naar de verhalen van deze avontuurlijke theater directeur te luisteren. Hij schepte op over polyamorie, over zijn vele minnaars en minnaressen. Ik vond zijn zoektocht naar seksualiteit spannend.

Hij geloofde in mijn theaterwerk en gaf me het gevoel dat hij me wilde helpen om mijn werk te tonen. Hij zou me ruimte bieden, de juiste mensen uitnodigen, zorgen dat er publiek was. Hij inviteerde me voor uitjes.

De eerste keer dat we samen naar een voorstelling gingen, heb ik me opgemaakt. Ik had mijn best voor hem gedaan.

Natuurlijk was ik me ervan bewust dat hij een machtig figuur was. Dat ik hem nodig had. Hij had de sleutel van het theater, de plek waar ik me wilde waarmaken.

De jurk die ik droeg, was donkergroen aan de bovenkant, de onderkant was zwart en de zijkant lichtroze. Hij zei dat hij het een lelijke jurk vond: ‘Mannen zien dat niet graag, huidkleurige stoffen.’

JE KUNT BETER JE ECHTE HUID TONEN.


‘Nee, huidkleurige stoffen zijn echt niet sexy.’

Dat is de eerste keer dat hij me van mijn stuk bracht. Daarna kreeg ik de suggestie om aan krachttraining te doen voor een aantrekkelijker lijf.

Op een dag zeg ik hem dat ik verschrikkelijk veel nek-pijn heb. Hij zegt dat hij en zijn vrouw Tatyana in hun tantracursus ook massage technieken bestuderen.

Tatyana was een mooie, geblondeerde bimbo. Ook zij was lid van new tantra en bedreven in het losmaken van gespannen spieren.

Ze wisten samen inmiddels alles over triggerpoints. Er zijn gevoelige plekken op je lichaam. Als je er lang genoeg op drukt, verdwijnt de pijn vanzelf.

Hij nodigt me uit bij hem thuis, en ik verheug me op een spannend verhaal.

Hij zegt: ‘Kleed je maar uit.’

Ik doe het, als een kind dat bij de dokter in een onder-hemdje op de dokterstafel zit en zich overgeeft. Halfnaakt vertrouw je je toe aan de wil van een ander lichaam.

Ik houd mijn onderbroek aan, ga liggen op mijn buik.

De theaterdirecteur en Tatyana kruipen op mijn lijf, ik voel vier verschillende handen die over mijn rug gaan, mijn benen, mijn kont. Ze drukken zo hard dat ik het uitschreeuw van de pijn.

‘Schreeuw maar,’ zeggen ze, ‘schreeuw maar zo hard als je wil.’

Misschien stel ik me aan, misschien schreeuw ik harder dan nodig is, misschien speel ik het spel mee. Ik krijs het uit, maar het doet deugd. We hebben plezier. Het wordt stil.

Hun handen gaan trager over mijn rug, tot ik ze niet meer voel. Ik hoor zacht gehijg, dan gesmak. Er hangt een erotische spanning in de ruimte. Tongen die over elkaar glijden.

Ik draai me om en zie dat Tatyana en de theaterdirecteur aan het kussen zijn. Op mijn rug. En ik denk: ‘Willen die nu een trio?’

Een ander zou misschien opstaan, ze van zich afduwen en weggaan. Maar dat doe ik niet. Ik doe alsof ik dood ben. Als ze denken dat ik dood ben, zal het snel overgaan.

Even overweeg ik om op te staan, om mij aan te kleden en te schreeuwen: ‘Wat denken jullie wel? Dat een zevenentwintigjarig meisje zin heeft om met een vijftigjarig koppel te vrijen?

‘Denken jullie echt dat ik zo wanhopig op zoek ben naar een plaats in het theater dat ik mijn lichaam aan jullie zou geven?

‘En wat dan morgen? Hoe zien jullie de toekomst? Zullen jullie geniepig naar me kijken als ik een nieuw theaterproject pitch?

‘Zal ik voor eeuwig een heimelijke, geile glimlach krijgen als ik in De Rotonde binnen kom om te werken?

‘Werken, dat wil ik, ja.’

Het is mijn eigen schuld. Ik ben niet naar hier gekomen om te werken, ik ben hier vrijwillig voor een massage.

Zwijg, en blijf liggen. Bid dat het zo snel mogelijk overgaat. Beweeg niet. Denk aan soldaten in een winterlandschap die doen alsof ze een lijk zijn, die wegzinken in de sneeuw tot de vijand weg is.

Ik weet niet meer hoe lang ik daar lig te sterven. Misschien enkele seconden, misschien enkele minuten.

Ze kruipen van mijn lijf, en de theaterdirecteur zegt dat hij een vegan kikkererwten-salade zal maken. Ik kijk naar de slijmerige kikkererwten in het vergiet. Hij verdwijnt.

Tatyana zegt me vol bewondering dat mijn blik is veranderd. Ze kust me. Het is te zeggen: ze propt haar tong in mijn mond.

‘Ga eens voor de spiegel staan. Zie je hoe je blik is veranderd?’ vraagt ze.

‘Verrassing!’ roept de theaterdirecteur wanneer hij verkleed als dragqueen in de keuken verschijnt.

In de spiegel zie ik twee verdwaasde ogen naar een dragqueen kijken. Er kleven zilveren en gouden glitters rond zijn ogen. Hij draagt paarse stilettohakken, een rode pruik met een pony en felblauwe mascara op zijn nepwimpers.

Hij draagt een jurkje met groene pailletten, zonder schouderbandjes. Netkousen tillen zijn billen tot ongekende hoogten. Hij steekt een sigaret op, wiegt zachtjes met zijn heupen op de muziek, kijkt me strak aan en zegt:

LIFE IS BUT A DREAM, JULIE
LIFE IS BUT A DREAM.


In de jaren die volgen mag ik verschillende theater-voorstellingen maken, dankzij de theaterdirecteur.

Hij geeft me de sleutel van zijn bureau, waar ik aan mijn roman mag werken. In dit gebouw heb ik toegang tot alles.

Een printer, yogalessen, een cinema, lunch, een koffieapparaat en gratis drank aan de bar.

De ongepaste opmerkingen neem ik erbij. Ze zijn beter te verdragen met wat alcohol.

Na een tijd valt het mij op dat bijna alle jonge vrouwen die hier werken steevast van een glas cava drinken. Cavaverslaafden die gedwee knikken of onderdanig lachen als ze een vernederende opmerking krijgen over hun uiterlijk of gedrag.

Niet alleen de vrouwen, ook de mannen lopen op de tippen van hun tenen, omdat meneer de directeur zich permitteert om te zeggen wat hij wil. Ook mijn toenmalige vriend, die als technieker in het theater werkt, mag het vergelden.

Ik herinner me dat we na het werk een aperitief nemen en dat de theaterdirecteur vraagt: ‘En presteert hij goed in bed? Ik denk niet dat hij het kan. Hij moet nog veel leren. Hij heeft een daddy complex.’

Als het uit is, zegt hij me in het bijzijn van hem en andere collega’s: ‘Zie je wel, ik heb het toch gezegd? Hij kan het niet lang volhouden, zeker?’

Iedereen lacht schaapachtig.

We drinken er nog eentje. Ik zeg mijn ex dat hij weg moet, dat je je niet kunt ontwikkelen met een baas die elke dag zegt dat je pas een echte vent bent als je bereid bent om je anaal te laten nemen.

‘Weet je hoe schaars de jobs in de culturele sector zijn?’ zegt mijn ex.

Ik zeg hem dat hij weg moet, maar zelf blijf ik. Ik heb ook bewondering voor de theater directeur. Hij is niet bang, hij durft.

Hij stimuleert me om voorstellingen te maken, hij richt festivals op, geeft artiesten kansen, bouwt cinemazalen in zijn theater. Hij gelooft dat de hele wereld aan zijn voeten ligt. Hij handelt. Hij pusht, flirt, neemt je mee op restaurant, betaalt de rekening.

Met deze man kun je je amuseren. Als je bij hem bent, ga je mee in dat zorgeloze plezier. Het heeft te maken met zijn durf. De aura die je nodig hebt om alles wat je verlangt, te verwerkelijken. Wat hij ook doet, hij zal altijd opgevangen worden.

Hij wordt bewonderd, gehaat, maar wordt altijd vergeven. Feestend zet hij alles naar zijn hand. Dat is mijn fascinatie, de reden waarom ik het bij momenten leuk vind om bij hem te zijn.

Ik word huisartiest van het theater. Een fotograaf neemt foto’s van mijn schaapachtige lach, een portretfoto staat op een spandoek naast andere huisartiesten die gesteund worden door de theaterdirecteur.

In 2019 word ik gevraagd om voor de Belgische krant De Morgen columns te schrijven. Eén van mijn thema’s wordt MeToo.

De theaterdirecteur wordt er zenuwachtig van. Het is een tijd waarin mannen als Bart De Pauw en Jan Fabre openbaar worden aangeklaagd.

Ik hoor vage geruchten dat de theaterdirecteur ook klachten te verwerken krijgt. Zelf had ik nooit het plan om klacht in te dienen over de massage in zijn living. Voor mij was dat een avontuur, iets waar ik zelf om gevraagd had, iets waar ik nog geen spijt van had. Wordt hij vanaf dat moment bang van me?

Op een dag schrijf ik een column over een MeToo- verhaal in Nederland, met als titel: Een vrouw is per definitie onbetrouwbaar.

Een schrijfster onthulde dat De Volkskrant-recensent Arjan Peeters met schrijfsters uit eten ging en op basis van de afspraakjes hun werk recenseerde. De uitspraken van de schrijfster werden later verwijderd van de nieuwssite en ‘geverifieerd’.

Het onderzoek werd ingezet. Is wat een vrouw ziet dan niet echt?

Een vrouw kweekt valse herinneringen in haar brein. Hij zat niet echt op je. Twee imaginaire geesten kusten op mijn rug. Twee tongen in de slaapkamer die over elkaar glijden, een hallucinatie.

Je moet erover zwijgen, anders word je als een geestesgestoorde afgevoerd op een brancard.

Ik krijg een e-mail van de theaterdirecteur, waarin hij een alinea uit mijn column citeert, en daar vervolgens op reageert:

Van: detheaterdirecteur@theaterdirecteur.be
Aan: elektra@pandorasbox.be

Hoi,
Ik las vandaag jouw column van de dag. Je schrijft: ‘Als ik zelf iets meemaak waarbij iemand over een grens gaat, denk ik in eerste instantie altijd dat ik gek ben, het zal wel aan mij liggen, aan mijn lastige karakter, mijn emoties die alle kanten uitwaaien, mijn ‘hooggevoeligheid’.

DOE NORMAAL. GA VERDER. STOP MET ZEUREN.

Ik neutraliseer mezelf alvorens te spreken, maar vooral: alvorens na te denken wat er eigenlijk aan de hand is. Ik word verlamd door schaamte en angst. Elk MeToo-verhaal, of iets wat daar op lijkt, is een uitnodiging om na te denken over scheve machtsverhoudingen. Dat nadenken kan samen als we durven te spreken.’

In het Engels is het juister:

IT IS YOUR RESPONSABILITY
= THE ABILITY TO RESPOND

Dit soort oproepen leidt mijns inziens tot nergens – als je zelf iets ‘meemaakt’ of er zegt iemand iets ‘raars’ tegen jou: vraag dan wat die persoon (M of V) bedoelt – en geef dan grens aan – dat is toch volwassen gedrag?

Je veralgemeent op een heel nare manier – waar is dit goed voor – het wordt alleen maar troebeler ipv helderder – IMHO*

Misschien moet je ook eens wat tegengif lezen – Camilia Paglia misschien ? Ooit vroeg je aan mij – zit je mij hier te versieren of zo? dan kon ik zeggen – ja of neen – het antwoord was neen – ik versier geen mensen met wie ik werk – ik flirt wel / ik daag uit / ik provoceer / ik confronteer – maar of dat allemaal MeToo is – dat durf ik ten zeerste te betwijfelen !

IMHO: In my humble opinion.

Hij provoceert, hij daagt uit. Als hij het mag, dan ik ook.

Zie ik dingen die er niet zijn? Zijn mijn veralgemeningen fout? Ben ik onvolwassen? Is wat ik ‘meemaak’ niet echt? Wat als ik begin na te denken over wat echt is? En dat ik verdedig wat ik heb meegemaakt?
Zonder aanhalingstekens.

September 2020
Ik wil een beurs aanvragen om onderzoek te doen naar de geschiedenis van vrouwelijke performance-kunstenaars.

De theaterdirecteur wil me helpen en stelt voor om bij hem thuis aan het dossier te werken. Na de massage wil ik niet meer in zijn huis zijn. Hij stelt voor om samen op restaurant te gaan.

Ik wil geen restaurant, geen woonkamer. Ik wil een werktafel in een openbare ruimte. Ik wil geen massage, geen cava. Ik wil een plek waar er serieus over mijn werk wordt gesproken. Ik wil een zaal en geld om mijn stuk op te voeren.

Moest ik seksueel tot hem aangetrokken zijn, was ik misschien wel naar zijn huis gegaan, dan had ik misschien met hem geflirt op restaurant. Ik flirt graag met machtige mannen.

Het punt is dat ik genoeg had geflirt. Het punt is dat ik geen zin in hem had. Ik had er genoeg van. Ik was verveeld, ik wilde aan het werk.

In die periode zegt een collega-theatermaakster me: ‘Ik heb het gevoel dat ik over mijn seksleven moet praten om hier te mogen werken.’

Nog een voorbeeldje :
Een andere collega-theatermaakster, een vrouw van mijn leeftijd, vertelt me dat de theaterdirecteur tijdens de onderhandeling over haar nieuwe voorstelling haar vriend, een productiemedewerker, onderuithaalde.

‘Hij zal er seksueel wel niet veel van bakken?’

Zijn nagels waren die dag roodgelakt. Toen mijn vriendin vroeg welk productiebudget ze kon krijgen, maakte de theaterdirecteur met zijn wijs- en middelvinger een ‘V’ en ging met zijn tong op en neer.

Hij zei: ‘Dat is wat je van me kunt krijgen.’

Ik weet trouwens niet of ik zijn uitspraken juist citeer. Sommige dingen ben ik vergeten, ik heb dingen verdrongen, verdraaid. Ik veralgemeen, ik lieg, ik overdrijf, ik manipuleer, ik verzin, ik wreek. Ik maak de dingen troebel.

Ik zoek een taal om te spreken waarover niet mag gesproken worden. Ik word onrustig van onderdrukkende praktijken. Mijn lichaam maakt groen gif aan dat ik moet uitspuwen, anders begint er iets te rotten, te verzieken, af te sterven.

Ondertussen loopt er een andere leidinggevende vrouw rond in dit theater. Een vrouw van eind de veertig, die officieel adjunct-directeur is, maar simpelweg de orders van de theaterdirecteur uitvoert.

Zij weet dat ik niet meer met hem alleen in een ruimte wil zijn. Ik heb het haar verteld, ze ziet de paniek in mijn ogen, maar negeert ze. In mijn verhaal noem ik haar de lakei.

Iedereen hoort het,
iedereen ziet het,
niemand doet iets.

Ik ga naar een meldpunt voor grensoverschrijdend gedrag. Ik word geholpen door een man die ik de ambtenaar zal noemen. De ambtenaar zegt dat ik recht van spreken heb, dat ik recht heb op een gesprek en dat hij me zal bijstaan.

Ik stuur een e-mail naar de theaterdirecteur, de lakei en de ambtenaar in cc:

‘Kijk, ik wilde je vriendelijk vragen of je misschien

  • Stopt met intimidatie als ik een column over MeToo schrijf

  • Stopt met seksistische en seksueel getinte opmerkingen

  • Stopt om me uit te nodigen bij je thuis.

Kunnen we hierover praten?

‘JE HEBT EEN BOM OP ME LATEN VALLEN’, tiert de theaterdirecteur als ik hem enkele weken later in het theater spreek.

Hij zegt dat hij vijf advocaten in dienst heeft genomen en dat hij openstaat voor een gesprek, op voorwaarde dat niemand van het meldpunt aanwezig is. Mijn stoere held voelt zich geïntimideerd door een ambtenaar.

Ik neem contact op met de vertrouwenspersoon van het theater, een vrouw van begin de vijftig.

Een vertrouwenspersoon is iemand die intern wordt aangewezen, iemand die luistert, bemiddelt en adviseert bij problematische situaties op de werkvloer.

De vertrouwenspersoon zegt me dat ik niet de enige ben, dat het heel belangrijk is dat ik me uitspreek, dat ik door moet gaan.

Enkele weken later hoor ik dat de vertrouwenspersoon niet meer zal terugkeren naar het theater.

Ik bel haar op haar privénummer, en ze vertelt me dat ze op het matje werd geroepen door de theaterdirecteur. Hij was razend omdat ze er niet in was geslaagd om de klacht tegen te houden.

Wat ik vertelde, was geen klacht, maar een open vraag voor een gesprek, om een probleem op te lossen.

De vertrouwenspersoon wordt met een burn-out afgevoerd en zal langer dan een jaar knock-out op bed liggen, om te bekomen van haar baas. Ze zal nooit meer terugkeren.

Stel dat dit de wereld is.
Een vrouw vraagt om een gesprek. Iedereen die haar wil bijstaan, wordt van de kaart geveegd. Blijven over: een theaterdirecteur met zijn lakei en vijf advocaten.

Stel dat dit de wereld is, dacht ik alleen in mijn appartement, bang voor een rechtszaak, bang voor een aanval.

Stel dat dit de wereld is, dan prik ik met een schaar in mijn aders. Niet tot ik doodbloed, gewoon enkele vinnige steken in mijn eigen vel. Soms moet je in je eigen vel snijden, in de hoop dat er iets verbetert.

November 2020
‘Jij zet de boel hier op stelten.’
‘Je haalt de dingen door elkaar.’
‘Je gooit alles op een hoop.’
‘Ik wil je excuses, omdat je mij hebt bedreigd.’
‘Jij bent 200 procent gevaarlijk’, zegt de theaterdirecteur tijdens de crisisvergadering.

‘Ja, je gooit alles op een hoop’, papegaait de lakei.

Ik zeg sorry en heb meteen spijt. Ik moet minder vaak sorry zeggen in dit soort situaties.

De theaterdirecteur: ‘Formuleer je probleem maar. Ik ben voorbereid. De lakei zal alles noteren.’

De lakei opent haar laptop. De theater directeur is experimenteel in zijn seksleven, maar oerconservatief in zijn bedrijfsvisie.
Top-bottom.

Als het erop aankomt, verkiest deze zelfverklaarde experimentele slet blijkbaar toch de missionarishouding. Er wordt geluisterd naar de baas.

De lakei begint te typen. Ik heb een koor van verzetsstrijders nodig, en wat ik krijg is een laffe lakei. Een vrouw met potentieel, een stel hersenen dat ze vrijwillig uitschakelt.

‘Het is niet geheel duidelijk waarover het gaat’, zegt de lakei.

Ze zou mijn handlanger kunnen zijn, maar gedraagt zich als zijn onderdaan. Ze zou de theaterdirecteur tot de orde kunnen roepen.

Ze zou hem door elkaar kunnen rammelen, hem in elkaar slaan. We zouden de deur van de vergaderzaal kunnen barricaderen en hem er weer uit laten als hij gekalmeerd is. We zouden hem pas vrijlaten als hij begrip toont, als hij zegt:

‘Het spijt me, ik begrijp het, het was niet zo bedoeld.’

De theaterdirecteur spreekt zijn voorbereide verdediging uit: ‘Jij mag niet meer in mijn schrijfbureau komen. Met al die verhalen die je vertelt, kan ik dat risico niet meer nemen.’

Ik zeg: ‘Dat is exact waar MeToo om draait. Je doet je mond open en verliest je plaats.’

Hij zegt: ‘Wat jij vertelt, zijn roddels en halve waarheden. Ik ben niet preuts, ik ben niet puriteins, dat is mijn stijl. Als jij dat verkeerd opvat, heb jij geen plaats meer in dit theater.’

De lakei blijft ijverig typen.

Ik zeg hem dat zijn stijl me irriteert, neem mijn jas en sta op.

De lakei zegt: ‘Nee, hij zegt dat je voor hem geen plaats meer hebt, voor mij heb je dat wel.’

Ik doe mijn jas aan, wil vertrekken. ‘Nee, blijf’, smeekt ze. ‘We gaan dit oplossen.’

Ik ga zitten. De theaterdirecteur leunt achterover, spreidt zijn benen, kijkt me dreigend aan en zegt spottend: ‘Ben ik in een weirde performance beland van Julie Cafmeyer?’

Julie Cafmeyer, iemand die niets voelt, maar alles gebruikt voor drama op het toneel.

Hij vraagt :

BEN IK EEN POPPETJE IN JE SPEKTAKEL GEWORDEN?

Ik ben hem dankbaar voor het goede idee. Alles wat ik meemaak in theater De Rotonde zal ik opschrijven en publiceren.

Ik zal er een voorstelling van maken. Ik zal het verslag van de vergadering opvragen. Ik zal fictie mengen met autobiografie. Ik zal een re-enactment maken van de vergadering. Ik steek mijn hand in de pop. Ik speel met jou.

Ja, deze machtige man wordt mijn poppetje. Ik zal alles regisseren, alles zal lopen hoe ik het wil.

‘Je kunt toch niet je hele carrière lang met iedereen flirten, mensen verleiden en seksueel getinte opmerkingen maken over new tantra, en vervolgens totaal verontwaardigd zijn als iemand je erover aanspreekt?’ zeg ik hem.

Hij: ‘Oké, check. Wat is je volgende punt?’

Ik: ‘Check, check, check. Dit is geen checklist. Ik wil erover praten, maar dat kan niet. Zodra ik mijn mond opendoe, word ik buitengezet en kan ik een brief van vijf advocaten verwachten.’

Hij: ‘Jij kunt je niet voorstellen in wat voor paniek ik heb geleefd de voorbije weken.’

IK WIST NIET HOE VER JIJ WILDE GAAN.

Ik: ‘Waarom stel je je zo aan? Iedereen praat over jou, de hele stad. Je moet me dankbaar zijn dat ik mijn probleem recht in je gezicht zeg.’

De theaterdirecteur zwijgt. Ik zwijg ook. Ik zal net zo lang in zijn ogen te kijken tot hij wegkijkt. Deze keer win ik.

De lakei staart ons verward aan. Ze heeft tot haar eigen verbazing niets te typen tijdens deze dreigende stilte. De theaterdirecteur en ik blijven elkaar aankijken.

De lakei observeert ons vol bewondering, ze besluit: ‘Volgens mij zien jullie elkaar gewoon heel graag.’

In zekere zin is dat waar, ik zie deze man graag. Ik zie hem graag omdat hij me een theaterzaal gaf, omdat hij in mijn performances geloofde, omdat hij zin heeft voor avontuur, omdat ik met hem kon feesten.

Ik zie deze man graag omdat ik de indruk had dat hij mijn werk begreep, en hij me zou helpen om dat werk in de wereld te zetten.

Ik zie deze man graag omdat hij plannen met me smeedde, goede woordjes voor me deed en me hielp met subsidiedossiers.

Ik zie deze man graag omdat hij macht heeft.

Ik zie deze man graag omdat hij gevoel voor humor heeft, niet tegen saaiheid kan, brutaal is, en soms op een onbewaakt moment, als niemand naar hem kijkt, danst.

Ik zie deze man graag omdat hij vergevingsgezind is, tenminste, dat hoop ik toch.

Ik kijk hem aan met liefdevolle ogen. Ik zie iets in zijn gezicht veranderen, er verschijnt een zachtheid. Zijn mond gaat open, hij gaat iets zeggen.

Ik verwacht een liefdesbetuiging, maar hij zegt: ‘Drieënhalve week, drieënhalve week heb jij mij in onzekerheid laten wachten.

‘Drieënhalve week nadat ik jouw mail had ontvangen, kreeg ik pas te horen dat jij openstaat voor een gesprek.’

De lakei: ‘Hij dacht dat je hem kapot wilde maken.’

Hij: ‘Ja, ik dacht dat het voorbij was met mij.’

MOET IK MEDELIJDEN HEBBEN MET DEZE MAN? MOET IK HEM SPAREN EN ZWIJGEND IN EEN HOEKJE GAAN ZITTEN? ZAL IK NOG EEN CAVA BESTELLEN? ZAL IK NOG WAT LACHEN ALS HIJ EEN ONGEPASTE OPMERKING GEEFT? ZAL IK NOG EENS NAAKT OP MIJN BUIK GAAN LIGGEN? MOET IK ZWIJGEN UIT ANGST DAT IK HEM KAPOTMAAK?

Mijn tong splitst zich in tweeën, er zit een abces in mijn keel dat mij belet om te spreken.

Het abces zwelt op omdat ik bang ben dat, als ik ooit spreek, ik in de afgrond beland: ‘Theatermaakster wordt achtervolgd door vijf advocaten nadat ze heeft gesproken.’

Ik mag de vuile was niet buitenhangen. Wees stil. Drop geen bom. Laat de doos niet ontploffen. Je moet verbinden, niet vernielen. Polariseer niet, glimlach.

Annie Ernaux schrijft in Het voorval, de roman waarin ze over haar abortus vertelt:

‘Het feit dat je iets hebt meegemaakt, wat het ook is, geeft je blijvend het recht om het op te schrijven. Er bestaat geen inferieure waarheid. En wanneer ik geen gedetailleerd verslag zou doen van deze ervaring, draag ik ertoe bij dat de werkelijkheid van vrouwen versluierd wordt en schaar ik mij aan de zijde van de mannelijke overheersing van de wereld.’

Nadat de lakei heeft gezegd dat de theaterdirecteur en ik elkaar graag zien, ontdooit hij. Hij lacht naar mij, ik lach terug. Als ik naar huis ga, geeft hij me een map.

In de map zitten krantenartikels die hij doorheen de jaren bewaard heeft voor mij. Artikels over sterke vrouwen, vagina’s, feminisme.

Jarenlang knipte hij artikels uit die me konden inspireren voor nieuwe voorstellingen.

De theaterdirecteur en de lakei vragen me om dit gesprek intern te houden en deze informatie niet met de andere werknemers te delen.

Enkele maanden later stel ik de lakei en de theaterdirecteur voor om van ons gesprek een voorstelling te maken.

Titel: LIFE IS BUT A DREAM.

Ik wil het gesprek naspelen met acteurs, dat is de kracht. Een soort van meta-theater. De problemen die ik in werkelijkheid in
dit theater had, krijgen een artistieke oplossing.

De theaterdirecteur reageert in eerste instantie enthousiast. hij helpt me met mijn subsidiedossier.

Het dossier wordt afgewezen en de theaterdirecteur helpt me om een beter dossier te schrijven. Ik vraag hem of hij geen extra geldpotje heeft, omdat mijn vzw stilaan failliet aan het gaan is. Nee, dat heeft hij niet. Het is crisis voor iedereen. Ik probeer nog eens.

Als mijn dossier voor de derde keer wordt afgewezen, ontdek ik dat de vertrouwenspersoon die met een burn-out werd afgevoerd een jurylid in de commissie is.

Misschien wil de vertrouwenspersoon helemaal niet dat ik hier een stuk over maak, wil ze niet herinnerd worden aan de nachtmerrie die ze in De Rotonde ervoer.

Ik storm binnen op het kantoor van de lakei en vraag of het in mijn nadeel kan spelen, gezien de situatie.

‘Welke situatie?’ fluistert ze, terwijl ze paniekerig rondkijkt.
‘Welke situatie?’ vraag ik.
‘Ja, welke situatie?’

Twee vrouwelijke medewerkers kijken even op van achter hun laptop. Ik moest van de theaterdirecteur en de lakei beloven dat ik hier niets over de situatie zou zeggen.

Ik kijk de medewerkers aan, ze kijken van me weg, nemen hun werk weer op. Ze zijn inmiddels professioneel getraind om gespannen situaties te negeren.

Deze theaterdirecteur laat zich goed omringen, zodat de zon op hem blijft schijnen. Kijk weg, spreek niet tegen. Maar ik wil hen ontladen, ik wil de geheimen onthullen.

Ik zeg: ‘De situatie met de theaterdirecteur. Je zat toch zelf bij het gesprek? Je hebt alles genoteerd.’

De medewerkers kijken weer op. Ze blijven me aanstaren. Ze willen meer weten. Ik kijk naar de kaften met de boekhouding van mijn vzw.

Wildlife Protection vzw, zo heb ik mijn bedrijf genoemd, om me eraan te herinneren dat ik wild moet blijven.

De medewerkers van het theater deden mijn boekhouding, bij wijze van steun. Ik zit hier gevangen: ik krijg niet alleen cava, mijn administratie zit hier, net zoals het decor van mijn laatste theatervoorstelling. Een projector, een tafel, een kostuum. Ik moet alles uit de brand slepen, zo snel mogelijk.

De lakei neemt me mee naar de gang, kijkt paniekerig rond, driedubbelcheckt of er zeker niemand in de buurt is.

Ze sist dat ze niet weet hoe de jury mijn dossier beoordeelt.

Ik kijk naar haar angstige, opengesperde ogen en besef dat ik alles heb geprobeerd. Ik wilde dat het lukte, ik wilde hier blijven. Ik wilde dit theater te vriend houden. Deze plek, waar alle hippe feestjes, theatervoorstellingen en netwerkrecepties van de culturele sector worden georganiseerd.

Ik kan niet meer op een plek zijn waar ik de hele tijd geheimen moet bewaren. Ik kan het niet meer aanhoren. Het gefluister, het constant op je tippen lopen. Het tinkelende geluid van ijsblokjes in longdrinks, het gemaal van bonen in het koffieapparaat, de A4’s die uit de printer komen. Lege A4’s, omdat ik mijn mond houd. Ik kan het niet meer aanhoren, het gefezel, de roddels.

Waarvoor vecht deze lakei? Waarom staat zij die onzin toe? Fluisteren, zwijgen. Voor wie? Ik zeg haar: ‘Hoe kan ik in dit theater een voorstelling maken als ik constant bepaalde onderwerpen moet vermijden?

Hoe kan ik in een gebouw zijn waar ik moet fluisteren om de baas en zijn handlanger maar geen pijn te doen?’

Ze zegt dat ze er alle begrip voor heeft als ik zou opstappen.

Ik ben woest, ze moet me hier houden, ze moet een oplossing zoeken, dat is haar taak. Straks sta ik op straat, ben ik een vijfendertigjarige theatermaker die op zoek moet naar een nieuwe plek.

Ik zeg dat ik niet langer huisartiest wil zijn in dit theater. Ze laat me gaan. Diep teleurgesteld ben ik in deze lakei.

Ik stap buiten, kijk naar het gebouw. De theater-studio’s, salons en zalen. Een vriendin van me zegt dat je bepaalde gedachten niet kunt bedenken in bepaalde ruimtes. Soms moet je ergens weg om tot een nieuw idee te komen.

Ik zal op zoek gaan naar nieuwe plaatsen. Ik zal schrijven in koffiebars, treinen, bibliotheken, hotellobby’s, mijn huis. Ik moet weg uit het hol van de theaterdirecteur.

De vierde keer dat ik subsidie aanvraag voor LIFE IS BUT A DREAM, besluit ik om theater De Rotonde niet meer in mijn dossier te vermelden. De reden verzwijg ik voor de commissie.

Het dossier wordt voor de vierde keer afgewezen: het is niet geloofwaardig, omdat ik geen partner vernoem.

Ik word een werkloze theatermaker. Ik word een werkloos, wandelend rampenplan. In mij schuilt nochtans een ambitieuze vrouw die een taal probeert te creëren, een taal die niet langer wil verbinden, maar verwoesten. Ik had gehoopt dat ik door een karmische kracht beloond zou worden.

Ik heb nobele doelen en heb me losgemaakt van een toxische baas. Ik word paranoïde.

Waarom word ik vier keer afgewezen? Ik was redelijk succesvol als theatermaker, maakte nog nooit een voorstelling die mislukte. Ik pleegde nooit fraude. Is er iemand die mij saboteert?

Ik keer terug naar De Rotonde. Ik krijg weer de sleutel van zijn bureau. Ik schrijf, maar er komt niets uit de printer. Een eigen printer kopen zou een grote daad van verzet zijn. Een printer waaruit A4’s komen van woorden, in een bezwerend ritme. Maar het komt niet, ik koop
geen printer, er komen ook geen woorden. Ik geloof dat ik niets ben zonder hem, zonder dit gebouw.

Het is zo ver gekomen dat ik me geen andere ruimte kan verbeelden waar ik zou kunnen creëren. Ellendig vind ik mezelf, elke keer vertrekken en dan weer terug, alles opnieuw. De theaterdirecteur, mijn verslaving.

Nog één keer zal ik hem vragen of hij mijn voorstelling alsjeblieft wil steunen. Ik wil een gesprek. Hij nodigt me uit, op restaurant natuurlijk, waar anders? Het is te veel gevraagd om me te ontvangen in een ruimte waar er gewerkt kan worden. De theaterdirecteur bestelt dure wijn en een driegangenmenu.

Na een half uur vind ik de moed om over mijn voorstelling te praten: ‘LIFE IS BUT A DREAM is een voorstelling over een vrouw die een
gesprek aangaat met een theaterdirecteur en zijn lakei over machtsrelaties.’

Mijn zwakte: ik verander constant van gedachte, maak me van hem los, klamp me aan hem vast. Maar dus, luister even naar me.

‘Het idee is dat we het probleem samen aangaan. Meta-theater waarin realiteit en fictie versmelten. Het idee dat een voorstelling ons dichter bij elkaar brengt.’

Ik hoor mezelf spreken en weet dat het een slecht idee is. Hij zou me saboteren, hij zou panikeren. Zijn angst zou iedereen verlammen.

‘Ik denk eigenlijk niet dat jouw voorstelling zo goed zal uitpakken voor mij’, zegt hij. Hij zegt dat ik eventueel een ander stuk bij hem kan maken, maar niet dit.

Ook hij heeft natuurlijk het recht om van gedachte te veranderen. Ik knik en bedenk me dat ik enorm bedreven ben in de choreografie van onderdanigheid tijdens etentjes met mannelijke leidinggevenden.

Ik knik gedwee, glimlach. Achter mijn glimlach schuilt haat. Godzijdank begint de woede op te borrelen. Nee, kereltje, jij gaat echt niet bepalen wat voor werk ik maak.

Het voelt duizelingwekkend om hem kereltje te noemen.

Geen theaterdirecteur, maar een kereltje.
Er klinkt technomuziek in mij, kereltje.
Iets dat bonst en bonst, kereltje.
Iets dat brandt, kereltje.
Iets dat eruit moet, kereltje.

Maakt het je geil, een naakt meisje met een pleister op haar mond die geïnteresseerd luistert naar hoe jij erin slaagt om jouw kont te ontspannen?

Op mijn zevenentwintigste lag ik buiten westen op zijn matras, nu ben ik zesendertig, en sta ik op. Ik weet niet wat het betekent, wat deze staande houding me zal brengen, welk uitzicht ik zal krijgen. Maar ik zal schrijven, kereltje. Ik zal al de macht die ik heb inzetten.

Ik zal schrijven in een ritme waar ik jaren lang op heb getraind in jouw kantoor. Ik zal de krant contacteren, al mijn lezers zullen mijn verhaal lezen. Ik zal worden geprezen of worden weggezet als een leugenaar, een dramaqueen.

Ik zal me bevrijden of zal terechtkomen in een rechtszaak met jouw vijf advocaten. Maar ik zal niet blijven liggen, dat staat vast. Zie je me nog graag?

Hoe zie je mij het liefst? Liggend op een matras of rechtopstaand, met een script in mijn hand? Ik ben niet voorbestemd om comateus op een matras te liggen.

Voortaan zet ik me – met wijdgeopende ogen – naast deze heer, in plaats van eronder. Tijdens het opstaan transformeer ik tot een wezen met duizenden ogen, duizenden monden.

Ik ben je nachtmerrie. Ik ben alles waarvan je vreesde dat je kleine meisje het zou worden. Ik was niet dood, maar schijndood.

Ja, ik ben schaamteloos. Maar dat ben jij ook.

Ik zeg: ‘Ik wil dat je mijn voorstelling steunt.’
Hij zegt dat hij het zal laten landen.

‘Landen’, een nieuw woord in de culturele sector waarvan leidinggevenden zich bedienen als ze nog niet zeker zijn.

Ik wantrouw mensen die het woord ‘landen’ gebruiken. Landen is voor lafaards die niet meteen durven te zeggen waar het op staat. Landen.

Op een dag ga jij eraan, denk ik als hij van zijn dure, rode wijn drinkt en zijn onoverwinnelijke lach toont. Hij zal me geen zaal geven, hij is boos.

Bij het dessert, een millefeuille, zegt hij: ‘Door jou heb ik het saaiste gesprek van mijn leven moeten voeren met die man van het meldpunt. Ik moest me verantwoorden voor een ambtenaar.’

Weet je wat saai is? Dat ik zesendertig jaar ben en dat ik in een cultureel klimaat waar er aan de lopende band subsidies worden geschrapt,
op zoek moet naar een nieuwe partner om mijn voorstellingen te maken.

En weet je wat ook saai is? Dat het ondertussen zo lamlendig gesteld is met me dat ik nog niet ben opgestapt.

Ik bedank hem voor de traktatie, het dessert, de gezellige babbel. Ik blijf beleefd, praat met twee worden. FUCK OFF zeg ik in mezelf als ik
op mijn fiets stap.

Ik hoef geen zaal meer van hem, geen sleutel, niets. Ik ga niet smeken, ik ga mijn werk niet aan hem aanpassen. Als ik dit naar buiten breng, is het dan gedaan met hem? Hij zet zijn macht nonstop in. Ik mag het niet doen, want dan zou ik er berooid uitkomen?

Wat een kwelling. Wat doe ik met mijn macht? Ik heb een zwaard in handen. Eén beweging en zijn hoofd ligt eraf. Het is ofwel zijn hoofd, of dat van mij. Als ik zwijg, wie wordt er dan gestraft? Wie wordt er geofferd? Ik ga met mijn zwaard over je nek, snij je kop eraf.

Ik ga zitten, wieg je kale, afgehakte hoofd op mijn schoot. Ik streel je kaaklijn, ik fluister je dat ik je ondanks alles graag zie.

De ene keer heb ik moordgedachten over je, en de andere keer wil ik je mijn liefde betuigen. Ja, dat is de waarheid, lieve man, een labiel wijf heeft je zojuist onthoofd. Zag ik je alleen graag als je me een zaal gaf? Misschien.

En toch.
Ik zie je graag.

Omdat je ook goed voor me bent geweest.
Omdat je me liefdesadvies hebt gegeven, waar ik soms iets aan had.
Omdat je in mij geloofde.

En ik denk aan mijn vader. Ik fluister je over mijn vader. Ik zeg je dat hij acht jaar lang mijn studies heeft betaald.

Eerst vier jaar Taal- en Letterkunde en Theaterwetenschap op de universiteit. Daarna vier jaar Regie op de toneelacademie.

Denk je echt dat hij me al die jaren heeft gesteund om zijn dochter te zien verlammen vanwege een bange theaterdirecteur?

Denk je echt dat ik schrijver en theatermaker ben geworden om mijn mond te houden?

Denk je echt dat jij buiten mijn krachtveld zou vallen? Je knippert, je glimlacht met je afgehakte hoofd.

Ik voel de drang om een roddelkrantje te verspreiden. De reacties worden een inspiratie voor de voorstelling LIFE IS BUT A DREAM.

Ik heb mijn vader alles verteld.
Ik was ontroerd toen hij treurig naar de keukenvloer keek. Dit is de wereld waar de dochters van onze vaders iets proberen op te bouwen. Ik heb hem gevraagd of hij dit project wil sponsoren.

Ik heb papier nodig, een printer. Mijn vader heeft me gezegd dat hij met plezier dit project financiert.

Mijn vader heeft ook macht, mijn vader heeft ook geld.

Het voelt emanciperend om hulp aan hem te vragen, om afhankelijk van hem te zijn, om zijn steun te aanvaarden. Ik zal dit verhaal op mijn website zetten, ik zal het printen en verspreiden op ophaalpunten.

Ik zal ons verhaal verspreiden zodat iedereen het weet.

Dit document bewijst hopelijk dat je niet per se ten onder gaat, als je schrijft wat er is gebeurd. Al weet ik dat natuurlijk niet zeker. Laat onze ondergang maar komen, en ik geef je een kus, net naast je lippen. Ze zijn al een beetje blauw door een tekort aan bloed.

LIFE IS BUT A DREAM

‘LIFE IS BUT A DREAM’ zei hij tien jaar geleden, verkleed als dragqueen. De theaterdirecteur wil zich wel verkleden als vrouw, als een slet, maar hij heeft geen idee hoe het is om vrouw te zijn. Ik wil zijn korset aanspannen tot zijn ribben breken.

Jij staat daar vrouw te wezen, en ik moet zwijgen? Ik ben diep geïrriteerd, diep, diep geïrriteerd, en nu: WOEDEND. Het blijft in me krassen tot ik spreek. Niet alleen mijn verhalen, ook die van anderen.

Denkt hij echt dat hij alleen de slet en de koningin mag zijn?

Ik gooi zijn hoofd tegen een hoek in de kamer.

Kijk eens naar mij. Ik ben ook een koningin, een slet, en nog zoveel meer. Jij bent niet de enige die grenzen overschrijdt, ik doe het ook. Ik kan ook buiten mijn oevers treden en je overrompelen. Het voelt goed, zo goed, als een oerkracht die vrijkomt. Ik blaas je weg.

Ben je opgelucht dat het dit maar is? Ga je naar de voorstelling komen? Ga je je zaal beschikbaar stellen als het stuk af is? Ga je me vergeven? Ik wil dat we nog vrienden kunnen zijn. Wij, twee onruststokers die zo slecht tegen de verveling kunnen.

Ik zal voor de vijfde keer een subsidie aanvragen, en als ik voor de vijfde keer word afgewezen, zal ik zonder overheidsgeld creëren. Ik zal één van mijn oude decors recycleren en LIFE IS BUT A DREAM spelen.

Ik heb al een zaal geregeld, blijkbaar zijn er genoeg mensen die me een zaal willen geven, dat was ik even vergeten.

Net voor deze tekst verschijnt, zal ik mijn decor ophalen en alle mappen van mijn boekhouding. Alleen al mijn teen in de hal zal de hele ruimte vullen. Ik ben te groot geworden voor jou

Tekst en concept
  • Julie Cafmeyer
Vormgeving en concept
  • Maxim Preaux
Redactie en advies
  • Hannah De Meyer
  • Charlotte De Somviele
  • Ciska Hoet
  • Giuseppe Minervini
Eindredactie en advies
  • Berten Vanderbruggen
Dank aan
  • De Morgen
Met steun van
  • Literatuur Vlaanderen
  • Steven Cafmeyer

Julie Cafmeyer. © Thomas Ost
Julie Cafmeyer. © Thomas Ost

Lees ook


Bron: De Standaard

Welkom op Facebook

Naar de website


Scroll naar boven