In september vorig jaar stapte leerkracht en schrijfster Ruth Lasters op als Antwerps stadsdichter. Het gedicht ‘Losgeld’, geschreven samen met leerlingen uit het beroepsonderwijs, was geweigerd door het stadsbestuur. Voor haar kritische houding krijgt ze de Arkprijs van het Vrije Woord.
Dit is haar dankwoord.
Ruth Lasters – De Standaard
‘De samenleving is een nevenschikking waarin elk woord telt’
Ruth Lasters
Gedicht ‘Losgeld’
Olie-, oliedomme staat
die leerlingen vanaf twaalf jaar
nog altijd letterlijk met ‘A’ labelt of ‘B’.
Welkom in het middelbaar!
Aan Vlaanderen een vraag: wanneer ligt de maatschappij volledig plat?
Is dat wanneer de notarissen en de senators staken?
Of als de loodgieters, de bakkers en de havenarbeiders niet opdagen?
Ah, inderdaad! Het land ligt op zijn gat als de dakwerkers nakateren,
als alle winkeliers hun schup afkuisen,
als de onthaalmoeders de luiers zelf aandoen,
als koks hun kat sturen naar Nam Fong,
Mister Spaghetti en naar alle internaten.
En wie is nu het slimst,
iemand die weet waar de Aconcagua ligt
(vraag uit De slimste mens ter wereld)
of wie het hele stroomschema kan tekenen en uitvoeren voor een schoolkeuken,
het Sportpaleis, Wetstraatvergaderzalen?
Iemand die weet hoeveel een flamingo weegt of iemand die een tillift kan bedienen
zonder dat de bomma valt op koude tegels voor het licht uitgaat?
Wij moesten maar eens over A- en B-ministers praten. Dan zouden ze misschien verstaan hoe het aanvoelt.
Alsof wij tweede keus zijn, alsof een stiel leren slechts een plan B kan zijn voor als de A-richting iemand niet ligt, niet gaat.
Straks vraagt gij, Vlaanderen, nog losgeld voor het woord ‘intelligent’
dat gij al eeuwenlang gegijzeld houdt,
alleen voor quizzers reserveert,
voor dokters, architecten, wetenschappers, voor mevrouw Michiels en advocaten.
Terwijl wij, trappenmakers, de hellingsgraad berekenen, de ideale afstand tussen treden.
Kunt gij dat, Vlaanderen?
En weet gij alles, zoals wij, mecaniciens,
over de juiste spanningskracht
op bouten van de nokkenas of hoe de distributieriem vervangen dient
voor een perfecte kleptiming?
Zolang gij, Vlaanderen, niet ook de vakman slim noemt in kranten, spelprogramma’s en journaals, zijt gij de A’s in uw naam VlAAnderen niet waard.
Kelvin Kamau, Miguel Angel, Charlotte Sibaers, Amber Serresen, Nyano Van Mechelen, Inne Michiels, Ruth Lasters
Spectrumschool, Deurne
Lang voordat het Losgeldgedicht tot stand kwam, maakte ik een lapsus terwijl ik lesgaf aan 5 Kantoor. Tenminste, dat vond ik toch op dat moment.
In een klas vol beroepsleerlingen gebruikte ik het woord ‘anachronisme’ tijdens de nabespreking van een film.
Nadat ik die moeilijke term had uitgelegd, kon ik mezelf wel voor de kop slaan. Als leerkracht en gelijkekansencoördinator had ik toch beter moeten weten. Ik had mijn taalregister aan mijn doelgroep moeten aanpassen.
Mijn keuze voor een al te complex woord als ‘anachronisme’ kon toch alleen maar een wig slaan tussen de leerlingen en mezelf?
Zelfs Hamed, de meest gedreven leerling van 5 Kantoor, greep verveeld naar zijn gsm, dacht ik, wat rechtstreeks leek voort te vloeien uit mijn onaangepast taalgebruik. Maar toen ik hem vroeg om zijn mobieltje weg te stoppen, zei hij me dat hij het alleen genomen had om iets te noteren.
En werkelijk, een paar minuten later verliet hij het lokaal met mijn definitie van het woord ‘anachronisme’ in zijn gsm, in de achterzak van zijn jeans van het merk Seven, zo’n viermaal prijziger dan mijn eigen werkplunje.
Kansarmoede draagt het chicste, duurste uniform in een klas zoals 5 Kantoor vol Borgerhoutse jeugd met al dan niet echte designersweaters en Pradasneakers.
Maatschappelijke onzekerheid verhult zich begrijpelijkerwijs met blingbling. Daaraan denkend, vermoedde ik meteen dat het spontaan noteren van een woord als ‘anachronisme’ niet alleen duidde op Hameds ijver.
Ik voelde aan dat hij het ook had opgetekend wegens de glans, de status die het had.
Toen een week later commotie ontstond doordat een leerling een splinternieuwe iPhone 6 Plus bij had, die als een pasgeboren dwergkonijn werd doorgegeven en bepoteld, kon ik de aandacht van de jongens alleen maar winnen door hoger te bieden.
Ik zei hun dat ik een iPhone 7 had.
‘Lassie vangt!’ hoorde ik iemand mijn bijnaam gebruiken.
‘Kan niet, mevrouw, de iPhone 7 is nog niet op de markt!’ riep een ander.
‘Oké, toegegeven, ik heb geen volledige iPhone 7, maar wel iets wat er zeker in zal zitten. Zoals jullie daarnet zelf zeiden, zitten er meerdere milligrammen goud in een iPhone en dit is goud’, zei ik, naar het begrip “déjà vu” wijzend, dat ik net op bord had geschreven.
Opnieuw geroezemoes.
Natuurlijk waren ze niet onder de indruk van mijn poging om taal voor edelmetaal te slijten. Leerkrachtenlulkoek.
We achterhaalden samen de betekenis van de term ‘déjà vu’ en daar staarden ze alweer terug naar het technologisch hoogstandje van Apple dat nog steeds werd rondgegeven.
Ik had niet de indruk dat ze nog naar me luisterden. Zeker niet toen ik de opdracht gaf eens te vragen aan de leerkracht van het volgende lesuur of hij weleens een déjà vu had. En om zijn reactie op hun vraag te observeren.
Gouden munt
Meneer Geysens zegt dat hij onlangs een déjà vu had toen hij met zijn hond aan het wandelen was.
´En dan?’ snauwde een ongelovige inzake woordwaarde de volgende dag.
Andere leerlingen hadden wel degelijk Geysens’ enthousiasme over hun woordenschat opgemerkt en reageerden geïnteresseerd toen ik beloofde voortaan geregeld zo’n verbale ‘gouden munt’ te laten vallen, zo’n taalkundig statussymbool.
Het meest frappante aan het experiment was dat de echte gouden munten de bronzen exemplaren bleken te zijn.
Pas na het aanreiken van enkele dure woorden zoals ‘anachronisme’, ‘lucratief’ en ‘nepotisme’ werd me duidelijk hoeveel andere, veel courantere begrippen zoals ‘compensatie’, ‘viseren’, ‘alternatief’ en ‘compromis’ eveneens verbale blinde vlekken waren.
Beroepsleerlingen hebben onder meer zoveel verbale blinde vlekken omdat de leerplannen de lat van hun taalverwervingsniveau slechts op ‘functionele taalvaardigheid’ leggen, alsof ze niet tot meer in staat zouden zijn.
Vanaf de tweede graad worden BSO’ers systematisch uitgesloten van verplichte ‘emotieve tekstsoorten’, die als ‘doel hebben te ontroeren’, terwijl het leerplan Nederlands in het ASO alle tekstsoorten voorschrijft op alle mogelijke verwerkingsniveaus.
Bestaat er iets elitairders dan ontroering, het bindmiddel van onze soort, slechts officieel te reserveren voor de zogezegde bollebozen?
Zo blijft het Nederlands van BSO’ers een smalle gang vol gesloten deuren, waarachter interessante toneelstukken, politieke debatten en filmdialogen klinken in een jargon doorspekt met door hen onbegrepen termen, die in het beste geval gaan betekenen ‘niet bestemd voor ons’ en in het meest voorkomende geval ‘voor zo’n soort taal zijn wij niet slim genoeg.’
- ‘Dat ga ik nooit kunnen, mevrouw, daar ben ik te dom voor.’
- ‘Zeg, mevrouw, niet overdrijven met uw taaloefeningen, hè, ’t is hier maar ’t beroeps, hè.’
- ‘Tafal, hè, mevrouw.’
- Ik, niet-begrijpend: ‘Tafal?’
- ‘Ah, wij zijn wij ’t afval van ASO, hè.’
- ‘Hoe komt het feitelijk dat gij hier werkt, mevrouw? Wilden ze u niet hebben in ’t ASO?’
- ‘Ge moet ze niet verwachten op de ouderavond, die van mij. Dat doen ze niet meer, ouderavonden, sinds ik hier zit.’
- ‘Mevrouw, in mijn vorige school ging iedereen op reis naar Parijs. Behalve die van BSO. Iedereen mocht op de bus stappen, behalve wij.’
- ‘Mevrouw, kunt ge na BSO nog iets gaan studeren? Iets deftigs waarmee ge nog iets kunt worden?’
Ik ben leerkracht
Als je meer dan twintig jaar lang zulke uitspraken hebt gehoord – zowel in het BSO, TSO als in het KSO, waar leerlingen zich evenzeer gestigmatiseerd voelen omdat alleen de A-stroom als succesvol wordt gepromoot – gaat dat niet in je koude kleren zitten.
Als je dan een van de stadsdichters mag zijn van een prachtige metropool als Antwerpen, is het niet meer dan logisch om twee vliegen in één klap te willen slaan: én rond literatuur werken met beroepsleerlingen én deze jongeren, die nog aan het herstellen zijn van hun hoogst pijnlijke val van de zogezegde ASO-Olympus, een stem geven in het onderwijsdebat.
Dus trok ik naar mijn oude school, de Spectrumschool in Deurne, waar directeur Christine Hannes mijn actie vanaf het prille begin steunde, waarvoor ik haar hier uitdrukkelijk wil bedanken.
Toen ik voor aanvang van de Losgeld-schrijfworkshop aan Kelvin, Charlotte, Nyano, Amber en Miguel had gevraagd of ze weleens negatieve opmerkingen krijgen over in het deeltijds beroepsonderwijs zitten, hadden sommigen met hun ogen gerold alsof ik had gevraagd of water nat is.
Dat bleef ik maar voor me zien toen ‘Losgeld’ werd geweigerd als stadsgedicht. Ongelooflijk beledigend voor alle niet-ASO’ers en voor alle stielmannen en -vrouwen, vond ik de afwijzing.
Bovendien werd het daardoor voor mij zonneklaar dat het stadsbestuur alleen brave marketingversjes wilde en niet het minst openstond voor teksten die juist de frictie opzoeken ten behoeve van de echte dialoog en sociale vooruitgang.
Ik ben een leerkracht, een literair auteur en een filantroop op afstand, zoals ik mezelf graag omschrijf.
Maar een promoschrijver ben ik niet.
Ik schrijf met inkt, niet met vernis.
Bijgevolg kon ik niet anders dan aftreden als dichter van mijn geboortestad, die een evenwichtig cultuurbeleid verdient dat ook het belang verdedigt van kritische reflectie op maatschappelijke tendensen.
Vandaag, al die tijd na het verschijnen van ‘Losgeld’ in De Standaard, ontvang ik nog altijd emotionele getuigenissen over de impact van ons stigmatiserende onderwijssysteem.
Zo was er onlangs een man die me vertelde dat zijn gezin in de rouw was nadat zijn zoon moest ‘zakken’ naar het beroepsonderwijs.
‘Het was,’ zei hij, ‘alsof mijn kind de diagnose van een terminale ziekte had gekregen.’
Uit de hoek van de overheid bleef het echter ijzig stil tot nu toe.
De ministers van Onderwijs, Media en Welzijn hebben nog steeds niet geluisterd naar de stem van de Losgeldschrijvers Kelvin, Charlotte, Nyano, Amber, Miguel en alle duizenden jongeren die zij vertegenwoordigen.
Christine Hannes en ik zijn in maart Losgeldkoffertjes vol getuigenissen zoals bovengenoemde gaan afgeven aan de woordvoerders van Ben Weyts, Benjamin Dalle en Hilde Crevits, maar kregen zelfs geen mailtje ter bevestiging van de goede ontvangst.
Dit terwijl de geïnstitutionaliseerde kleinering van praktisch georiënteerde jongeren verstrekkende maatschappelijke gevolgen heeft zoals het gigantische lerarentekort dat daar onrechtstreeks verband mee houdt.
Zonder ‘maar’
Ook de Antwerpse schepen van Onderwijs bleef potdoof voor de noodkreet van de jonge vakmannen en -vrouwen in spe die de maatschappij weldra mee draaiende houden met hun technisch vernuft.
Kennis die nog al te vaak onzichtbaar is voor de zogezegde cognitieve elite die weliswaar in een horde hulpeloze kleuters verandert bij de aanblik van een kapotte differentieelschakelaar of een defecte joint de culasse.
Maar u, leden van het Arkcomité, u heeft de Losgeldboodschap wél gehoord en opgepikt. Dat ontroert mij als leerkracht, auteur en mens bovenmatig.
Deze erkenning betekent voor alle Losgeldschrijvers dat u, net als wij, de nevenschikking ziet die de maatschappij is, ook al wordt ze reeds eeuwenlang monsterlijk leugenachtig voorgesteld als een piramide met alleen cognitie aan de top en handvaardigheid in de onderlagen.
Ik durf nu nog actiever te hopen dat jongeren ooit met trots in plaats van met schroom op familiefeesten zullen vertellen dat ze loodgieter willen worden, of bakker, of podiumbouwer.
Jullie geven mij de hoop dat er een toekomst mogelijk is waarin ouders niet langer – zoals Repelsteeltje aan het einde van het sprookje – verschrompelen als je hun als titularis op een ouderavond het advies ‘beroepsonderwijs’ moet meedelen van de klassenraad.
Jullie geven mij de hoop dat het hoogst giftige woord ‘maar’ ooit zal verdwijnen uit zinnen zoals ‘ik ben maar uit een werkmansbroek geschud’ of ‘ik heb maar een diploma van kapster’.
Ik zal jullie dan ook altijd heel erg erkentelijk blijven om te hebben mogen toetreden tot jullie ark.
Mijn oprechte dank vanaf de binnenste laag van mijn hartwand tot aan de uiterste neuronenbaan van mijn syntaxis.
De 73ste Arkprijs van het Vrije Woord werd uitgereikt aan Ruth Lasters op 14 oktober in het huis van Herman Teirlinck.
Ruth Lasters (°1979) is leerkracht middelbaar onderwijs en schrijver. Haar roman “Poolijs” kreeg de Vlaamse debuutprijs; daarna verschenen “Feestelijk zweet“, “Vlaggenbrief” en “Vin“. Ze publiceerde ook verschillende dichtbundels, onder meer “Vouwplannen” en “Lichtmeters“, waarvoor ze de Herman de Coninckprijs kreeg in 2016. Eerder dit jaar won ze de de eerste prijs in de Gedichtenwedstrijd met het gedicht “Abrikozen“.
Lees ook
Bron: De Standaard