Het zakenkabinet waarvan Bart De Wever premier wil zijn, is symbolisch, schrijft Marc Reynebeau. Het plan illustreert vooral de wanhoop van de N-VA.
Marc Reynebeau – De Standaard
De bombastische versie luidde: “Mijn afspraak met de geschiedenis.”
De prozaïsche versie is dat de verkiezingen van 2024 voor N-VA-voorzitter Bart De Wever de laatste kans zijn om er iets van te maken.
Maar het minimalisme overheerst: De Wever is nu kandidaat-premier van een federaal zakenkabinet. Een regering waar hij niet met zijn hart bij zou zijn, liet hij op de nieuwjaarsreceptie van de partij verstaan.
Nieuws was dat niet. De Wever pakte er ruim een jaar geleden al mee uit. Al had hij het toen nog over een ‘minikabinet’, met weinig ministers en een beperkt programma. De spil ervan zou worden gevormd door zijn partij en de grootste Franstalige partij, de PS.
Een zakenkabinet is iets anders, en vooral politiek minder ambitieus.
Het is een regering van partijloze, politiek ‘neutraal’ geachte technocraten: ondernemers, bankiers of hoge ambtenaren – al zijn zeker die eerste twee categorieën politiek doorgaans allerminst neutraal.
De roep om een zakenkabinet – het is in België van 1934 geleden dat er nog eens iets was wat daar op leek – komt er weleens als de gevestigde politiek het niet meer lijkt aan te kunnen.
Maar in dit geval moet het ideetje vooral het onvermogen van De Wever maskeren.
Ondanks haar electorale gewicht kon de N-VA nog geen komma veranderen ten bate van haar centrale doel, een Vlaamse republiek stichten.
Dat past in de logica van wat het Vlaams-nationalisme kon realiseren.
Dat bestaat al ruim een eeuw, maar op één moment na, in 1993, wou het nooit een bijdrage leveren in de diverse etappes die België zijn federale structuur en Vlaanderen een grote autonomie bezorgden.
Dat deden de klassieke, niet-nationalistische partijen.
De Wever kon de N-VA incontournable maken (toch tot 2014), maar zijn onvermogen om met dat succes iets aan te vangen blijkt al uit het feit dat hij al sinds 2004, straks 20 jaar, voorzitter is van de partij, hoe vaak hij ook zijn vertrek daar aankondigde.
Het werk is dus nog niet af.
Erger nog, na zijn gefaalde overleg met PS-voorzitter Paul Magnette verzuurde zijn oppositie tegen de Vivaldi-coalitie in rancune.
Zelfs de Vlaamse regering, waarvan de N-VA al tien jaar de leiding heeft, kon van Vlaanderen allerminst een modelregio maken.
Ze faalde in essentiële beleidsdomeinen als onderwijs, zorg, openbaar vervoer, sociale huisvesting of de klimaattransitie.
Zelfs bij de autokeuring bleef het een zootje.
Dat De Wever nu met het idee van een zakenkabinet uitpakt, ligt in het verlengde van zijn dubbele strategie.
De eerste vertrekt van zijn stelling dat België budgettair “aan de rand van de afgrond” staat. Vlaamse zelfstandigheid is dan nodig om alvast de Vlaamse welvaart te beveiligen.
Maar dat stelt hij al sinds 2012, en het is zeer de vraag hoe, in zijn ‘klavertje vier’ van prioriteiten, de begroting of kernenergie de kiezer kan motiveren.
De andere blaadjes van dat klavertje zijn migratie, het thema van Vlaams Belang, en lagere belastingen, en dat wil iedereen wel.
De Wevers tweede strategische keuze is die voor dominantie, niet voor overleg of compromissen.
Dat ligt deels in zijn licht misantropische karakter. Hij vindt mensen snel verwend en weinig weerbaar, zodat iemand het voortouw moet nemen.
Daarvan getuigt ook zijn politieke praktijk: hij zetelt in het Vlaams Parlement, maar komt er haast nooit.
Hij zegt “achter de schermen” actief te zijn, wat kan verklaren waarom ‘zijn’ Antwerpen zo gul wordt bedeeld door de Vlaamse regering. In achterkamertjes bestaat weinig democratische transparantie.
De Wevers keuze voor dominantie uit zich ook in hoe hij de staatshervorming ziet.
Vóór de verkiezingen van 2014 nam hij zich voor om een voldongen feit te creëren, snel een Vlaamse regering te vormen, daarmee een ultieme communautaire confrontatie te organiseren in “een gesprek van gemeenschap tot gemeenschap” en zo zijn confederalisme af te dwingen.
Dat ambieerde hij ook in 2019. Daarom wou hij als Vlaams minister-president de leiding van die operatie op zich nemen.
Het grote stemmenverlies van zijn partij en van zijn Vlaamse coalitiegenoten maakte dat onmogelijk.
Hij overwoog nog een noodgreep: een Vlaamse coalitie met Vlaams Belang, gesteund door Open VLD, dat daarvoor “rijkelijk beloond” zou worden.
Het plan was, aldus minister-president Jan Jambon, om met die formule te bewijzen dat Vlaams Belang niet tot regeren in staat is en zo die electorale concurrent te diskwalificeren.
Toen bedacht De Wever voor 2024 een nieuw, op dominantie gestoeld en zelfs ‘buitengrondwettelijk’ voldongen feit: elk federaal overleg weigeren en via het Vlaams Parlement de Vlaamse zelfstandigheid organiseren.
Hij inspireerde zich, niet geheel terecht, op de ‘coup van Loppem’, die in 1918 het algemeen mannenstemrecht invoerde zonder dat de grondwet daartoe was gewijzigd.
In de peilingen blijft Vlaams Belang evenwel gestaag hoger scoren dan de N-VA, waardoor het politieke initiatief na de verkiezingen niet bij de N-VA, maar bij radicaal-rechts komt te liggen.
Vandaar De Wevers volgende optie: eerst de miniregering, nu het zakenkabinet. Met telkens dezelfde dubbele opdracht. Dat is eerst federaal budgettair orde op zaken stellen.
De Wevers plan daarvoor is simpel: miljarden snoeien in de sociale zekerheid. Hoe hij daarvoor een meerderheid kan vinden, al zeker met steun van zijn Franstalige evenknie, de PS, is een volkomen raadsel.
In ‘de diepte’ en alweer achter de schermen moet dat zakenkabinet ook een laatste grote staatshervorming uitwerken.
Daarvoor legt hij zijn confederalisme als blauwdruk op tafel, dat in feite een separatisme is: het land splitsen door alle bevoegdheden aan gewesten en gemeenschappen over te dragen.
Die moeten dan samen een verdrag sluiten over wat de confederatie – geen parlementair-democratisch, maar een louter technisch niveau – nog kan doen: defensie, bijvoorbeeld.
Dat plan botst op grote problemen, in de eerste plaats omdat het geen gedragen oplossing biedt voor de grootste knelpunten, Brussel en de staatsschuld.
Er zijn nog twee problemen met dat confederalisme.
Het eerste is dat het nog onvoldragen is – niet voor niets zwijgt de partij als vermoord over de details.
En in zijn keuze voor dominantie zoekt De Wever er ook geen Vlaamse bondgenoten voor.
Die worden geacht het klakkeloos over te nemen.
En vooral: er bestaat, louter in de sentimenten, geen democratisch draagvlak voor dat separatisme.
10 procent, volgens Jambon zelfs “hooguit 20 procent” van de Vlamingen is gewonnen voor onafhankelijkheid.
Om daaraan te verhelpen heeft de Vlaamse regering miljoenen euro’s veil om een ‘Vlaams zelfbewustzijn’ en ‘trots op de Vlaamse identiteit’ te stimuleren, met een Vlaamse historische canon, de tv-reeks Het verhaal van Vlaanderen en straks een virtueel Vlaams museum, met De Wevers kruistocht tegen een vermeende infiltratie van woke er bovenop.
Er zijn weinig tekenen dat er straks een burgeroorlog uitbreekt, zoals De Wever voorspelde, om economische of identitaire redenen.
Zijn illusoire zakenkabinet is dan ook zijn laatste kans om, na twintig jaar falen, aan te tonen dat België ‘niet werkt’.
Maar blijven aanmodderen is in verkiezingstijd geen fijn perspectief voor de militanten.
Marc Reynebeau – Journalist verbonden aan De Standaard. Zijn column verschijnt wekelijks op woensdag.
Lees ook
Vul hieronder de zoekopdracht Marc Reynebeau in en vind meer berichten.
Bron: De Standaard