Tom Lanoye over schrijver-landverrader Filip De Pillecyn – Wis hem weg en je creëert een blinde vlek in de Vlaamse literatuur

Filip De Pillecyn. © ADVN, Antwerpen

De meeste met de nazi’s collaborerende auteurs zijn goddank vergeten, maar gelukkig niet Filip De Pillecyn. Net hij liet ons Monsieur Hawarden na, zowat de eerste non-binaire novelle in de Vlaamse letteren. Slik al je bezwaren in en léés dit boek.

Tom Lanoye – De Standaard


Wie beschikt over een karrenvracht kwade wil, zal deze fraaie nieuwe uitgave van Monsieur Hawarden misschien op voorhand afwijzen en ongelezen laten. De eertijdse roem van het kleine meesterwerk is immers allang verbleekt.

De recente renommee gewaagt dan weer van de allereerste genderfluïde, misschien zelfs non-binaire novelle in de Vlaamse letteren.

Veel meer hebben sommige hedendaagse kwezels niet nodig om zo verwoed met de ogen te rollen dat ze er zelf zeeziek van worden. Om zich daarna kokhalzend af te kunnen wenden van wat ze cultuurmarxistische propaganda zullen noemen, die schaamteloos in dienst staat van ‘de doorgeslagen genderideologie en algehele woke-waanzin van vandaag de dag’.

Dit boek dateert nochtans uit de jaren 30 van de vorige eeuw en werd niet bepaald geschreven door een voorloper van queer activisme.

Filip De Pillecyn (1891, Hamme – 1962, Gent) was activist, maar voor de Vlaamse zaak. Hij werd flamingant als frontsoldaat in de Eerste Wereldoorlog en hij bleef dat gedachtegoed altijd trouw.

In de Tweede Wereldoorlog radicaliseerde hij tot nazicollaborateur. Zonder twijfel was hij de best schrijvende van al onze landverraders. Die waren nochtans niet met weinig en ze telden in hun rangen veel schrijvers en dichters, van wie de meesten goddank vergeten zijn.

In de omgang was De Pillecyn naar verluidt een minzame man, een geduldige leraar talen, een spitse journalist en een aangename, ietwat melancho­lische disgenoot.

Maar hij was dus wel degelijk een cultureel-politieke collaborateur die de nationaalsocialistische geloofsartikelen nooit principieel op de korrel heeft genomen.

Zowel wat de verhouding tussen über- en untermensch als wat de rolpatronen tussen man en vrouw betreft. In beide gevallen zou een natuurlijke orde ieders plaats en taak bepalen. In die plaatsbepaling bestond bitter weinig ruimte voor flu­ïditeit.

Hokjes, brandmerken en strikte hiërarchieën vormen nu eenmaal een wezenskenmerk van fascisme.

Des te opmerkelijker zou je het kunnen noemen dat uitgerekend De Pillecyn de auteur was van Monsieur Hawarden.

De hoofdpersoon is een gefortuneerde en doodongelukkige Parisienne die, opgedoken in een klein Ardens dorp, voltijds rondloopt in mannenkleren en volop zware sigaren paft.

Op een kermisbal nodigt ‘monsieur Hawarden’ een mooie jonge meid openlijk uit voor een verhitte dans en ook voor de rest weet hij/zij zichzelf bij de goegemeente overtuigend te verkopen als een weliswaar frêle en delicate kerel, maar hoe dan ook als een ‘vent van het mannelijk geslacht’, zoals wijlen Gerard Reve zou zeggen.

Pas bij haar/zijn doodsbed beseft Alex, haar/zijn veel jongere wandelvriend en jarenlange vertrouweling, de waarheid.

‘Hij ziet het gelaat van de vrouw, zo vol goedheid als alleen het gelaat van een vrouw kan zijn. Het grijzende haar boven het nog effen voorhoofd en onder het nachtkleed de lichte welving van de borsten.

Hij vraagt niets. Zij knikt hem toe. “Oui, mon petit.”

Ze zijn sprakeloos; haar hand raakt nog even zijn hand aan. Dan heeft monsieur Hawarden zich te ruste gelegd. Zo klinkt het slot.

Uniek voor zijn tijd

Je hoeft heus geen cultuurmarxist te zijn om zulk romangegeven intrigerend te vinden en vrij uniek voor zijn tijd, zeker in de Nederlandstalige letteren.

Dat zou dus allemaal een aansporing moeten vormen om dit kleinood gelijk te lezen.

Niettemin bestaat de kans dat ook andere kniesoren zich er bij voorbaat van zullen afwenden. Vanwege dat oorlogsverleden van de auteur.

Tot aan zijn dood in 1962 – hij was toen 71 – heeft De Pillecyn dat bedenkelijke verleden nooit afgezworen. Integendeel.

Net als de meeste Vlaamse collaborateurs bleef hij zich de dupe voelen van een wrede en zelfs wederrechtelijke afrekening, hem aangesmeerd door de rancuneuze Belgische staat, waarvan hij de legitimiteit levenslang ter discussie stelde.

Illustratie van Reinhart Croon uit ‘Monsieur Hawarden’.
Illustratie van Reinhart Croon uit ‘Monsieur Hawarden’. © rr

Van bij het begin van de bezetting heeft De Pillecyn zich fel, maar godzijdank tevergeefs, ingezet voor het instellen van een Vlaamse Kultuurkamer naar Nederlands model. Daar was de Kultuurkamer in mei 1942 voor geopend verklaard:

“Alle kunstenaars, architecten, schrijvers, journalisten, muzikanten, filmacteurs en podiumartiesten moesten aangesloten zijn om te mogen werken”, licht Wikipedia toe.

“Het oogmerk was de Nederlandse pers en kunstenwereld onder strenge controle te houden en waar nodig te censureren.”

Haar kernwaarden luidden “nationalisme, verbondenheid met land en volk, historisch besef, uitbannen van ‘ontaarde, ongezonde, onnatuurlijke creativiteit” en een ‘positief-Germaanse houding’.”

Het verplichte aanmeldingsformulier vroeg behalve naar gegevens als leeftijd en inkomen ook om een sluitende niet-Joodverklaring.

Wie zonder goedgekeurde aansluiting toch artistieke arbeid verrichtte, riskeerde boetes tot 5000 gulden. Omgerekend naar vandaag betekent dat meer dan 40.000 euro.

Schrijvers als Dirk Coster en Lodewijk van Deyssel tekenden zonder tegensputteren. Anderen, onder wie Jan de Hartog en Ferdinand Bordewijk, weigerden zich aan te sluiten, het publicatieverbod omzeilend of voor lief nemend.

Dichter Adriaan Roland Holst smeekte de Kultuurkamer zo sarcastisch om hem te weigeren als lid dat hij moest onderduiken om vervolging te voorkomen.

Ook zonder parallelle Vlaamse Kultuurkamer steunde en legitimeerde De Pillecyn in België de Nieuwe Orde en de nazibezetting, zowel artistiek als journalistiek.

Hij was onder meer een toonaangevend redactielid van Duitsgezinde bladen als Westland en Volk en Kultuur.

In 1941 werd hij ook directeur-generaal voor het middelbaar onderwijs, wat hij voor de rest van de bezetting zou blijven.

Tegelijk hitste De Pillecyn, als publicist en redenaar, de reeds flink geïndoctrineerde Vlaams-nationale jeugd op om hun vege lijf te gaan riskeren aan het oostfront.

Bovenal ijverde hij voor een aparte Vlaamse staat, die opgenomen zou worden – niet opgeslokt – in de schoot van het nieuwe Groot-Germaanse rijk. Als volwaardige natie tussen haar cultuur- en bloedverbonden broedernaties.

Bij de Bevrijding duikt De Pillecyn kort onder, uit angst voor de straatterreur. Zijn huis wordt gemolesteerd, zijn bibliotheek vernield.

In september 1944 geeft hij zich aan bij de officiële instanties. Pas in maart 1947 wordt hij veroordeeld tot tien jaar hechtenis, alsook tot het betalen van de gerechtskosten, samen met een boete van een half miljoen Belgische frank, in die tijd een duizelingwekkend fortuin.

Hij wordt ook ontzet uit een aantal van zijn burgerrechten, waaronder actief en passief stemrecht en het recht om het ambt van leraar of journalist uit te oefenen. Zelfs het uitgeven van literair werk wordt hem aanvankelijk verboden.

In juni 1949 komt De Pillecyn vervroegd vrij, na vijf jaar bak. Dat was slechts de helft van zijn straf, maar “zelf ervoer de schrijver zijn veroordeling bij voorbaat als onrechtvaardig’”, schrijft professor moderne Nederlandse Letterkunde Kris Humbeeck in een artikel.

De Pillecyn ervoer het als extra zuur dat zijn bestraffing werd gedoogd, zelfs gesteund, door een overdonderende meerderheid van het Vlaamse volk dat hij dacht te hebben gediend.

Die verbittering komt schrijnend tot uiting in De Pillecyns gevangenisdagboek, Face au mur. In zijn rijke en bijzondere oeuvre vormt het een fremdkörper, zowel inhoudelijk als stilistisch en compositorisch.

De verfijnde verhalenbouwer, beroemd om zijn suggestieve proza, schrijft hier onverbloemd autobiografisch, fragmentair, franjeloos, puur persoonlijk tot pamflettistisch.

De toon is afwisselend opstandig, wanhopig, schamper, kwaad, soms larmoyant, altijd rauw. Het is meer een document humain dan een letterkundig werk, maar de literaire kracht is onmiskenbaar.

De pijn is die van iedere gevangene, de pen die van een begenadigd schrijver.

Hartenkreet

Het is een hartenkreet die, op de verwijzingen naar ‘de repressie’ na, helaas nog steeds van toepassing is op de schandalig overbevolkte en verwaarloosde cellen in België.

Hoe bikkelhard zo’n bestaan kan zijn, en hoe het gedetineerden tot verbittering brengt, meer dan tot inkeer – het laat zich nog steeds pijnlijk scherp distilleren uit het tachtig jaar oude Face au mur.

Des te onthutsender is het feit dat De Pillecyn, ondanks zijn mooie wens, zelf zo weinig consideratie vertoonde met al wie mede door zijn toedoen werden gekerkerd, weggevoerd, gefolterd of omgebracht, in naam van een ideologie die hij voorstond en een staatsapparaat waarvan hij deel uitmaakte.

Zij waren met tienduizenden en velen kwamen nooit terug. Partizanen en andere verzetsstrijders. Vakbondslui en lukraak uitgekozen burgers. In Antwerpen alleen al bijna veertienduizend Joden.

Daar blijft het niet eens bij.

Want “[als] directeur-generaal van het secundair onderwijs tekende De Pillecyn vrijwillig de documenten die een Joods segregatiebeleid mogelijk maakten op [alle] middelbare scholen”, schreef literatuuronderzoeker Maxime Van Steen in een kritisch artikel over de heruitgave van De Pillecyns gevangenisdagboek in 2019.

“Hoewel [zijn] handtekening zeker geen rechtstreeks doodvonnis was, liet ze het Duitse bewind wel toe om Joodse leerlingen te identificeren, en later te arresteren en op transport te zetten.”

Je kunt het aspirant-lezers niet kwalijk nemen dat ze een boek als dit weigeren open te slaan omdat het geschreven werd door iemand met zo’n kerfstok. Jammer is het wel. Je hoeft iemands gedachtegoed niet te delen om kennis te nemen van zijn werk.

Dat geldt ook voor Louis-Ferdinand Céline, Ezra Pound – de lijst is lang.

De confrontatie met hun werk kan verhelderend zijn, zelfs fascinerend. Zeker als je, tegen je verwachting in, erdoor wordt aangesproken. En als je dan je fascinatie voor het werk moet proberen te rijmen met je reserves, zelfs afkeer, voor de daden en sympathieën van zijn schepper.

“Niemand zal nog tot het nationaalsocialisme komen door De Pillecyn te lezen, maar we kunnen er veel van leren”, bezweert Humbeeck ons.

De Pillecyn had een diepe band met vooral Walschap, maar ook met anderen. Hij was niet alleen een onderdeel van de Vlaamse literatuur, hij heeft er zelf mee zijn stempel op gedrukt door velen te beïnvloeden en te inspireren.

Wis hem weg en je creëert een blinde vlek.

Via zijn werk kunnen we “ook een belangrijke periode uit ons verleden gedenken”, pleit Humbeeck. Niet alleen over kunst en collaboratie.

Wie wil begrijpen hoe Vlaanderen geworden is wat het thans is, “kan net zomin buiten De Pillecyns ‘antimoderne’ roman Mensen achter de dijk, als buiten Louis Paul Boons lucide kritiek van diezelfde moderniteit in De Kapellekensbaan en Zomer te Termuren.”

Bovenal pleit Humbeeck ervoor “om niet uit te wissen wat er is gebeurd”, en om de confrontatie aan te gaan met wat onmiskenbaar deel uitmaakt van onze collectieve erfenis.

Een van de spannendste introducties tot het oeuvre van De Pillecyn is deze heruitgave van Monsieur Hawarden.

Niet alleen vanwege de merkwaardige novelle op zichzelf, als kennismaking met de stijl en de gevoeligheden van De Pillecyn, maar ook vanwege het basisgegeven, de ontstaansgeschiedenis.

Illustratie van Reinhart Croon uit ‘Monsieur Hawarden’
Illustratie van Reinhart Croon uit ‘Monsieur Hawarden’ © rr

Passie

De Pillecyn werkte van 1926 tot 1935 als leraar Nederlands en Engels in Malmedy, een Duitstalig stadje in de Hoge Venen, in de provincie Luik.

Daar kwam hem het verhaal ter ore van een vrouw van de wereld, die, vermomd als man, vrijwillig in ballingschap ging en in het midden van de vorige eeuw in de Hoge Venen was gestorven.

Een lokale auteur, Henri-Pierre Faffin, had een roman over haar leven voltooid en verzocht De Pillecyn om het werk in het Nederlands te vertalen.

Het amusante antwoord van De Pillecyn:

“Ik las zijn boek en alle lust om het te vertalen was weg. Maar het geval had mij wel te pakken.”

De Pillecyn vertaalde de novelle niet, hij schreef een eigen versie.

De Monsieur Hawarden die we hier lezen, betreft een verhaal dat nog steeds letterlijk uit het leven is gegrepen, maar zeer vrij naar de hand is gezet door een auteur die liever zijn verbeelding wenste te volgen dan zich de les te laten lezen door de werkelijkheid.

Hoezeer die twee, verbeelding en werkelijkheid, verschillen en elkaar toch bevruchten, komen we voor het eerst van naald tot draad te weten dankzij het fenomenale opzoekwerk en dito nawoord van Annick Lesage in dit boek.

Het gevolg is dat De Pillecyn, door het uitwerken van zijn fantasie, veel prijsgeeft over zichzelf en zijn denkbeelden aangaande passie en het voor hem nog altijd zwakkere geslacht.

Een boek als rorschachtest van zijn bedenker, zoals elk boek dat wellicht is.

Monsieur Hawarden


Filip De Pillecyn. © ADVN, Antwerpen
Filip De Pillecyn. © ADVN, Antwerpen

Lees ook

Klik op de hyperlinks en lees meer berichten

Tom Lanoye


Bron: De Standaard

Welkom op Facebook

Naar de website


Scroll naar boven