De cijfers die aangeven dat de ongelijkheid in België afneemt, kloppen niet, schrijft Paul Goossens. Dat inzicht zou weleens grote turbulenties kunnen veroorzaken in de federale regeringsvorming.
Paul Goossens – De Standaard
Op woensdag 4 december 2013, in een community center van Anacostia, een van de armste wijken van Washington, sprak Barack Obama, de 44ste president van de Verenigde Staten, over een thema waar Amerikaanse presidenten doorgaans over zwijgen.
“Ongelijkheid is de grote uitdaging van deze tijd”, zei Obama.
Die woorden gingen de wereld rond en prijkten op ontelbare voorpagina’s. Dat was nauwelijks elf jaar geleden, maar vandaag lijkt de diagnose van Obama een brok ideologische archeologie uit een afgesloten tijdperk.
Zeker voor de miljardairsclub rond Donald Trump is gelijkheid een obsceen woord. In minder dan tien jaar tijd heeft de club het idee afgetuigd en bij het restafval gezet.
Hoe vlug de sloop kan gaan, illustreerde de Democratische presidentskandidate Kamala Harris.
Op geen enkel moment in haar campagne verwees ze naar de woorden van Obama en nooit zette ze het debat rond gelijkheid op scherp.
Harris werd bedolven onder de dogma’s van de extreem rijken: ontmanteling van het overheidsapparaat en radicale deregulering.
In zo’n discours is geen plaats om voor gelijkheid te pleiten, want dat is een aanfluiting van zowat alles wat de miljardairs extreme rijkdom en exorbitante macht waarborgt.
Niet alleen de Verenigde Staten kunnen zich opmaken voor een turbulent 2025, ook in Europa wordt het spannend. Als big tech in de VS de sleutels van de staat in handen krijgt en de eigen markt met een tariefmuur afschermt, zullen veel Europese regeringen naar adem happen.
De druk van de “powers that be” om meer trumpisme in het Europese sociale model te injecteren en de zorg voor een faire verdeling af te schudden, zal er alleen maar groter door worden. Die druk is er nu al.
In het geruchtmakende rapport van Mario Draghi over de toekomst van het Europese concurrentievermogen is de concentratie van rijkdom nauwelijks een voetnoot waard.
Ook voor het Belgische formatieberaad is de verkiezing van Trump een streep door de rekening. Ze hypothekeert de prognoses in de supernota’s van formateur Bart De Wever (N-VA).
Ook zonder Trump ontlokte het uitgangspunt dat meer dan de helft van de totale besparingen terugverdiend zou worden, verbazing en ongeloof.
Er rijzen ook vragen over het opdoeken van het hoogste tarief van 50 procent in de personen belasting. Het begrotingstekort zal er niet kleiner op worden en vooral de hogere inkomens zullen er garen bij spinnen.
Zo wordt de progressiviteit van de inkomstenbelasting verder uitgehold en kunnen de grootverdieners zich opmaken om de champagne te ontkurken.
Als dit voorstel het haalt, wordt de kloof tussen arm en rijk waarschijnlijk nog dieper, ongeacht de invoering van een meerwaardebelasting.
Voor veel politieke partijen, zeker die in het centrum, zouden dan alle alarmen moeten afgaan. Niet dus.
Van de vijf partijen van Arizona formuleerde alleen Vooruit de vrees dat de voorstellen van de formateur tot een minder egalitaire samenleving zullen leiden. Bij CD&V en Les Engagés bleef het stil.
Dat is niet louter een onderhandelingstactiek, er is meer aan de hand.
Op gezag van universitaire onderzoekscentra zijn veel politici ervan overtuigd dat de inkomensongelijkheid in België in institutioneel beton is verankerd, en dat elk voorbehoud tendentieus is en niet met de werkelijkheid overeenstemt.
De laatste jaren was het vaste prik dat academici die zich in sociaal beleid verdiepen, kranten en publicisten de les lazen als die het over de groeiende Belgische ongelijkheid hadden.
“In tegenstelling tot wat sommigen beweren en schrijven,” schreef Ive Marx vorig jaar met zijn scherpste pennetje, “is België één grote gelijkheidsmachine.”
Dat oordeel was niet op los zand gebouwd, wel op de Europese inkomensenquêtes en de thermometer van de ongelijkheid, de Gini-coëfficiënt. Die wezen allemaal in dezelfde richting: de jongste twintig jaar was er geen sprake van een stijging van de ongelijkheid zoals in de meeste andere landen.
Integendeel, de tendens was dalend.
Zaak beklonken? Vergeet het. Meer dan tien jaar geleden ontdekten Thomas Piketty en het World Inequality Lab in Parijs dat die enquêtes blinde vlekken vertonen. Inkomsten uit vermogen werden danig onderschat of bleven zelfs volledig uit beeld.
Om een beeld te krijgen van de hele inkomenstaart, aldus Piketty en co., was het nodig om de nationale rekeningen in het verhaal op te nemen. Die nieuwe methodiek, die de naam Distributional National Accounts (DINA) meekreeg, begon aan een onstuitbare opmars.
Opmerkelijk genoeg hinkten de Belgische en Vlaamse onderzoekscentra in dat verband achterop. Dat pijnlijke falen toont aan dat onderzoek naar ongelijkheid geen prioriteit is aan onze universiteiten.
Pas eind 2019 kreeg André Decoster (KULeuven) van het Federaal Wetenschapsbeleid groen licht en de nodige centen om naar de verborgen cijfers te graven. Volgende week, op 3 december, worden de resultaten van dat onderzoek publiek gemaakt.
Uit lectuur van de vele working papers die het team van Decoster de vorige maanden publiceerde, blijkt dat de inkomensongelijkheid beduidend hoger ligt dan tot dusver werd aangenomen en dat de afstand tussen arm en rijk sinds 2014 is toegenomen.
Als die voorlopige resultaten woensdag met harde cijfers worden bevestigd, zou dat binnen Arizona opnieuw grote turbulenties kunnen veroorzaken.
Het zou aantonen dat de ongelijkheidsmachine niet alleen in de VS, maar ook in België weer in een hogere versnelling doorstoomt.
Paul Goossens is Europajournalist.
Zijn column verschijnt tweewekelijks op vrijdag.
Lees ook
Klik hier of op de hyperlink hieronder en vind andere columns van
Bron: De Standaard