Oorlogsdreiging – Oost-Europeanen beseffen veel beter dan wij dat vrede een illusie is


Wij hier in West-Europa zijn verwende kinderen, schrijft Johan de Boose. In Oost-Europa is de dreiging van de apocalyps nooit weggeweest, en dat voel je.

Johan de Boose – De Standaard


Toen ik de schrijversresidentie betrad, diep in de kreukels van Oost-Europa, bleek er een stervormig gat te zitten in de badkamerdeur.

Het leek alsof iemand met zijn vuist de confrontatie was aangegaan met het fineerhout.

Navraag leerde dat het de vorige resident Andrzej Stasiuk was, een Poolse auteur die ik zeer bewonder, en dat die op een dag zijn woede had gekoeld door met zijn hand de deur kapot te rammen. Waarom weet niemand.

Ik moest denken aan een zin van hem, eigenlijk meer een tussenwerpsel in een reisverhaal: “Jongens houden van oorlog.”

In dat boek verklaart hij zijn liefde voor de troosteloosheid van sommige plekken in Oost-Europa, en tegelijk zijn afgrijzen. Ik ben hem achterna gereisd, onder andere op de Balkan, en ik deel zowel zijn liefde als zijn afgrijzen.

Al reizend is mij opgevallen dat Oost-Europeanen – vergeef me de veralgemening, maar hier mag het wel – veel meer vertrouwd zijn met zaken waar hun westelijke buren nog nooit over hebben nagedacht of waar ze zelfs van huiveren.

Zaken als oorlogsdreiging, slagvaardige defensie en geopolitieke kwetsbaarheid.

Wij zitten graag op het verwarmde terras van een brasserie onder het genot van een trappistenbier hoofdschuddend te zeggen dat het onbegrijpelijk en onverantwoord is hoe makkelijk wereldleiders tegenwoordig het woord oorlog in de mond durven te nemen.

Een sprookje genaamd vrede

Zie ons zitten: het café zit vol, de aarde draait om haar as, de zomervakantie is geboekt, en als we met pensioen zijn, gaan we een wereldreis maken.

De westerse geest heeft zichzelf in slaap gesust met het idee dat we alles op een rijtje hebben, dat we alle problemen hebben opgelost en dat wat goed is, ook eeuwig zal blijven duren.

We zijn verwende nesten.

In Oost-Europa is men zich veel meer bewust van de illusie van het sprookje genaamd vrede.

Dat komt doordat de herinnering aan onvrijheid en onvrede nog heel levendig is. Er zijn geen generaties en zorgeloze decennia overheen gegaan om de herinnering aan oorlog en bezetting uit te vlakken.

Ik hoor in Oost-Europa vaak waarschuwen: we moeten opletten, het kan opnieuw gebeuren, de kruik gaat zolang te water tot ze barst.

In bepaalde regio’s draait de illiberale democratie de duimschroeven aan, mag je niet zeggen wat je denkt, moet je eigenlijk gewoon ophouden met denken.

Daarom koestert men een hartsgrondig wantrouwen in de politiek en gelooft men geen jota van de belofte van gezagsdragers om het volk zorgzaam voorwaarts te leiden.

Een lade genaamd verleden

Ook daaronder schuilt de herinnering, diep in de genen geworteld, aan de angst dat het koude licht plots zal aanfloepen, dat de maskers zullen afvallen en dat de wrede waarheid wordt geopenbaard.

De reacties op die zwaarbelaste herinnering zijn divers, helaas zie ik veel fatalisme en fanatisme.

Fatalisme: wij willen geen patersbiertje, geef ons de hele fles wodka, we wentelen ons in vergetelheid en zelfdestructie.

Fanatisme: we nemen schietles, we vertrouwen niemand, we laten ons niet naaien zoals x jaar geleden.

Wat erg in trek is, is de bunker.

Een vriend van me heeft zijn zwembad verbouwd tot atoomschuilkelder. Hij zegt: als ze komen, kruip ik in mijn hol, waar ik voedsel heb voor een half decennium. Hij steekt zijn wijsneuzige vinger op: zie je dan niet dat het fout kan gaan, dat het op een dag fout zal gaan?

Als ik The Guardian lees, of een twintigtal andere kranten, zelfs uit de Verenigde Staten, is het moment van de apocalyps nu inderdaad aangebroken.

In Zweden zegt men op het lokale Ketnet met een misselijkmakende nonchalance: nee, lieve kindertjes, jullie hoeven niet te denken dat het uit de hand zal lopen, maar jullie moeten je er wel op voorbereiden.

In Servië en Montenegro hoor ik een even misselijkmakende noodlottigheid: het is niet de vraag of, maar wanneer. Of wat?

Wanneer wat? Of de geschiedenis een kantelbeweging gaat maken.

Wanneer we merken dat we met onze terrasverwarmers, onze goedgelovigheid en onze collectieve onnozelheid boven een afgrond bengelen.

Reizend door Europa denk ik aan vorige apocalypsen. Die zijn scrupuleus afgebakend: we hebben er films over gemaakt en boeken over geschreven. Ooggetuigen hebben hun leed uitgehuild voor de camera. We hebben gedebatteerd over de oorzaken, het verloop en de uitkomst. We hebben de trauma’s geïnventariseerd.

Alles is opgeborgen in een lade genaamd verleden. Over tot de orde van de dag.

Maar als ik door Oost-Europa reis met een auteur als Andrzej Stasiuk in mijn zak, is die lade een hersenschim. Dan ligt het verleden voluit en onverwerkt voor mijn voeten: een weg vol schroot en slachtafval.

Het slachtafval wurgt mijn reukzin, op het schroot rijd ik mijn banden lek. Gelukkig wacht me aan het eind van de weg een wodkaatje, lekker ijsgekoeld, met een zure haring erbij.

Een film genaamd realiteit

Daarbij komt – en dat geldt voor de hele mensheid – dat ons brein de apocalypsen waar het middenin zit niet kan vatten.

Hoe zou dat ook moeten? We lijden onvrijwillig aan tunnelvisie, aan nachtblindheid.

“De tijdgenoot weet niets”, zei Viktor Klemperer tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Mediaprofeten grossieren in orwelliaanse toekomstbeelden, terwijl wij gruwen bij ieder vers lijk en zeggen: het is onbegrijpelijk en onverantwoord.

We zeggen: hadden we de barbarij niet allang in een lade gestopt?

Huidige apocalypsen, of ze nu al bezig zijn of zich alleen maar aankondigen, zijn nog geen afgerond verhaal geworden.

De film van wat de realiteit in petto heeft, kan nog niet worden gemaakt. Die machteloosheid maakt ons angstig.

In Oost-Europa lijkt men beter te beseffen dat we bijna permanent in zo’n toestand leven.

Bij Stasiuk lees ik: “Bloederige daden lijken op alle andere, namelijk dat ze niet in het luchtledige kunnen bestaan.”

Precies. We zien ze nu op het kunstmatige scherm van een telefoon of een tv, maar dat sterkt ons alleen maar in de illusie dat we naar een film zitten te kijken.

Nee, het is geen film.

Sommigen trekken het niet langer en moeten zich afreageren: de blinde woede van een vuist op een deur, een gewelddadig teken van machteloosheid, een zinloos gebaar tegen troosteloosheid.

Een tekst kan ook een vuist zijn.

De troosteloosheid van Oost-Europa wekt zowel liefde als afgrijzen op. © getty

Johan de Boose is schrijver en Oost-Europakenner.


Bron: De Standaard

Welkom op Facebook

Naar de website


Scroll naar boven