Met De opgang voltooit Stefan Hertmans zijn historische trilogie. Weer diende het verhaal zich zelf aan: tijdens de oorlog betrok zijn hoofdpersonage, de SS’er Willem Verhulst, het Gentse huis waarin de schrijver later zelf 20 jaar zou wonen. Pascal Verbeken keert er samen met Stefan Hertmans terug.
Pascal Verbeken – De Standaard
‘Ik heb altijd een zwak gehad voor verlaten oude huizen’, vertelt Stefan Hertmans, terwijl we door de nauwe middeleeuwse straten van het Gentse Patershol lopen. ‘Ze bewaren de geur van mijn kinderjaren, van de vervallen panden waar ik na de oorlog voorbij liep aan de hand van mijn moeder. Vocht en schimmel zijn voor mij zoiets als het madeleinekoekje voor Proust. Ze voeren me terug naar die tijd, naar de belofte van geluk.’ Op de scheve kasseien van het Drongenhof staan we voor het grote burgerhuis dat nu de hoofdrol speelt in De Opgang. Tijdens de bezichtiging destijds met de notaris zag hij ondergelopen kelders, wakke muren en een zolder waar het binnen regende. Het was een mistige najaarsdag in 1979. Enkele dagen later kocht hij het onderkomen huis. Hij zou het later opknappen en er twintig jaar wonen.
Aan het begin van het nieuwe millennium las hij in Zoon van een ‘foute’ Vlaming, de memoires van de hoogleraar geschiedenis Adriaan Verhulst, dat het huis een troebel verleden had. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het de woon- en werkplek van Adriaans vader, Willem Verhulst, een gevreesd SS’er, collaborateur en verklikker. ‘De memoires kwamen als een schok. Nochtans had ik eerder al informatie over de vroegere bewoners gekregen. Letta, de zus van Adriaan, belde ooit aan met de vraag om het huis nog eens te mogen zien. Tijdens het bezoek vertelde ze dat er “veel gebeurd” was tijdens de oorlog. Ik schonk er weinig aandacht aan, ik had nog geen historische blik en moest nog beginnen schrijven aan Oorlog en terpentijn. Maar misschien verdrong ik het ook. De pijnlijke gedichten van Paul Celan en de mémoires van Primo Levi hadden me ooit diep geraakt. Ineens kwam dat onuitsprekelijke, onbevattelijke oorlogsverleden heel dichtbij. Duwde ik het daarom weer weg? Hoe dan ook, ik had toen toch geen tijd voor Grote Schrijfprojecten. Ik had nog tien jaar te gaan in het onderwijs.’ De schilferige gevel van het huis in Drongenhof liet Hertmans nog keurig plamuren en schilderen in een modieuze okerkleur. Maar van de voordeur bladdert nu de oude verf af die hij er ooit zelf op aanbracht. Zwarte verf. Tijdens het schilderen viel de verfpot per ongeluk van de ladder waardoor het zwart in grote spatten op de kasseien terecht kwam. Alsof de vorige bewoner een teken gaf.
Bureaumisdadiger
Willem Verhulst was lid van de collaborerende nazi-organisatie DeVlag. Omdat hij afgekeurd werd voor de Waffen SS ging hij aan de slag als V-Mann, vertrouwensman en spion van de Sicherheitsdienst. Hij bereidde raids voor, zoals de grote razzia van 28 februari 1942 waarbij een onbekend aantal gearresteerde verzetslui naar het folterkamp van Breendonk werd gevoerd. Voorts legde hij namenlijsten aan van ‘staatsgevaarlijke elementen’ – discreet en efficiënt. Veel werk voor één man, want hij viseerde weerstanders, belgicisten, socialisten, bolsjewieken, vrijmetselaars, joden, franskiljons en anglofielen. Zelfs een pacifistische padvindersvereniging genoot zijn belangstelling. Tot ’s avonds laat maakte hij overuren aan de tafel met leeuwenpoten in het Drongenhof.
‘Hij was wat Hannah Arendt een “Schreibtischtäter” noemt – een bureaumisdadiger’, zegt Hertmans. ‘Hoeveel mensenlevens hij op zijn kerfstok heeft, zullen we nooit weten: hij vernietigde alle dossiers van zijn bureau op de Korenlei. Er is onderzoek gedaan naar het psychogram van jongens die zich makkelijk laten verleiden door geweld en uniform. Daaruit komt het beeld naar voren van ambitieuze jonge mannen uit de lagere middenklasse, zeg maar kleine bedienden, kaders en kleine ondernemers. Verhulst past in dat profiel. Zijn vader had een diamantslijperij in de buurt van het Antwerpse Albertpark.’ Verhulst was een nakomer in een Antwerps gezin van negen. Al in zijn kindertijd groeide zijn wrok tegen België wanneer hij geregeld op de vuist ging met Franstalige bourgeoiszonen die hem kleineerden. Hij werd radicaal flamingant, sloot tijdens de Eerste Wereldoorlog aan bij de activistische Groeningerwacht en kwam in de jaren dertig in de ban van de Nieuwe Orde.
Zo samengevat lijkt het een voorspelbaar pad, maar zo eenduidig is het niet. Achter het pantser van flamingantisme zit een jongeman die in de ban raakte van de Nederlandse pacifist Kees Boeke. Die gespletenheid zat ook diep in zijn intieme leven. De V-Mann die in Gent op joden joeg, was, voor hij zijn tweede vrouw Mientje leerde kennen, gehuwd met de joodse Elsa. Hertmans had De opgang het bekende motto van Gerard Walschap kunnen geven: de mens, ge kunt gij daar niet aan uit.
‘Waarom is de Vlaamse Beweging niet progressief, ecologisch, kosmopolitisch? Waarom wordt die rancune tegenover links, tegenover Franstaligen en het eigen land steeds weer opgepookt?’
‘Kijk naar het leven van Verhulst voor hij ontspoorde’, zegt Hertmans. ‘Hij was geïnteresseerd in Walden, de utopische commune van Frederik van Eeden. Hij begon zich christelijk-communistisch-anarchistisch-protestant te noemen. Een zoekende jongeman die niet het geluk had op iemand te stuiten die hem waarschuwde – of die niet vatbaar was voor hun redelijkheid. Ook zijn humanistisch-idealistische vrouw kon hem niet meer op andere gedachten brengen. Een van zijn kleinkinderen vertelde me dat hij een fijne grootvader was bij wie je graag op de knie zat. Toen ik dat hoorde, wist ik: er zal nooit een helder antwoord komen op de vraag wie Willem Verhulst was, tenzij dat éne: de ondoorgrondelijke banaliteit van het kwaad. De opgang verwijst naar de film Der Untergang, maar ook naar Dantes Divina commedia: de notaris die het huis verkoopt, leidt als een soort Vergilius de verteller rond, die net als Dante naar boven wordt geleid – van de kelder naar de zolder. In het paradiso, onder gebroken dakpannen, zitten echter alleen maar een paar dikke duiven te koeren. Er komt geen metafysisch antwoord. Filosofisch bots je steeds weer op het onoplosbare dilemma dat George Steiner aanhaalde: hoe is het mogelijk dat een SS’er een uitgehongerd joods kind kon doodslaan omdat het een appel had gestolen, en ’s avonds voor zijn eigen kinderen “Für Elise” speelde? Ook Verhulst had beide kanten, al heeft hij voor zover bekend nooit geweld gebruikt.’
Spilliaert-ogen
Samen met Oorlog en terpentijn en De bekeerlinge vormt De opgang een historische trilogie. Telkens vertrekt Hermans van een huis met een fascinerend verleden en baseert hij zich op bestaande documenten om een Grote Geschiedenis te vertellen. Dan volgt een queeste naar een waarheid die de hedendaagse tijd bevraagt. Je zou van een recept kunnen spreken. Daarbij vermengt hij non-fictie en fictie steeds met dezelfde literaire werktuigen, zeg maar de goede oude gereedschapskist van New Journalists als Tom Wolfe. Het resultaat is de uiterst succesvolle heruitvinding van een genre dat belegen heette te zijn: de historische roman.
Hertmans herinnert zich nog zijn aha-moment, de ontdekking van een filmpje met de Amerika-chroniqueur Don DeLillo op Youtube. ‘DeLillo zei daar: “The contemporary writer has become the journalist of his own characters.” Toen dacht ik: dát is het. Je kunt als verteller tussen je personages gaan staan. Sinds Oorlog en terpentijn kijk ik mijn personages recht in de ogen. Er is niet langer sprake van een alwetende “God-auteur” à la Harry Mulisch of Thomas Mann. Daardoor kun je de lezer veel directer bij het verhaal betrekken. Je kunt laten voelen dat je zelf ontsteld bent door wat je aantreft. In De bekeerlinge zie je dat ik mijn eigen strategie – de elementen van autobiografie, documentaire en fictie door elkaar husselen tot een nieuw geheel – al uitgesprokener hanteer dan in Oorlog en Terpentijn. Nu drijf ik dat nog wat verder. Zulke romans blijven nog altijd redelijk experimenteel en complex. De plot is discontinu, de tijdlagen schuiven over elkaar heen.’
‘Sinds Oorlog en terpentijn kijk ik mijn personages recht in de ogen. Geen alwetende “God-auteur” à la Harry Mulisch of Thomas Mann. Je kunt laten voelen dat je zelf ontsteld bent door wat je aantreft’
Mijn gedachten drijven terug naar 1987, naar de avond waarop ik zelf de opgang maakte in Drongenhof. Gastheer Stefan Hertmans, toen 36, ging me voor op de trap naar een schrijfbureau op de tweede verdieping waar ik hem interviewde voor een literair studentenblad van de UGent. Hertmans had net de dichtbundels Melksteen en Zoutsneeuw uit. Maar wat me na al die jaren nog altijd het meest is bijgebleven, is de donkere beslotenheid van het huis. Op het claustrofobische af. ‘Het was een somber huis. Met het soort donkere achterkamer waar je Spilliaert-ogen kweekt. Het schaars binnenvallende licht was blauw noorderlicht. Eigenlijk zijn we er verhuisd omdat mijn vrouw Sigrid er zich niet meer zo goed voelde. Ze miste het joyeuze Brussel en het Brabantse landschap. We hadden ook ontzettend last van nachtlawaai door een discotheek ongeveer naast de deur. Ik geloof dat het huis waar je opgroeit voor een stuk je blik bepaalt. Mario Praz schreef ooit dat kinderen die opgroeien in huizen met duistere tussenkamers later een verlangen naar een ver licht blijven hebben, naar transcendentie. Mijn ouderlijke huis had ook zulk een schemerige tussenkamer: die beschrijf ik in Naar Merelbeke.’
Tijd van het anachronisme
Het Drongenhof grenst aan Oudburg, de fancy restaurantstraat van het Patershol. Tussen een wijnproeverij en een tattoo shop zit een elektrische poort met daarachter een binnenplaats met nieuwe appartementen. Niets herinnert nog aan de opslagplaatsen van de MEGA, de Maatschappij voor Elektriciteit Gemeenschappelijke Aankoop, een handel in verlichtingsapparatuur en huishoudtoestellen. Verhulst werkte er als commis-voyageur en magazijnier voor zijn politieke carrière tijdens de bezetting een hoge vlucht nam. Terwijl zijn profiel in het boek langzaam contouren krijgt, doemt ook het beeld van deze tijd op. Europa, 2020. Net als in Oorlog en terpentijn en De bekeerlinge beschrijft Hertmans een kantelend, deemsterend tijdperk. Je vraagt je op elke bladzijde af of we dit vandaag niet opnieuw aan het meemaken zijn. ‘Hans Mayer noemde dit in zijn memoires de “tijd van het anachronisme”: wat er was, is er niet meer, en wat moet komen, is er nog niet. Er zijn wel degelijk gelijkenissen met de jaren dertig. Maar of populistisch rechts ook zal leiden tot vormen van dictatuur, dat is lang niet zeker. Ik meen ook dat de lezer die parallellen zelf moet ontdekken en zijn eigen conclusies trekken. Als de zeventienjarige Willem Verhulst naar de tuinbouwschool in Melle gaat, krijgt hij in de Gentse kroegen te horen dat de kranten vol leugens staan: het verwijt aan de “Lügenpresse” is geen nieuw fenomeen. Natuurlijk komt de geschiedenis nooit op dezelfde manier terug. Wij weten nu wat fascisme is, we herkennen het veel sneller. Maar hedendaagse vormen van totalitarisme, bijvoorbeeld in de economische dogma’s, herkennen we veel moeilijker. De eigen tijd blijkt altijd duister. Er is opnieuw antisemitisme, groeiende armoede, economische stress. En niet te onderschatten: een ontbinding van het middenveld ten voordele van een identitair discours. Daarmee ging ook de solidariteitsgedachte, gedragen door stabiele tripartites in België, verloren. Het identitaire ondergraaft de solidariteit: empathie is opnieuw een negatief begrip geworden. Ook bij de nazi’s was dat zo. “Unempathisch” betekende dat je niet sentimenteel moest zijn, maar stoer genoeg om je emoties opzij te zetten en het vuile werk op te knappen. In LTI beschreef Victor Klemperer hoe in het Derde Rijk woordbetekenissen systematisch verkracht werden. Hetzelfde gebeurt met fake news en “alternative facts”. Woorden zijn niet onschuldig. Ze wankelen tussen daden en verbeelding.’
‘Ik hoop dat ik “mijn Gent” weer tot leven gewekt heb in De opgang. Schrijven is Lazarus-arbeid. Je kunt niet alleen de doden, maar ook een stad uit het graf praten’
De opgang is een ongemakkelijke spiegel. Voor de lezer, maar nog meer voor de schrijver, vermoed ik. De jonge, radicaliserende flamingant Verhulst ijverde voor de erkenning van het Nederlands als bestuurs- en onderwijstaal in Vlaanderen. Niet bepaald een onredelijke eis. Had de taal- en cultuurminnaar Stefan Hertmans destijds in zijn kamp terecht kunnen komen? ‘Die vraag blijft altijd open’, geeft Hertmans toe. ‘Ik denk dat ik dicht in de buurt van Paul van Ostaijen zou zijn beland, in het links-activisme. Hij was toen al een culturele separatist, terwijl hij heel internationaal georiënteerd was. Veel schrijvers kenden de verleiding van het totalitarisme. Maurras, Jünger, Hamsun, Benn: dat waren geen onmensen. Ze koppelden een ouderwetse opvatting van “das militär” aan een vaag burgerlijk idealisme en tuimelden in de verleiding van het totalitaire denken. Ik betwijfel of zoiets mij zou aangetrokken hebben – wel weet ik dat ik een viscerale afkeer heb van fysiek geweld in elke vorm, en al helemaal van uniformen en wapens. Ik kan alleen maar hopen dat mijn karakter me behoed zou hebben voor de verleiding. Je kunt nooit zeggen dat je moreel immuun bent voor waandenkbeelden. Het zou arrogant zijn dat te stellen. Maar ik herinner me wel dat ik ooit één dag bij een jeugdbeweging ben geweest. Ik verafschuwde het schreeuwen, het geduw en getrek in de bossen: zelf zat ik daar meestal naar vogels en kleine dieren te kijken. ’s Avonds heb ik het uniform afgegooid en ik ben nooit meer teruggekeerd.’
Het was fout
Adriaan Verhulst, eminent historicus, durfde nooit echt diep te graven in het verleden van zijn vader. Wellicht was hij bang voor wat hij zou aantreffen. Zijn zussen Suzy en Letta hielpen Hertmans met documenten en opgehaalde herinneringen. Hebben ze daar geen spijt van, nu de pijnlijke waarheid over hun vader op straat ligt, verpakt in de vorm van een vermoedelijke bestseller? Bovendien verhaalt De opgang evenzeer de zware ontwrichting van hun gezin. Met in de hoofdrol Willems bedrogen vrouw Mientje, de stille, standvastige kracht die na de oorlog het gezin overeind hield en troost zocht in haar haast kwezelachtige vroomheid. ‘Letta en Suzy waren niet echt bang voor de waarheid. Ik had vooral contact met Letta, een moedige, humorvolle vrouw. Maar ook bij haar kwamen tijdens een gesprek de woede en de tranen: “De schoft… maar hij was toch mijn vader.” Die verscheurdheid. Ik heb Letta geleidelijk laten wennen aan wat ik had gevonden in de archieven, als het ware beetje bij beetje de temperatuur verhoogd. Ik waarschuwde hen ook voor nog meer onaangename informatie. Om de dossiers van Verhulst bij het Krijgsauditoraat te mogen inkijken had ik de toestemming nodig van een rechtstreeks familielid. Letta gaf me die. Je moet ook een onderzoeksvraag hebben voor je inzage krijgt. Historici Bruno De Wever en Koen Aerts hebben me daarbij uitstekend geholpen. Verhulst was een belangrijk figuur in de collaboratie. Hij moet geregeld op het hoofdkwartier van de Gestapo in de Brusselse Louizalaan geweest zijn.’
‘Letta schreef me onlangs dat het boek haar een gevoel van bevrijding heeft gegeven. Dat was voor mij bijzonder belangrijk. De opgang gaat een aantal diepgewortelde mythes te lijf die ook al in de documentaires van Maurice De Wilde en later in de Canvas-reeksen Kinderen van de collaboratie en Kinderen van het verzet gingen wankelen. Of in een herwerkt boek als Onverwerkt verleden van Luc Huyse en Steven Dhondt. Het beeld van de collaborateur die door een wraakzuchtige repressie onrechtvaardig zwaar gestraft werd, is zo’n mythe. Verhulst kreeg de doodstraf die meteen omgezet werd in levenslang, waarna hij na acht jaar reeds op vrije voeten kwam. Toch bleef hij steken in wrok en verongelijktheid: de Belgische staat was voor hem crimineel. Dat slachtofferschap zit er diep in. Veel collaborateurs konden niet begrijpen dat de democratie als overwinnaar uit de Tweede Wereldoorlog kwam en zij zelf deel uitmaakten van die democratie. De veroordelingen waren bovendien vaak zachtmoediger dan in andere landen omdat men de misnoegdheid van het Vlaamse volk vreesde. Dat verklaart mede de vele gratieverleningen. Maar daarom hebben we ook het momentum gemist om toe te geven: het was fout. Na het onderzoekswerk van UA-rector Herman van Goethem over de foute rol van Antwerps oorlogsburgemeester Leo Delwaide in de jodenvervolging heeft Bart De Wever duidelijk gesteld dat de bevrijdingsstrijd voor Vlaanderen anders had kunnen verlopen. Die tragiek kleeft nog altijd aan het hedendaagse Vlaanderen. Waarom is de Vlaamse Beweging niet progressief, ecologisch, kosmopolitisch? Waarom wordt die rancune tegenover links, tegenover Franstaligen en het eigen land steeds maar weer opgepookt? De progressieve pogingen, zoals de Rode Leeuwen of SPIRIT, zijn mislukt. Verongelijktheid blijft de Vlaamse beweging hypothekeren, ze missen steeds weer de internationale, progressieve boot. Ook de meest recente beweging zoals die van de klimaatjongeren werd alleen op minachting onthaald. Altijd weer domineert verbittering, en alles is altijd de schuld van de anderen.’
‘In bepaalde milieus blijft het beeld verder leven van de Vlaamse fascist als een bedrogen idealist, een slachtoffer dat mishandeld werd door de Belgische staat. Door studies als “Drang naar het oosten” van Frank Seberegts weten we inmiddels dat sommige van die “idealisten” folterden in Breendonk of deelnamen aan de beruchte dodenmarsen. Ik denk dat mijn boek voor het eerst zo gedetailleerd ingaat op het intieme leven van een collaborateur. Het heeft me geleerd dat we inderdaad niet moeten spreken over de terugkeer van onze donkerste geschiedenis: het gedachtegoed is nooit weg geweest. Als je extreemrechtse politici vandaag beluistert, hoor je de rancune van hun grootvaders door hun woorden heen. Het oude virus is blijven rondwaren en begint zich opnieuw ruimer te verspreiden, ook internationaal. Je merkt dat veel afstammelingen worstelen met die erfenis van hun vaders en grootvaders. De politieke tegenstelling tussen de broers De Wever bijvoorbeeld, is symptomatisch voor de verscheurdheid van dit land.’
Het imaginaire Gent
We lopen naar het Poëziecentrum op de Vrijdagmarkt om de middag af te sluiten. Op deze plek is het Gentse centrum een Disneyland geworden, een historisch themapark ten behoeve van de toeristen waar elke nagebouwde trapgevel inmiddels een eigen belichtingsplan heeft. Het contrast met de duistere stad uit De opgang kan moeilijk groter zijn. Hertmans borstelt een hard, donker en averechts Gent, precies zoals andere Gentse schrijvers als Karel van de Woestijne, Richard Minne, Jean Ray en Lieven Tavernier dat deden. ‘Ik hoop dat ik “mijn Gent” weer tot leven gewekt heb in De opgang, in de beschrijvingen, maar ook in de Sebald-achtige foto’s. Schrijven is Lazarus-arbeid. Je kunt niet alleen de doden, maar ook een stad uit het graf praten. Er overvalt mij soms nog heimwee naar de kil walmende stadswaters op ochtenden toen ik naar het atheneum fietste. Vandaag voel ik me wat vervreemd van Gent. Toen ik vertrok, was ik bang om mijn roots los te laten. Maar ik denk niet dat ik nog zou kunnen terugkeren, ik ben de internationale mengelmoes rond Brussel gewoon geraakt. Gent is nu een veel rijkere stad, nogal arrivistisch zelfs, en meer op zichzelf teruggeplooid. Het non-conformisme dat hier hing in de jaren zestig en zeventig, is verdwenen. Tegelijk voedt het feit dat ik ontheemd ben, de kracht van het imaginaire Gent uit mijn jeugd.’
‘Wij weten nu wat fascisme is, we herkennen het sneller. Maar hedendaagse vormen van totalitarisme, bijvoorbeeld in de economische dogma’s, herkennen we veel moeilijker. De eigen tijd blijkt altijd duister’
Onder de zware zolderbalken van het Poëziecentrum breng ik de magere schrijversjaren in herinnering. Toen Hertmans de steun het hardst nodig had, was het Poëziecentrum zijn uitgever en zeldzame supporter. Het was de tijd dat de “internationally acclaimed author” die honderdduizenden boeken verkoopt, nog stug de reputatie van een radicaal, hermetisch dichter torste. Hij hoorde in Vlaanderen nergens bij. Niet bij de invloedrijke groep rond Herman de Coninck en het Nieuw Wereldtijdschrift, en al helemaal niet bij de luide lichting performance- en rock’n roll-schrijvers. ‘Willy Tibergien, de stichter van het Centrum, blijf ik erkentelijk. Ik kwam al in het Poëziecentrum toen dat nog op de Sint-Kwintensberg gevestigd was. Voor veel Vlaamse dichters is het daar begonnen. Tom Lanoye kwam er zijn eerste bundels in eigen beheer verkopen. Ach, het is inmiddels een kleine eeuwigheid geleden.’
Het brengt ons vanzelf terug naar zijn historische drieluik: naarmate zijn eigen levenstijd vordert – Hertmans wordt zeventig, volgend jaar – stroomt het verleden almaar guller in zijn boeken. ‘Met de jaren ga je steeds meer nadenken over hoe de dingen geweest zijn. Hegel schreef dat de uil van de wijsheid altijd in de schemering vliegt. Pas wanneer de dag bijna voorbij is, wanneer je leven ten einde loopt, komen de inzichten. Maar ook de uil van de herinnering vliegt pas in de schemer. We beseffen altijd te laat dat we de laatste getuigen meer vragen hadden moeten stellen. Ik moet soms denken aan Louis-Paul Boon, die ook op latere leeftijd historische romans ging schrijven, zoals Het geuzenboek en Jan de Lichte. Is dat toeval? Met het ouder worden groeit ook je levenservaring en daarmee je vermogen tot empathie. Kinderen krijgen bijvoorbeeld verandert je hele empathische huishouding. Je leert om jezelf niet op de eerste plaats te zetten. Dat is gezond.’
Bij het afscheid haal ik er ons oude interview uit het studentenblad bij. Zes dicht bedrukte pagina’s vragen en antwoorden. Op de donker uitgevallen zwart-witfoto’s zit de 36-jarige Hertmans voor een met boeken gevulde vitrinekast in het bewuste huis waarover De Opgang gaat. Toen al spraken we uitgebreid over radicalisering en de opkomst van het fascisme. De meest gedenkwaardige quote staat al in de eerste alinea: ‘Ik kan me niet voorstellen dat ik ooit een boek schrijf dat tienduizend exemplaren haalt.’ Hertmans kan er hartelijk om lachen.
‘Kijk’, zegt hij, ‘soms is het een schrijver toegestaan zijn woord te breken.’
De opgang is verschenen bij De Bezige Bij.
Na de bestsellers Oorlog en terpentijn en De bekeerlinge voltooit Stefan Hertmans (69) zijn historische trilogie nu met De opgang.
Vorig jaar nog kreeg hij de Constantijn Huygensprijs voor zijn hele oeuvre.
Bron: De Standaard