Tinneke Beeckman – Zo belangrijk vinden onze politici de EU

Uit de carrousel rond Hadja Lahbib blijkt hoe belangrijk onze politici het Europese niveau vinden. © belga

Europa staat voor belangrijke keuzes, schrijft Tinneke Beeckman. Economische, maar ook politieke. De vraag is niet alleen hoe partijen zich profileren tijdens onderhandelingen, of wie welke post mag leveren. De vraag is in welke wereld we straks willen terecht­komen.

Tinneke Beeckman – De Standaard


De EU staat op een kantelpunt, maar onze politici lijken er niet wakker van te liggen

Tinneke Beeckman


Jarenlang klonk het dat Europa het belangrijkste niveau was, dat “dit niet mocht van Europa” en “dat moest van Europa”.

Uit het relletje over de kandidatuur van Hadja Lahbib (MR) voor het ambt van EU-commissaris blijkt dat partijen toch vooral geïnteresseerd zijn in lokale partijpolitiek.

Lahbib bleek een pion te zijn in het machtsspel van haar partijvoorzitter Georges-Louis Bouchez.

De Vlaamse partijen wilden dan weer “geen prijs betalen” voor een EU-ambt.

Dat is opmerkelijk, want een belangrijk deel van het werk van lokale politici bestaat erin Europese besluiten te implementeren.

Iedereen weet dat.

Formateur Bart De Wever (N-VA) benadrukt geregeld dat Europa zal toekijken op het begrotings­tekort. En er zijn “geen duizend manieren” om dat tekort te verminderen, zegt hij in een interview op de lokale zender ATV.

Hij bevestigt zo wat iedereen vermoedt: lokale politici kunnen hun onderlinge verschillen voor de camera’s wel uit­vergroten, uiteindelijk blijft hun beweegruimte beperkt.

De desinteresse voor Europa is opmerkelijk om een tweede reden: de Europese Unie zelf staat op een kantelpunt.

Dat blijkt uit het rapport van Mario Draghi: Europa kan alleen economisch sterk blijven als de lidstaten intenser samenwerken om een innoverend industrieel en economisch beleid te voeren.

Maar Draghi’s concrete aanbevelingen gaan verder dan economisch beleid.

Het zijn door en door politieke maatregelen. Na dertig jaar globalisering moet Europa het snel over een andere boeg gooien.

Het liberale model dat de Verenigde Staten leken uit te dragen, maakte dertig jaar lang de alfa en de omega uit van het EU-project.

Vrij verkeer van goederen, arbeid en kapitaal waren de basisregel van de Unie, waaraan onder geen beding mocht worden geraakt.

Globalisering werd als natuurlijk en onvermijdelijk voorgesteld. Kritiek had geen zin, aldus Bill Clinton, Tony Blair en Gerhard Schröder in de jaren 90, er was geen alternatief.

Het model stond schijnbaar los van tijd, plaats en context.

Dat model leidde tot een verregaande depolitisering: het politieke niveau moest voortaan de economische en sociale processen in goede banen leiden, dankzij een efficiënte bureaucratie.

Politieke keuzes werden herleid tot cijfermatige noodzaak.

Diezelfde Draghi die deze week zijn revolutionaire rapport voorstelt, was jarenlang voorstander van “strenge begrotingscontrole” en vrijhandel. Welk toekomstproject Europese burgers voor hun land wilden, kwam amper aan bod.

Ook sociaaldemocratische partijen hebben dat project omarmd.

De internationale reflex hoort bij hun politieke visie, tegelijk hoopten ze op een ‘sociaal’ Europa, dat het herverdelende beleid van de natiestaten zou overnemen.

Maar de Europese concurrentieregels hadden het omgekeerde effect: bedrijven zochten goedkopere productiesites op en verhuisden naar andere landen.

Soms binnen de EU, vaker naar andere wereld­delen.

Niet alle Europese burgers profiteerden in dezelfde mate van die bewegingen. Wie achterbleef, voelde zich ook politiek verweesd en kwam vooral terecht bij extreme partijen, op links of op rechts.

Globalisering werd dus als een apolitieke evolutie voorgesteld, die haast vanzelfsprekend tot meer bevoegdheden voor het Europese niveau leidde.

Voor Amerika stond liberale vrijhandel eigenlijk altijd in het teken van de eigen machtspolitiek.

Globalisering heeft voor Amerika nooit betekend dat het de belangen van de eigen staat zou opzijschuiven.

Dat wordt vandaag duidelijk. Nu zijn de machtsrelaties met andere landen, zoals met China, danig veranderd.

En Amerika verlaat de schijnbaar onwrikbare principes van vrije concurrentie en handel die het decennialang heeft verkondigd.

Het liberale model kwam al in moeilijk­heden onder het bewind van Donald Trump. Hij voerde vanaf 2016 een ‘America First’-beleid.

Trump leek zich daarbij eerder te spiegelen aan buitenlandse autoritaire leiders dan dat hij het liberale model in het buitenland wilde verdedigen.

In 2020 kwam Joe Biden aan de macht. Ook hij voer ongegeneerd een pro-Amerikaanse koers op het economische vlak.

Hij gaf massale overheidssteun aan bedrijven om technologische en industriële innovatie te stimuleren.

Concurrentie en vrije markt zijn dus prima, zolang het Amerika goed uitkomt.

Nu staat Europa voor belangrijke keuzes. Economische, maar ook politieke.

De vraag is niet alleen hoe partijen zich profileren tijdens onderhandelingen, of wie welke post mag leveren.

De vraag is in welke wereld we straks willen terecht­komen, en wat de politiek (nog) kan doen om die wereld vorm te geven.

Daar is veel meer voor nodig dan commentaren voor de camera’s, geneuzel over posten of Instagram­berichten over vage beleidsnota’s.


Tinneke Beeckman is filosofe en schrijfster.
Haar column verschijnt tweewekelijks op donderdag.


Uit de carrousel rond Hadja Lahbib blijkt hoe belangrijk onze politici het Europese niveau vinden. © belga
Uit de carrousel rond Hadja Lahbib blijkt hoe belangrijk onze politici het Europese niveau vinden. © belga

Lees ook


Lees ook

Klik hier of op de hyperlink hieronder en vind andere columns van

Tinneke Beeckman


Bron: De Standaard

Welkom op Facebook

Naar de website


Scroll naar boven