Columnist, journalistiek acrobaat en meesterinterviewer Hugo Camps is overleden. Hij werd 79. Ondanks zijn ziekte bleef de ‘peetvader van de column’ tot vlak voor zijn dood trouw aan zijn adagio ‘eerst het stukje, dan de rest.’
Barbara Debusscher en Ward Daenen
De Morgen
Ondanks dat adagio was ook het leven van Camps bevlogen, vol en intensief. Zelf formuleerde hij het zo: “Het leven is de grootste kloterij die men ons heeft aangedaan. Dus maak er iets van. In je werk, de liefde, seks, drank, eten…” Iedereen die ‘Hugo’ heeft gekend getuigt van de grote zwier waarmee hij zich aan die taak heeft gewijd.
Bijvoorbeeld door heel geregeld een fles champagne te ontkurken en een sterrenrestaurant aan te doen – Camps wees er vaak op dat hij te veel patrijsjes had gegeten om geld over te houden voor een eigen huis. Of door op zijn dertiende te beslissen journalist te worden, toen hij een auto zag met op de flanken Gazet van Antwerpen en bedacht dat hij zo vast succes zou hebben bij de meisjes.
Dankzij zijn ongeëvenaarde, exuberante pen en treffende observaties is die jongensdroom meer dan uitgekomen. Camps werd oorlogs- en sportverslaggever, hoofdredacteur, gevierd interviewer van de beau monde – inclusief een ‘intiem’ gesprek met Brigitte Bardot – en opgemerkt columnist, jarenlang op pagina 1 van deze krant, afwisselend met Bernard Dewulf en later met Margot Vanderstraeten en solo.
PERMANENTE NOODZAAK
Zijn reputatie van gouden pen verzilverde hij niet alleen in eigen land bij Het Belang van Limburg, De Morgen en Het Laatste Nieuws maar ook in Nederland bij Elsevier en NRC Handelsblad.
“Als je daarin slaagt en de Nederlanders je niet bekijken als de kleine Belg die ook een beetje kan schrijven, is dat toch heel wat”, zegt sportverslaggever en -columnist bij deze krant Hans Vandeweghe.
“Hugo was ook daar al snel een journalistieke ster.”
Ook in Nederland viel zijn grote werklust op. “Mijn bek valt open van zijn productie”, zei columnist, oud-voetballer en goede bekende van Camps, Jan Mulder daarover tegen NRC. Schrijven was voor Camps een permanente noodzaak.
Al diep in zijn carrière en een eind voorbij de pensioengerechtigde leeftijd bleef hij tegelijk stukken schrijven voor De Morgen, Het Laatste Nieuws, NRC Handelsblad, Elsevier en meer. De grote columnisten Jan Blokker (1927-2010) en Henk Hofland (1927-2016) wezen de weg en schreven evengoed tot ze er bij neervielen.
In een interview met De Morgen in 2018 gaf Camps aan waar het mee te maken had.
“Ik heb een immens gevoel van nutteloosheid wanneer ik een dag geen stukje heb gemaakt. Al geef ik toe dat schrijven ook een alibi is om niet te moeten leven: ik roep wel eens een deadline in om te ontsnappen aan de plichten van het bestaan.”
Ook was het de schrijverij die Camps de mogelijkheid gaf te ontsnappen aan het ‘levenslange minderwaardigheidscomplex’ waarmee hij opgroeide.
“Ik heb mijn vader een miljoen keer horen zeggen: ‘Wij zijn niks en we zullen ook nooit iets worden.’ Dat blijft hangen”, vertelde hij in datzelfde een interview met deze krant.
“De taal heeft me de mogelijkheid gegeven dat gedeeltelijk te camoufleren.”
PALMARES VAN JEWELSTE
Voor Camps was journalistiek met andere woorden minstens een roeping.
“Ik ben opgegroeid met de wijze raad van nestoren die zegden, het mag vriezen, het mag dooien, als er iets gebeurt, moet je er zijn”, klonk het tegenover Radio 1.
“Toen de Russen Tsjechoslowakije binnenvielen, moest ik daar zijn. Dan kan je niet zeggen: ik neem het volgende vliegtuig, want ik moet eerst nog met mijn dochter praten. Je hebt daarvoor gekozen en aan die keuze moet je trouw blijven.”
Dat bleef hij. Het leverde dat journalistieke palmares van jewelste op. In de jaren zestig rapporteerde hij onder meer over de conflicten in Vietnam, Chili en het Midden-Oosten.
In 1976 werd hij hoofdredacteur van Het Belang van Limburg. Hij haalde de krant vanonder het katholieke juk en gaf ze een nationaal elan.
Maar in 1985 publiceerde Humo een vernietigend stuk getiteld ‘Hugo Camps: de koning van Limburg in vrije val’ waarin stond dat Camps zich ‘als een zonnekoning met tirannieke grillen en dubieuze journalistieke praktijken’ gedroeg.
Later gaf Camps toe dat hij ‘een belabberd hoofdredacteur’ was geweest, een stiel waar hij zich nooit meer zou aan wagen.
Net die pijnlijke episode lanceerde hem als auteur. In ballingschap in Nederland ging hij volop interviews, reportages en columns schrijven en daarbij bloeide hij open als stilist.
“De zelfcensuur die ik me in Limburg had opgelegd, viel volledig weg”, zei hij daarover. “Eindelijk kon ik weer heerlijk ongeremd schrijven.”
Dat uitte zich in zijn befaamde schrijfstijl. Samen met Hugo Claus vond hij zuinige taal luie taal.
“Hugo, dat was barok. Er is in de Vlaamse journalistiek niemand met zo’n herkenbare pen, inclusief vaste uitdrukkingen zoals où sont les neiges d’antan”, zegt Bart Eeckhout, hoofdcommentator van De Morgen.
Bij Yves Desmet, voormalig hoofdredacteur van deze krant, werkte dat soms op de lachspieren ook wanneer dat niet de bedoeling was.
“Ik vroeg me dan af of hij dat nu echt meende”, zegt hij. “Maar dat was Hugo. Hij geneerde er zich ook niet voor om geïnterviewden in zijn stijl te laten spreken. Toen Sylvia Kristel vertelde over haar depressie, maakte hij daarvan ‘de pijn van het zijn is mij niet vreemd’.
Toen hij een citaat van een Romeinse keizer toevoegde aan een interview met Wilfried Martens was die zo geflatteerd dat hij het liet staan. Nadien kwam een professor klassieke talen vertellen dat die keizer die woorden nooit uitsprak.”
Maar de persiflages zijn volgens Eeckhout ook een eerbetoon. Een jonge collega-columnist bracht recent ook hulde aan de campsiaanse schrijfstijl.
“Vanaf volgende week schrijf ik enkel nog stukjes voor de kost”, schrijft Frederik De Backer in De Morgen. “In tegenstelling tot dat ongeletterd TikTok-tuig wil ik wél de nieuwe Hugo Camps zijn.”
GROSSIEREN IN GROOT VERDRIET
Ook slaan en zalven bedreef Camps ongeremd. De chroniqueur kon bewonderen en vernietigen als geen ander.
Politici kunnen erover meespreken, en ooit schreef hij in een column dat Marchal danste op het graf van zijn dochter, waarvoor hij zich later excuseerde.
Tijdens de lockdown kregen de ‘schoolmeester-virologen’ ervan langs.
Koning Filip viel gaandeweg wél in de gunst: ‘Eindelijk een koning die als spokesman van het volk optreedt. Het is een republikein die het u zegt.’
Soms snelde de pen hem vooruit.
Over een Terzake-aflevering in volle regeringscrisistijd klonk het: “Kathleen Cools sidderde van opwinding. Met ingevroren lachje en lsd-blik droop ze van plechtigheid.”
Cools reageerde lichtjes verbijsterd op Twitter: ‘Tegen welke demonen vecht deze arme man toch?’
Zijn column na de dood van Steve Stevaert is Camps het zwaarst aangerekend. Hij doorbrak er het over de doden niets dan goeds-adagium mee. Een column die hij beter niet had geschreven, gaf hij later toe. Voor Desmet was het een voorbeeld van “een soort vernietigingsdrang”.
Camps kon nochtans meesterlijk grossieren in groot verdriet. Hoeveel miniatuurtjes zou hij geschreven hebben bij de dood van schrijvers, kunstenaars, politici, sportlui?
Hij was er bij toen zijn vriend Hugo Claus in 2008 zijn laatste avondmaal genoot. Camps zag de avond, in select gezelschap van onder meer Guy Verhofstadt zo eindigen:
‘Nog even bleven we op de stoep staan. Toen stapte Hugo in de auto van Guy. De premier reed zelf. Ik zwaaide nog, maar er kwam geen hand meer terug. De wielen van het rijtuig hadden mijn lieve vriend weer meegenomen naar zijn innerlijke ballingschap.’
Liefde, schoonheid en dood, op die terreinen wilde Camps uitblinken. Inhoudelijk viel op dat hij opkwam voor de ‘kleine man’ en als hij schopte was het naar boven, niet naar beneden.
De geschreven pers verdedigde hij als een gelovige, dag- en weekbladen die – geconfronteerd met nieuwe media en technologie – in zijn ogen capitulatie boven competitie verkozen, konden op weinig genade rekenen.
Buiten het journalistieke strijdtoneel strooide Hugo ruimhartig met complimenten en dankbriefjes, zelfs cadeautjes.
“Het was een lieve man”, zegt Vandeweghe. “Toen wij samen interviews met sportlui deden en hij niet meer met de auto reed, deed ik dat altijd. Hugo had dan vaak een cadeautje mee omdat ik zijn chauffeur was.”
Als sportverslaggever was Camps vooral geïnteresseerd in de mens achter de atleet.
“Hij was niet bezig met de vraag of de opstelling van een ploeg nu de beste was maar wilde tonen wie sporters waren”, zegt Vandeweghe. “Dat kon Hugo als geen ander.”
Ondanks zijn grote renommee ontving de auteur, die volgens getuigen nooit iets noteerde of opnam tijdens interviews, ook zelf graag lof.
Had een journalistiek monument en virtuoos stilist als hij dan echt nog bevestiging nodig?, zo vroeg de opinieredactie bij De Morgen zich af. Ja dus.
De wekelijkse telefoontjes begonnen altijd zo:
“Hugo!”
Dan een stilte ter verruiming van het dramatisch effect, en dan met het nodige aplomb:
“Lieve vriend, hoe gaat het?”
Gegrinnik. Vervolgens werd vanuit woonplaats Knokke een stand van de wereld opgemaakt, in ronkende volzinnen, al of niet aangevuld met een smakelijk verhaal uit de oude doos – over Eusébio of Cruyff, Verhofstadt en Claus, Karel Van Miert en Willy Brandt, Jacques Brel, Brigitte Bardot of Juliette Gréco.
Want ja, hij had de halve politieke en culturele wereld van zijn tijd gesproken tijdens rijkelijk met wijn besproeide lunches en diners. Vragen naar zijn gezondheid antwoordde hij met ‘dat gaat wel’, en zeker wanneer het hoorbaar niet ging sneed hij gauw een ander onderwerp aan.
Het afscheid van deze krant eind 2020 viel hem zwaar. Aan alles komt een einde, schreef hij.
‘In een column word je ongestraft een ander. Jammer dat het feest van de vermomming ophoudt. Dit is mijn laatste, ik zal het weer met mezelf moeten doen. Geen prettig vooruitzicht.’
Zijn slotcolumn voor De Morgen leest als een klein journalistiek testament.
‘Ik heb nooit in dienst van de waarheid gestaan, verder dan een vermoeden met een flinke scheut verwondering kwam ik niet. Dat mag dan een comfortabele uitgangspositie heten, maar mijn inherente onzekerheid besliste daar anders over. Was het allemaal wel goed genoeg? Was het niet te kwetsend? (…) Tegen wie ik ooit bezeerd heb, zeg ik onverbloemd: sorry.’
GROTE LEVENS ZIJN GROTE LEUGENS
Eerder had hij ook al in zijn afscheidsinterview met NRC in 2019 laten optekenen hoe lastig hij het vond te worden vervangen door een jonge columnist. Want die column was zo’n mooi ritueel, 26 jaar lang. Bovendien compenseerde het zijn “tekortkomingen op het persoonlijke vlak”.
Over dat laatste was Camps openlijk hard voor zichzelf. Bij zijn tweede vrouw Martine vond hij rust, maar eerder leidde hij een liederlijk leven vol vrouwen, ‘een hardnekkige neiging tot verliefdheid’, veel drank en lekker eten. In combinatie met de trouw aan ‘de deadline’ betekende het dat Camps zijn twee dochters verwaarloosde.
Daarover zei de schrijver op Radio 1:
“Door mijn werk, het egomane gedoe van journalistje zijn, heb ik mijn twee dochters niet veel gezien. Ik heb ze veel tekort gedaan. En nu probeer ik dat in te halen, maar dat is gewoon niet mogelijk. Het gevoelige van kinderen is dat ze met grote ogen naar hun vader kijken, dat ze die ook wel een beetje bewonderen, maar dat die vader eigenlijk een schurk is, die hen ontgoochelt. Dat is niet met opzet, ik wil mijn dochters natuurlijk nooit pijn doen in niets en met niets. Maar het is gewoon zo dat je hen benadeeld hebt. Dat klinkt hard, maar ik vind dat kinderen meer verdienen dan wat ik gepresteerd heb, ik noem het schuldig verzuim.”
Ook ziekte, verval en de dood had Camps al in de ogen moeten kijken. Rond zijn vijftigste kreeg hij een hartinfarct, op zijn zeventigste liep een darmonderzoek compleet mis. Hij kreeg een kunstnier; de zware dialyse – drie maal per week – nam hij er al die jaren bij. Tot hij een drietal weken geleden in het ziekenhuis werd opgenomen. Finaal liet zijn lichaam hem in de steek, zijn geest bleef helder tot op het einde.
Over afscheid en levenslessen was dan ook al nagedacht, gesproken en geschreven.
Vorig jaar wijdde theatermaker Chokri Ben Chikha, die een grote fascinatie koestert voor Camps, zelfs een onverbloemde voorstelling aan het journalistieke monument met als titel Testament van een journalist, waar Camps zelf aan meewerkte.
In het interview uit 2018 had De Morgen-interviewer Stef Selfslagh hem ook al gevraagd naar zijn levensles als mens.
Daarop zei Camps:
“Zoek je geluk in de kleine dingen van het leven. Zodra iets té groot wordt – een liefde, een reputatie, een project – raak je het kwijt.
“Al die grote jongens met hun opgeblazen ego,’s en wereldomspannende ambities, denk je dat die gelukkig zijn? Ik heb er een paar gekend: ruïnes zijn het. Neem het van mij aan: grote levens zijn grote leugens.”
Lees ook
Bekijk alle beschikbare portretten
Bron: De Morgen