Tinneke Beeckman – Verhalen vertellen, dat is wat van ons mensen maakt


Jongeren moeten in de wereld worden ingeleid met de waardevolle getuigenissen over het verleden. Door verhalen te vertellen laten we zien wie we zijn.

Tinneke Beeckman – De Standaard


Verzetsstrijders zijn in Vlaanderen veel te weinig ­bekend. Historicus Dany Neudt ijvert ervoor die vergeten Helden van het verzet bij het brede publiek bekend te ­maken.

Zo werden het afgelopen weekend 8.500 namen van vermoorde verzetslieden voorgelezen.

Ook hun levens­verhalen en hun acties zouden vaker en grondiger verteld moeten worden. Niet ­alleen als herinnering aan hun moed en opoffering. Niet alleen uit dankbaarheid, hoe belangrijk die ­redenen ook zijn. Maar omdat die verhalen een ‘verborgen schat’ ­bevatten; een uitzonderlijke, ­intense ervaring van een gedeelde strijd om ­vrijheid.

Na de oorlog hebben ­burgers die verhalen nodig om nieuwe crisissen te overwinnen.

Dat meende Hannah Arendt in Over revolutie. Ze refereert aan de Franse dichter en verzetsstrijder René Char. Hij nam deel aan het gewapende verzet met als codenaam Capitaine Alexandre.

Eerst dacht Char dat het verzet vooral een zware last zou zijn. Maar tot zijn eigen verbazing ontdekte hij een herwonnen politieke vrijheid.

Arendt ­citeert Chars ervaringen als voorbeeld van actie, van samen handelen en spreken om de wereld vorm te ­geven. Ondergronds bleef dat mogelijk – bovengronds regeerde de Duitse bezetter, gesteund door Franse collabo­rateurs.

Bij elke maaltijd die Char en zijn makkers nuttigden, was de vrijheid uitgenodigd:

‘Haar stoel bleef leeg, maar hij stond altijd klaar.’

De vraag werd dan hoe die ­ervaring na de oorlog bewaard kon blijven. Char vreesde dat het leven na de bevrijding zou vervellen tot het ideologische getwist dat Frankrijk al in de jaren 30 verdeelde.

‘Als ik dit overleef, weet ik dat ik zal moeten breken met de ­geuren van die essentiële jaren, en dat ik in stilte afscheid zal moeten nemen van mijn verborgen schat, zonder die te onderdrukken.’

Char besefte dat de erfenis van die vrijheidservaring moeilijk te ­bewaren viel. Hij sprak van ‘een ­erfenis zonder testament’.

Voor Arendt betekende de Tweede Wereldoorlog een radicale breuk met het verleden. Dat gold in eerste ­instantie voor haar eigen leven.

Ze werd zelf politiek actief in de ­jaren 30, toen een golf van antisemitisme Duitsland overspoelde en Hitler aan de macht kwam. In die periode werd ze door de Gestapo gearresteerd en opgesloten.

Na haar vrijlating ­vertrok ze naar Parijs. Ze had geen ­officiële papieren meer en werd ­staatloos.

Toen Frankrijk in 1940 een Duitse inval verwachtte, werd ze in een gevangenkamp geplaatst ­(ironisch genoeg omdat ze als een Duitse werd gezien).

Na enkele ­weken ontsnapte ze. Ze vluchtte via Spanje en Portugal naar de ­Verenigde ­Staten.

Arendt legde zich toe op de studie van het totalitarisme, waartoe ze niet alleen het nazisme, maar ook het stalinisme rekende.

Ze ­beschouwde het totalitarisme als een ongezien ontmenselijkend politiek systeem, met de Holocaust als dieptepunt.

Na de oorlog volstond het niet om het kwade als overwonnen te beschouwen, en naar de vertrouwde morele en politieke denkkaders terug te ­keren. De vraag was welke erfenis uit het verleden nog mogelijk zou zijn.

Arendt zocht naar vormen van ­politieke actie die de vrijheid en de waardigheid van de mensen in de ­toekomst zouden kunnen garan­deren.

Ze wilde de menselijke activiteiten opnieuw definiëren, met aandacht voor wat politiek bijzonder maakt.

In De menselijke conditie onderscheidde ze daarom handelen, werken en arbeiden.

Handelen is de politieke actie – het vrij spreken en samen handelen. ­

Werken (de omgeving veranderen volgens een plan, zoals bouwen) en arbeiden (de aarde bewerken voor consumptie) zijn ook belangrijke activiteiten, maar ze kunnen het politieke niet vervangen. Als ze dat wel doen, dreigen ze de vrijheid te versmachten.

Dat gebeurt ­bijvoorbeeld wanneer politiek als een plan wordt opgevat, dat ­bureaucraten of technocraten kunnen uitvoeren. Of wanneer het politieke in dienst staat van produ­ceren en consumeren, terwijl mensen zich in het private leven terugtrekken.

Arendt had scherpe kritiek op de visie op arbeid van Karl Marx: ze deelde ‘zijn enthousiasme voor het kapitalisme’ niet.

Als je Arendts definities toepast, blijkt de ruimte voor het politieke de laatste decennia ­opnieuw te krimpen.

Dat hoeft niet te verwonderen, aangezien mensen achteloos met hun erfenis uit het verleden ­omgaan. Op burgerschap moet je worden voorbereid.

In De crisis van het onderwijs betreurt Arendt dat het door­geven van kennis tussen generaties verloren dreigt te gaan.

Jongeren, de nieuwkomers, moeten in de wereld worden ingeleid met de waardevolle getuigenissen over het verleden, ­zodat ze het nieuwe en onverwachte met vertrouwen tegemoet kunnen treden.

Daarin past het vertellen van verhalen; ze zijn de manier bij ­uitstek waarop mensen tonen wie ze zijn, waartoe ze in staat zijn, en wat handelen noodzakelijk maakt.

Over revolutie
De menselijke conditie
René Char, een vat vol verzet en verhalen. Foto: getty

Tinneke Beeckman is filosofe en schrijfster. Haar column verschijnt tweewekelijks op donderdag in De Standaard.


Lees ook

Klik hier of op de hyperlink hieronder en vind andere columns van

Tinneke Beeckman


Bron: De Standaard

Naar Facebook

Naar de website


Scroll naar boven