Stefan Hertmans – Verhulsts minnares kwam bij de De Wevers thuis – Al die zwarte families waren één pot nat


Eind vorige eeuw woonde Stefan Hertmans (69) twintig jaar lang in een burgerhuis in de Gentse wijk Patershol. Nog maar net was hij verhuisd of hij kwam erachter wie de vorige bewoner was geweest: Willem Verhulst, een Vlaamse SS-man, een haantje-de-voorste in de collaboratie, verantwoordelijk voor de dood van velen. Daar moest ooit een roman van komen, en die is er nu: De opgang is een fonkelend docudrama van de vakman die eerder feiten, fictie en autobiografie tot goud wist te versmelten in Oorlog en terpentijn en De bekeerlinge. ‘Ik wou van Willem Verhulst geen Hollywood-nazi maken: hij was een gewone Vlaamse jongen.’

Mark SchaeversDe Morgen


In de late zomer van 1979 werd je verliefd op een meer dan uitgeleefd pand in het Patershol. Wie was Stefan Hertmans in 1979?

Stefan Hertmans: “Ik was toen 28 jaar. Sinds zo’n half jaar was ik alleen naar mijn geboortestad teruggekeerd vanuit Assenede, waar ik een paar jaar met mijn vrouw en dochter gewoond had. Ik ging op kamers wonen recht tegenover de school waar ik lesgaf, een kunstinstituut. Alles was tijdelijk, ik zou wel zien wat er gebeurde. En dat najaar liep ik in Drongenhof, aan de rand van het Patershol – toen nog een heel vervallen buurt waarvan veel bewoners de stad ontvluchtten – langs een huis dat me aantrok door de geur van een blauwe regen.”

Duidelijk het soort huis waar alleen een romanticus voor valt. Je laat in je roman de vorige bewoner de bedenking maken dat alleen een argeloze zot zo’n vochtig krot nog zou willen.

Hertmans (lacht): “Het huis was inderdaad in een vreselijke staat. Ik had weinig geld, ik heb het geleidelijk opgeknapt. Met vrienden hebben we er een nieuw dak opgelegd, er nieuwe ramen ingestoken. Ik heb altijd graag handenarbeid gedaan. Alleen om de elektriciteit zelf aan te leggen was ik niet slim genoeg. De trappen telden 76 treden, die heb ik allemaal afgeschuurd en met drie lagen verf bestreken. Hele dagen duurde dat, met Keith Jarrett op de achtergrond.”

“In Gent gebeurde veel in die periode, ook dankzij de universiteit. In het centrum waren de huizen goedkoop, jonge mensen kwamen daarop af. Er was een leuke culturele sfeer, veel ambiance, ook in mijn huis. Het was de anarchistische tijd, hè. Dat huis had grote kamers, aan de voorkant van zeven meter bij vijf: dat zijn zalen! Daar hebben heel veel mensen in gewoond, liefjes, vrienden, muzikanten die bleven slapen.”

En toch heb je dat gezellige nest verlaten?

Hertmans: “We zijn in 1999 hier in Dworp komen wonen. Het was in Drongenhof niet meer uit te houden, omdat er vlakbij een nachtclub gekomen was. Pauwel, onze zoon, was toen 1 jaar oud, wij sliepen vier nachten per week op matrassen in een kitchenette op zolder om een beetje rust te vinden. Vanaf 11 uur ’s avonds stroomden daar zo’n vijfhonderd mensen naar binnen, en dat ging nog, maar vanaf 2 uur kwamen ze dronken naar buiten, en het roepen en tieren duurde tot 6 uur.”

“Op een ochtend kwam ik met mijn zoon naar buiten en lag er kots op de drempel. Toen heb ik Sigrid (Bousset, zijn vrouw, red.) gezegd: ‘Ik ben er klaar voor, we verhuizen.’ Zij was er al lang klaar voor: ze had nooit in Gent kunnen aarden, ze was Brussel gewoon. Ik heb mij moeten losrukken, en heb tot vandaag weleens heimwee naar mistige ochtenden in Gent.”

In 2000 las je het boek Zoon van een ‘foute’ Vlaming van de historicus en Gentse prof Adriaan Verhulst. Daarin las je dat diens vader, Willem Verhulst, een man met een naziverleden, je in Drongenhof als bewoner was voorgegaan. Maar dat zette je toen niet meteen aan het schrijven?

Hertmans: “Nee, het idee van een historische roman was me toen nog helemaal vreemd, ik was met heel andere dingen bezig. Omdat ik het lastig vond om Gent te verlaten, heb ik na onze verhuizing wel mijn herinneringen aan dat huis neergeschreven. Ik was geobsedeerd door het idee om een roman te schrijven zo traag als dat geweldige boek van Hermann Broch, De dood van Vergilius. Ik schreef een boek van wel driehonderd bladzijden, maar het is mislukt. Het begon met het geluid dat elke deur maakte, tien pagina’s lang! Vervolgens vijf pagina’s over de elektriciteitsdraden… Je begrijpt waarom ik het niet kon uitgeven (lacht).”

“Toen ik dat manuscript in 2016 opnieuw bekeek, na het verschijnen van De bekeerlinge, vond ik er wel een humuslaag in voor een nieuw boek, dit keer wél over de nazi Willem Verhulst. Want die was me meer en meer gaan interesseren nadat ik Letta had opgezocht, een zus van Adriaan Verhulst, die zelf al lang dood is.”

‘Je hoort vaak dat er te snel gesproken wordt over een terugkeer naar de jaren 30, maar je vindt vandaag aan de top van de politiek nog altijd echo’s van dat gedachtegoed. Kijk naar wat Jan Jambon aan La Libre Belgique zei: ‘De collaborateurs hadden zo hun redenen.’’
Beeld Saskia Vanderstichele

BUREAUMISDADIGER

Wie was Willem Verhulst vóór hij nazi werd?

Hertmans: “Een gewone jongen. Ik denk dat hij heel dicht bij de lezer kan komen, dat die bij momenten sympathie voor hem kan voelen. Het is een zoekende jongen, en hij zoekt in alle richtingen. Door lezingen van August Borms (de Vlaams-nationalistische voorman die in 1946 werd geëxecuteerd wegens collaboratie, red.) te bezoeken, werd hij activist, maar hij dacht ook weleens communist of anarchist te zijn. Wanneer hij als activist naar Nederland gevlucht is, heeft hij ook interessante contacten in het protestantse milieu.”

Maar in het midden van de jaren 30 is hij al wel in die mate geradicaliseerd dat hij het extreemrechtse Vlaams Nationaal Verbond te mak vindt.

Hertmans: “Hoe en wanneer hij diep in het nationaalsocialisme weggegleden is, blijft uiteindelijk onduidelijk. Het waren wel vaker jongens uit de lagere middenklasse die nazi werden: door een uniform aan te trekken konden ze aanzien verwerven. Misschien speelde in zijn geval zijn lage zelfbeeld mee. Als jong kind had hij een oog verloren, en hij werd daarmee uitgelachen op school. Er zat een revanchisme in hem. Zelf gaf hij een vernedering door een Franstalige als een beslissende ervaring aan: nog in de Eerste Wereldoorlog schold een oudere man hem uit op de tram omdat hij een Belgische kokarde droeg met een Vlaamse leeuw erin.”

“Ik zie hem niet als een slechte vent. Hij is wél een vent die met droge ogen het slechte kan doen en die op een bepaald moment in de complete immoraliteit belandt. Hij is wat Hannah Arendt de Schreibtischtäter noemt, de bureaumisdadiger. Met zijn handicap kon hij zelf niet naar het Oostfront, dus werd hij maar een spion voor de bezetter. Een geweer kon hij niet vasthouden, hij had alleen maar een pen. We weten niet hoeveel mensen hij daarmee de dood heeft ingejaagd.”

Als je zijn geschiedenis bekijkt, is het wel vreemd dat z’n eerste vrouw een joodse was en dat hij uiteindelijk haar graf wenste te delen.

Hertmans: “Ongelooflijk, hè, maar toch niet zo ongewoon. Vandaag heb je ook vaak mannen die voor de islam niets dan kritiek hebben, maar wel verliefd worden op jonge Maghrebijnse vrouwen. Van het andere, van datgene wat je op afstand wilt zetten, gaat een erotische aantrekkingskracht uit. Heel veel nazi-jongens waren verliefd op joodse vrouwen.”

“Willem Verhulst heeft nog meer elementen gemeen met de Hollywood-nazi: alleen al dat lapje voor zijn oog dat hij op een bepaald moment droeg… Maar ik heb absoluut willen vermijden een Hollywood-nazi van hem te maken, dat zou te gemakkelijk zijn, en bovendien: he was just a Flemish boy.”

Een Vlaamse jongen met een Nederlandse vrouw: hij heeft zich veel moeite getroost om Mientje, een protestantse, vanuit de buurt van Arnhem naar Vlaanderen te halen.

Hertmans: “Er zitten haken en ogen aan deze man die je nooit zult begrijpen. Ook zijn erotisch leven valt moeilijk te peilen. Hij was een moederskindje, en zijn moeder stierf toen hij nog een kind was. Zijn eerste, joodse, vrouw is veel ouder dan hijzelf, en ook Mientje was ouder. Alleen zijn minnares was negen jaar jonger.”

Dan hebben we het over Griet Latomme, een onderwijzeres uit Kaprijke die op jonge leeftijd al vertrouwd was met extreemrechtse kringen.

Hertmans: “Ze was goed bevriend met Raf Van Hulse, later een beruchte SS-man, en ze kwam met hem ook al vóór de oorlog bij Willem Verhulst over de vloer. Die was blijkbaar zo’n handige duivel dat Mientje dat slikte. Hij wist zijn minnares zelfs aan zijn gezin op te dringen als ‘tante Griet’. Er zijn foto’s van Mientje en Griet samen in de voorkamer in Drongenhof.”

Op dat adres belandt Willem Verhulst in het eerste oorlogsjaar: de bezetter beloont hem voor zijn ijver, hij wordt directeur van een propagandaradio en bespioneert landgenoten. Hij ‘moest’ rapporten doorspelen aan de Sicherheitsdienst, de inlichtingendienst van de nazi’s, schreef zijn zoon Adriaan. Speelde er een element van dwang mee?

Hertmans: “Helemaal niet. Willem Verhulst richtte zelf het Comité voor Dietsche Actie op, met als doel ‘de radicale uitroeiing van alle centra van ontaarding en verbastering in Vlaanderen’. Ik heb in de archieven van het krijgsauditoraat zelf gelezen wat hij allemaal schreef, hij wou het Belgische regime opblazen: ‘Omver en erover. Heil Hitler!’”

Wat in die archieven helaas niet meer terug te vinden is, zijn de stemmen van de slachtoffers.

Hertmans: “Precies, en dat voel ik zelf aan als een enorm hiaat in dit boek, er zit gewoon een krater in. De slachtoffers ontbreken. We zullen nooit weten hoeveel mensen hij naar Breendonk heeft gestuurd, hoeveel joden hij mee heeft opgespoord. Hij was slim genoeg om zijn eigen papieren te verbranden. Misschien is dat de boodschap van dit boek: dat we over vreselijk veel dingen nog in het duister tasten. Waar documentatie ontbreekt, kan ik dingen verzinnen, maar slachtoffers fingeren zou voorbij een grens gaan, dat vind ik pornografisch.”

“Een paar mensen heb ik toch kunnen noemen. De verzetsman Omer De Ras, bekend in het Patershol, werd in 1944 opgepakt: het bureau van Verhulst moet daarin een rol hebben gespeeld. Gelukkig overleefde hij Buchenwald. In Gent waren niet zoveel joden, maar één slachtoffer kon ik op het spoor komen dankzij een boek van Marc Verschooris: Martha Geiringer.”

Ze kreeg net ook een gezicht, want ze staat op de cover van het nieuwste boek van Verschooris, Uit de lus van de strop.

Hertmans: “Heeft hij een nieuw boek? Verdomd, dat komt voor mij dan net te laat. Verschooris is een ongelooflijke speurneus die echt baanbrekend werk doet.”

‘Verhulst wist zijn minnares aan zijn gezin op te dringen als ‘tante Griet’. Er zijn foto’s van zijn vrouw Mientje en Griet samen in de voor­kamer bij hen thuis.’ (Foto: Willem Verhulst met zijn vrouw Mientje.) Beeld Archief familie Verhulst

DIKKE MERCEDES

Over de belevenissen van Willem Verhulst bij de Bevrijding, als hij zoals zo’n 15.000 andere zwarten naar Duitsland vlucht, ben je ingelicht door een getuige heel dicht bij hem: zijn minnares vluchtte mee en schreef later memoires.

Hertmans: “Dat is het meest merkwaardige geschrift dat ik in dit verband onder ogen heb gekregen. Griet Latomme verpersoonlijkt het verdringingsmechanisme dat je nodig hebt om je in alle frivoliteit te kunnen overgeven aan een crimineel regime. Terwijl de bommen over Hannover vallen, en ze door een verwoest land rijden, beschrijft zij het allemaal als waren het vakantieweken. En maar verbroederen, en onder een treurwilg gezellig Steinpilze (eekhoorntjesbrood, red.) eten. Eén enkele keer duikt in die memoires een opmerking op die veel zegt over haar gedachtegoed: in de gevangenis, zo schrijft ze, smaakt de koffie naar jodenzweet.”

Ze werden allebei in Duitsland opgepakt, maar in haar geval kwam er geen proces?

Hertmans: “Daar vind ik niks van terug. Misschien is haar dossier net als talloze andere door de ratten opgevreten, we hebben er vijftig jaar lang ook nooit naar gevraagd. Sommige dossiers vallen uit elkaar als je ze aanraakt.”

Een Gentse gevangenis waarin ze even belandde, noemde ze een ‘concentratiekamp’. Dat soort radicale omkering werd algauw gemeengoed onder collaborateurs: de daders wisten zich merkwaardig vlot als slachtoffers voor te stellen.

Hertmans: “Absoluut. Dat geldt ook helemaal voor Willem Verhulst. Hij kreeg de doodstraf, maar die werd meteen in een levenslange celstraf omgezet. Na een jaar of acht kwam hij vrij, en meneer reed een jaar later alweer met een dikke Mercedes rond en verkocht weer grapjes. In andere landen werden collaborateurs vaak strenger bestraft, maar hij noemde zich wel het grote slachtoffer van de Belgische staat. In de gevangenis had hij het in zijn ‘Celbrieven’ over zijn hoop op meer ‘Vlaamse lebensraum’ en noemde hij zich fier een inciviek. Toen hij in 1975 stierf, moest op z’n doodsbrief staan dat hij nog steeds de ondergang van België wilde.”

Het herinnert er nog maar eens aan hoe moeilijk heropvoeding is.

Hertmans: “Van heropvoeding was geen sprake, hij is in de gevangenis juist verder geradicaliseerd. Als je iemand in een cel steekt van vier bij vier en met minachting behandelt, wordt die gestaafd in zijn foute denkbeelden. En hij zal er ook geestesgenoten hebben ontmoet. Uiteindelijk zijn de veroordeelde collaborateurs bij ons vrij snel vrijgekomen. Men zag dat de radicalisering van de Vlamingen na de oorlog nog sterker toenam, en het werd een institutioneel probleem: als je al die mannen in de gevangenis hield, vergrootte je alleen maar de verbittering in bepaalde milieus. Men heeft gehoopt, zoals men altijd hoopt, dat er door clementie een zeker schuldinzicht zou komen. Maar dat is meestal niet gelukt, die mensen bleven hangen in hun verongelijkte verhaal.”

“Die verongelijktheid zit tot op vandaag in het DNA van een aantal nakomelingen, mensen die de staat waartoe ze behoren blijven criminaliseren en de Belgische vlag een vod noemen, of die iedereen die geen Vlaams-nationalist is meteen voor belgicist uitschelden. Je hoort vaak dat er vandaag te snel gesproken wordt over een terugkeer naar de jaren 30, maar het echt schokkende is dat het niet over een terugkeer gaat: een bepaald gedachtegoed is nooit weggeweest, en je vindt er nog altijd echo’s van aan de top van de politiek. Denk maar aan Jan Jambon, die niet zó lang geleden La Libre Belgique voorhield dat de collaborateurs zo hun redenen hadden – ‘ils avaient leurs raisons’!”

“Kijk hoe het elders gelopen is: in Nederland worden NSB’ers gewoon fascisten genoemd, en ook in Wallonië noemt men de rexisten fascisten zonder meer – klare taal. Alleen bij ons werd altijd weer die leugen van het idealisme opgevoerd. Lees Frank Seberechts’ boek Drang naar het oosten: die brave idealisten die alleen maar hun vaderland dienden, hebben wel degelijk in de kampen gewerkt en aan doodsmarsen deelgenomen. In Breendonk hebben ze mensen zozeer gefolterd dat de Duitse overheid opmerkte dat de Vlamingen wel overdreven. Allemaal uit idealisme? Hallo?”

“Dankzij het fantastische werk van nog andere historici als Koen Aerts en Bruno De Wever is er vandaag geen loochenen meer aan. En hopelijk zijn ook de Canvas-reeksen over de kinderen van de collaboratie, het verzet en de Holocaust gamechangers geweest.”

Niks te vroeg: de generatie van collaborateurs is inmiddels gestorven.

Hertmans: “Jammer, ja, we kunnen ze niet meer confronteren met wat we vandaag weten. Ik lees vandaag dat in 1943 zeer veel mensen wisten wat er in Auschwitz met de joden gebeurde. Willem Verhulst wist het zeker. Griet Latomme moet het ook geweten hebben, ze sliep met hem. Hebben ze zich niks afgevraagd? Had dat ook te maken met hun Vlaamsgezindheid?”

“In mijn boek schrijf ik er niet moraliserend over, dat past de romanschrijver niet. Ik leg het vergrootglas op het leven van één man: ik heb toevallig in zijn huis gewoond, en sinds ik zijn verleden ken, loopt hij als een spook door me heen. Daar blijft het bij.”

‘Toen Willem Verhulst in de gevangenis belandde, was er van heropvoeding geen sprake. Hij is er juist verder geradicaliseerd.’ Beeld Saskia Vanderstichele

LEVENSLANG LITTEKEN

De lezer zou sympathie voor hem kunnen voelen, zei je. Jij ook?

Hertmans: “Ik heb nu zoveel jaren mijn hoofd gebroken over de vraag wie die man eigenlijk was, dat ik weleens een sigaretje met hem zou willen roken. Samen naar de druppende regen kijken en eens zien wat hij zou zeggen, wat hij vindt van de enige uitleg die ik uiteindelijk kan bedenken: doen wat hij deed, kan alleen vanuit een totale frivoliteit, een complete morele lichtzinnigheid.”

“Tot sympathie voor die man ben ik niet in staat, wel tot nieuwsgierigheid. Ik heb ooit een vriend gehad, een fotograaf, die me zei dat hij in Servië was geweest, en dat hij daar had gezien hoe een groepje mannen een bloedmooie vrouw vasthield omdat één van hen haar wou verkrachten. Hij zei: ‘Ik kreeg er ook goesting van.’ Ik heb hem gezegd: ‘Ik wil jou nooit meer terugzien, hier eindigt het.’ Empathie is dan niet meer gepast, er zijn grenzen aan het fatsoen. Zelfs als je zoiets half lachend bedoelt, dan nog ben je grondig moreel ziek, het spijt me. Ik heb dus geen enkele sympathie voor Willem Verhulst, maar hij fascineert me wel, net zoals ik nog vaak aan die vriend denk.”

Ik geloof dat je houding niet anders is dan die van de beeldhouwer Koenraad Tinel als je hem citeert: vergeven kan hij zijn nazivader nooit, omdat die niet één seconde spijt of inzicht heeft betoond.

Hertmans: “Dat zegt Koenraad mij elke keer als ik hem zie, en elke keer met tranen in de ogen. Ik heb op één van zijn tentoonstellingen het hoofdstuk in kwestie voorgelezen. Hij stond te schreien.”

‘Hoeveel waarheid verdraagt een mens, wanneer het over zijn eigen vader gaat?’ schrijf je. Niet de hele waarheid, in het geval van Adriaan Verhulst: hij zou als familielid en historicus de archieven makkelijk hebben kunnen raadplegen, maar deed dat niet. Zijn boek Zoon van een ‘foute’ Vlaming noemde Gie van den Berghe destijds in een recensie een ‘ingehouden apologie’.

Hertmans: “Dat is zo. Ik had op een bepaald moment ook een redelijk hard oordeel over Adriaan Verhulst. Ik heb gesproken met mensen die hem goed hebben gekend toen hij voorzitter van de raad van bestuur van de BRT was. Ik vroeg me af hoe hij stond tegenover de tv-reeks De nieuwe orde van Maurice De Wilde – hij zat in de wetenschappelijke raad die de reeks begeleidde. Had hij niet geprobeerd De Wilde af te raden om het verleden van zijn vader uit te pluizen? Dat bleek niet het geval.”

“Ik denk dat de kwestie hem vooral pijn deed, ook hij was een Vlaams idealist. Maar hij stond aan de kant van zijn moeder, een protestantse vrouw die zich volledig kantte tegen de collaboratie van haar man. Adriaan belichaamt een schizofrene erfenis, dat is interessant aan hem. Hij is de zoon van een moeder van wie hij alle humanistische waarden heeft overgenomen, én van een vader die hij graag heeft gezien. Hij liet zich wel niet door hem verleiden, maar kreeg het ook niet over zijn hart om hem een dolk in de rug te steken. Je kunt daar zoals Van den Berghe hard over oordelen, maar ik heb de nuance gezocht. Adriaan Verhulst heeft zoals veel mensen van de naoorlogse generatie gedacht: laten we de pagina omdraaien. Maar dat hij in 2000 dan toch met dat boek kwam, maakt duidelijk dat hij zijn leven lang een litteken gedragen heeft.”

Is het spannend afwachten wat de twee nog levende dochters van Willem Verhulst, allebei ‘kranige tachtigers’ zoals je schrijft, van je boek zullen vinden?

Hertmans: “Nee, ik heb hen het manuscript laten lezen. Ik heb vooral veel met Letta gepraat, de oudste dochter. Haar jongere zuster Suzy heeft altijd meer afstand genomen van haar vader. Bij Letta is er sprake geweest van voortschrijdend inzicht. Pas door er met mij zo lang over te praten, kwam ze uiteindelijk met tranen in de ogen tot deze conclusie: ‘Mijn pa was een echte smeerlap.’ En dan dacht ze minder aan zijn naziverleden dan aan wat hij haar moeder had aangedaan. Ze schreef me: ‘Ik kan er nu eindelijk rust in vinden, dankjewel.’”

Mientje, de vrouw van Willem Verhulst, heeft je een enorm dagboek nagelaten, waardoor je heel veel dingen precies kon beschrijven. Ze groeit, zeker aan het eind, zowat uit tot de heldin van je boek. Je suggereert dat je in mei 1968, kort voor haar dood, nog een glimp van haar hebt opgevangen op de drempel van het huis in Drongenhof.”

Hertmans: “Het kan best zijn dat ik haar daar toen gezien heb. Maar je mag ook niet vergeten wat Nabokov zei: ‘Never trust a writer’ (lacht).”

Wat ik van die episode vooral onthoud, is dat je aan het hoofd van een rebellerend clubje studenten, met je twéé ogen open, in de verkeerde stoet bent beland, een club rechtse rakkers.

Hertmans (lacht): “Op een bepaald moment zijn we inderdaad in de verkeerde fanfare terechtgekomen… Maar ja, we hadden in het Schippershuis al stevig zitten hijsen. De revolutie hing in die dagen in de lucht, ik had in het college een staking uitgelokt en we waren van school weggefietst. Ik was een heel lastige student, en dat was dat jaar de druppel die de emmer deed overlopen: ik ben er weggestuurd. Mijn arme vader werd naar het college geroepen en de directeur heeft hem gezegd: ‘Uw zoon is een rotte appel in de mand, hij zal nog in de gevangenis belanden.’ Wordt vervolgd.”

Tot slot toch nog één verrassing die je boek in petto heeft. Minnares Griet Latomme werd 95. Op haar 90ste kreeg ze een viering aangeboden, en was…

Hertmans: “…Bart De Wever de gelegenheidsredenaar. Dat was even slikken toen ik het ontdekte, ja. ‘Madammeke Latomme kwam bij ons aan huis’, zei zijn broer Bruno De Wever me later. Al die zwarte families kenden elkaar, ze waren één pot nat.”

Bart De Wever had het over een ‘kranige dame die haar leven in dienst stelde van de Vlaamse ontvoogding’. Zo ongeveer de samenvatting die ook haar doodsprentje haalde: ‘Een lang schoon leven ten dienste van haar volk en zijn taal.’

Hertmans: “We zijn dan in de jaren 90, en je ziet het helemaal voor je: de jonge politicus van de Volksunie die in de verhalen van zijn familie is getrapt, die er ook van overtuigd is geraakt dat we een onderdrukt volk zijn, en die daar iemand komt vieren die politiek niet koosjer is. Je kunt ook opmerken dat we er dertig jaar later enorm op vooruitgegaan zijn: dezelfde Bart De Wever heeft inmiddels symbolische daden gesteld, zoals het Delwaidedok herdopen tot Bevrijdingsdok. Maar het toont wel hoe moeilijk het voor sommigen is om met het verleden in het reine te komen.”

“Je kunt twee modellen zien in de reacties van de twee broers Bruno en Bart De Wever op hun familiegeschiedenis. Bart De Wever is blijkbaar pas de ogen geopend door boeken als 1942 van Herman Van Goethem en Wil van Jeroen Olyslaegers, Bruno keek de trieste waarheid al veel vroeger recht in de ogen. Een beetje zoals het verschil tussen Adriaan Verhulst en Koenraad Tinel? Je zou over de familie De Wever een Vlaamse Buddenbrooks (de debuutroman van Thomas Mann, red.) kunnen schrijven.”

Wat houdt je tegen?

Hertmans: “Ik had eerst dit akkefietje te doen (lacht).”

Stefan Hertmans, De opgang, De Bezige Bij

Bron: De Morgen

Naar Facebook

Naar de website


Scroll naar boven