Knack-redacteur Walter Pauli herinnert aan de zaterdag gestorven journalist Hugo Camps (1943-2022): ‘Hugo zelf zou toch geen heiligenverklaring gewild hebben?’
De eerste keer dat ik de kans had een paar uur lang te praten met Hugo Camps was begin deze eeuw in het Antwerpse restaurant Danieli Il Divino. Het eten was lekker, de wijn uitstekend, het decor verbluffend – net als de rekening.
In die jaren loofde Knacks Restaurantgids de plek nog als een ‘kunstzinnig restaurant met Amerikaanse bar in een prachtig paviljoen in park Den Brandt. De eetzaal ademt Weense art nouveau.’ Het perfecte kader voor een ontmoeting met Hugo Camps.
Het was geen vrijblijvend gesprek. Ik was in die jaren adjunct-hoofdredacteur bij De Morgen, en hoofdredacteur Rudy Collier had mij meegenomen om Hugo Camps te overtuigen om mee te werken aan De Morgen – en in één moeite om ons te vergewissen dat Camps zou ‘plakken’ bij het publiek van die krant.
Dat kwam zo.
Collier wilde op de voorpagina van De Morgen per se een dagelijkse column, afwisselend gebracht door een cultuurmens en een sportjournalist. Dat idee kwam niet van hem: op de één van het Nederlandse dagblad De Volkskrant wisselden schrijver Remco Campert en oud-voetballer en sportcolumnist Jan Mulder elkaar al een paar jaren dagelijks af als auteurs van korte, mooie en puntige stukjes. Dat wilde Collier ook zijn krant introduceren.
De literaire helft van het duo was vlug gevonden – dichter Bernard Dewulf hoorde tot de eigen cultuurredactie. Het zoeken naar een sportieve pen bleek geen sinecure. Wellicht zocht Collier te lang en tevergeefs naar een Vlaamse ex-voetballer of wielrenner met schrijftalent. Tot hij op een onbewaakt moment op de redactie de naam ‘Hugo Camps’ liet vallen.
Hugo was namelijk ook een sportjournalist – wat was Hugo eigenlijk niet, naast politiek commentator, interviewer columnist, reportageman, melomaan en bekende kop van radio en tv? Hij was zelfs een goeie sportjournalist, ook al omdat hij schreef vanuit Nederland.
In die treurige Georges Leekens en Robert Waseige-epoque zette dat Camps meteen twee tot drie etages hoger dan de meeste Vlaamse collega’s als het aankwam op het kunnen bereiken van topvoetballers die naam waard.
Wij Belgen-uit-België deden het in die jaren met Bart Goor en Glen De Boeck, Camps kon wanneer hij dat wilde Patrick Kluivert of de broertjes De Boer opvorderen voor een indringend gesprek. Dat was toch wat wij wilden geloven.
Dus vroeg Collier: ‘Wat denken jullie van Hugo Camps?’
Pijnlijke stilte.
Het kan vandaag absurd lijken, maar de strekking tussen ‘kwaliteitskranten’ en de ‘populaire pers’ was toen nog véél strikter dan vandaag, zeker in het zelfbeeld van de journalisten (en flink wat lezers) van wat zichzelf toen nog zag als de betere pers.
En Hugo Camps, daarover kon weinig discussie bestaan, was een journalist van ‘de populaire’ kant. Uiteindelijk ging eerst Camps overstag, en al snel de redactie van De Morgen. En na een paar jaar had DPG-media blijkbaar begrepen dat Camps een nog veel breder publiek kon bereiken, en werd hij gecharterd voor Het Laatste Nieuws.
Über-Limbuger
Ook daarom mocht – moést – ik mee op de eerste verkennend gesprek met Camps in dat Italiaans restaurant bij het Middelheimpark.
In die tijd had ik al een boon voor Hugo Camps en liet hem dat die middag weten ook. Het schiep meteen een band. Ik was namelijk afkomstig van Limburg, een provincie die door collega’s uit Gent en Antwerpen anno 2000 nog altijd een beetje bekeken werd als het Congo van Vlaanderen – met excuses voor de echte Congolezen.
En Hugo Camps had op datzelfde moment nog altijd de reputatie een ‘über-Limburger’ te zijn, hoewel hij al vele jaren niet meer actief was in de oostelijke gebieden van het land. Maar zijn reputatie die hij ooit in Limburg had opgebouwd, overleefde nog lang zijn latere afwezigheid.
Dat komt omdat Camps hij dé ‘Hugo Camps’ was kunnen worden in de jaren dat hij actief was als hoofdredacteur van Het Belang van Limburg, van 1976 tot 1985. ‘Het Belangske’, zeggen ze zowel in Limburg als in de rest van Vlaanderen.
Vlaanderen gebruikt(e) dat verkleinwoord als signaal van vanzelfsprekende geringschatting met ‘die provincialen ginds’, Limburgers doen het uit familiariteit: Het Belang is onze krant.
Hugo Camps was onze hoofdredacteur, onze leidende opiniemaker, de man die vanuit Hasselt de ministers uit Brussel en zeker de Vlaamse bewegers uit Antwerpen tegen de haren instreek. In zijn eentje deed Hugo Camps heel Limburg meetellen.
Met enige overdrijving gezegd: er zou geen Steve Stevaert geweest zijn, mogelijk geen Zuhal Demir zonder Hugo Camps.
Voor Hugo Camps waren Hasselt en Genk de twee buurgemeenten van Bokrijk, waar men kolen delfde en jenever stookte. Goed, Camps staat hier als pars pro toto voor de wonderjaren van Limburg, toen de armste provincie van Vlaanderen ook in Brussel begon mee te tellen.
Van de jaren zeventig tot een eind in de jaren tachtig was Het Belang van Limburg helemaal Het Blad van Hugo Camps.
Camps zelfs was overigens geen Limburger. Zijn wieg stond net over de provinciegrens, in Molenstede bij Diest. Dat is de uiterste punt van het Oost-Brabantse gebied dat soms wordt aangeduid als Hageland, maar nog beruchter werd onder de naam ‘Achterlijke Driehoek’ – Diest in het noorden, Aarschot in het westen, Tienen en Landen in het zuiden.
Camps zelf claimde dat zijn grootvader nog bevriend was geweest met Wannes Raps. Of die Raps echt bestaan heeft of niet is nog altijd voer voor discussie: Ernest Claes, de heimatschrijver uit het naburige Zichem, heeft in 1928 een novelle gewijd aan Raps, een zwerver en levensgenieter die in dorpen in het Brabant-Limburgse grensgebied zijn brood verdiende met klusjes, maar vooral met het verder vertellen en aandikken van feiten en nieuwsjes.
Dat is dus de omgeving die Camps’ jonge jaren getekend heeft – of althans: dat is wat Hugo vertelde. Bekeken vanuit Molenstede bi Diest is Hasselt natuurlijk een grootstad.
Katholieke krant
In Hasselt was en is de redactie gevestigd van het Belang van Limburg. Hugo Camps trok er niet in rechte lijn naartoe; in zijn twintiger jaren reisde hij als jonge reportageman de wereld af – ‘oorlogscorrespondent’, staat deze dagen in zijn necrologieën.
Hij was amper dertig en al een gevestigde naam toen hij bij Het Belang voet aan de grond begon te krijgen. Als is de politieke en maatschappelijke context toen totaal anders dan vandaag.
Hugo Camps werd in 1976 hoofdredacteur van Het Belang van Limburg – dat betekende in zijn geval automatisch dat hij zo goed als dagelijks ook het politieke commentaar schreef. Hij volgde er Hubert Leynen op, alias Tenax (zo ondertekende hij zijn stukken): Leynen combineerde de functies van hoofdredacteur en commentaarschrijver met die van CVP-senator (nu CD&V) – hij was één van de eigen provincie één van de invloedrijkste figuren van zijn partij en zijn zuil. En dat wilde wat zeggen.
Bij de zeer belangrijke gemeenteraadsverkiezingen van datzelfde 1976 (de eerste verkiezing in de nieuwe, grotere ‘fusiegemeenten’) leverde de CVP in Limburg in zowat alle steden en gemeenten de burgemeester, vaak met een volstrekte meerderheid.
Eigenlijk was alleen Bree – met de 32-jarige Jaak Gabriels, de coming man van de Volksunie – een notoire uitzondering op de algemene CVP-dominantie. En in die zogezegd nog oer-katholieke provincie (het zou nog meer dan twintig jaar duren voor de vele ‘gastarbeiders’ mochten stemmen) kreeg uitgerekend een figuur als Hugo Camps de leiding van de enige krant die ertoe deed en die uitgegeven door de familie-Baert, ook die zag zichzelf als katholiek.
Hugo Camps had ook een zintuig om goed aan te voelen welke stroming de wind in de zeilen had. In het katholieke Limburg van die tijd was dat merkwaardig genoeg…. de socialistische beweging. In de vijf jaar oudere Willy Claes vond Hugo Camps een compagnon de route: ineens had Limburg een politicus die meetelde. En Camps zorgde ervoor dat dit ook gold voor hemzelf en zijn krant.
Het succes van Willy Claes vergrootte het belang van Hugo Camps, en omgekeerd.
Hugo Camps speelde zijn rol in de ontzuiling van Limburg, namelijk door in zijn in oorsprong erg verzuilde krant ineens méér dan één zuil positief in het nieuws te laten komen.
Het was voor Hugo Camps de ideale voedingsbodem om binnen de kortste keren uit de groeien tot een fenomeen. Hij deed dat door als geen ander goed te staan bij de CVP-top van die tijd. Met name partijleider en latere eerste minister Wilfried Martens was ‘zijn’ man.
Martens was de man van het federalisme en streek daarmee behoudsgezindere CVP-partijgenoten (de Antwerpse coryfee en eerste minister Leo Tindemans op kop) als de radicalere Vlaamse beweging tegen de haren in. Dat resulteerde in 1977 en 1978 tot een diepe breuk naar aanleiding van het zogenaamde communautaire Egmont-akkoord, waarvoor Martens zijn nek had uitgestoken, samen met socialisten als Willy Claes en Karel Van Miert en Volksunie-voorzitter Hugo Schiltz.
Het grootste gedeelte van de Vlaamse pers was tegen, een flink deel van de publieke opinie.
Om de Vlaamse topjournalisten te tellen die Egmont steunden, had men minder nodig dan de vingers van één hand. Knack-hoofdredacteur Frans Verleyen was er één van, Hugo Camps de andere. Later zou dat kamp in gelijkaardige discussies vaak steun krijgen van Paul Goossens van De Morgen, maar die krant zag pas in 1978 het levenslicht. En toen als was het met Wilfried Martens tot een breuk aan het komen.
Camps, Verleyen en Goossens steunden de regeringen-Martens niet in hun knieval voor Ronald Reagan om ook in eigen land – ondermeer in het Limburgse Kleine Brogel – kernraketten te installeren. Deze journalisten stonden bijzonder kritisch tegenover de inleveringen van de jaren tachtig.
Zeker Hugo Camps en Paul Goossens profileerden zich als uitgesproken tegenstanders van de Zaïrese president Mobutu Sese Seko, toen toch de voornaamste Afrikaanse ‘vriend’ van België.
In een memorabele uitzending op de BRT (nu VRT), waarin Mobutu live on air ondervraagd werd door Belgische journalisten, maakte hij op een bepaald ogenblik een einde aan het gesprek. Hij vond dat de kritische vragen niet pasten met zijn waardigheid als buitenlands staatshoofd en eiste ter plaatse verontschuldigingen, of de uitzending zou onmiddellijk afgelopen zijn.
Was het Camps of Goossens of beiden samen, maar ze mompelden iets wat voor Mobutu volstond om als excuus te kunnen worden begrepen, en het debat kon verdergaan.
Pianolounge
Leer het Camps niet: de kunst om tegelijk in een goed blaadje te staan bij the powers that be en toch kritisch te blijven tegenover de macht.
Want ook dat kenmerkt Hugo Camps: de jongen uit Molenstede hield van de glamour van het mondaine leven. Zijn goede relaties met toppolitici leverde hem ook mooie introducties op in de zakenwereld, in financiële en culturele kringen.
In zijn Limburgse periode was Hugo Camps een spilfiguur in de lokale jetset van die tijd. Het absolute decor was het verfijnde sterrenrestaurants als Salons van Dijck in Kermt of Scholteshof in Stevoort, waar chef Roger Souvereyns de meest veeleisende smulpapen verwende. De rekening werd meestal betaald door de kassiers van Ford Genk, Philips Hasselt, het Limburg Universitair Centrum (nu Universiteit Hasselt) of het socialistische ziekenfonds De Voorzorg.
Al volstond voor Hugo Camps ‘een patrijsje’, zoals hij in menig interview aangaf. En met open mond lazen we – zeker in zijn post-Belang-tijd, als Hugo Camps beschreef hoe hij in een whiskybar annex pianolounge verzeild raakte. Daar opende zich een grootstedelijke wereld die we ook niet in Hasselt konden vermoeden.
Soit. Waar het op aankwam, was dat Camps als hoofdredacteur dus spraakmakend was. En omdat hij dat was, werd Brussel verplicht om Het Belangske te lezen. Het leek wel de omgekeerde wereld.
En niet alleen Brussel. Een hele generatie jonge Limburgers merkte vanaf de jaren zeventig dat het prettig, zo niet spannend was om krantencommentaren te lezen. Dat die niet alleen bevestigden wat je meenden te weten of herhaalden wat de dag voordien op het avondjournaal was gezegd, maar dat zo’n krant je wereld kon opentrekken, tot ver voorbij elke provinciale grens.
Met de hand op het hart: Hugo Camps heeft mij kranten leren lezen. En met mij in die jaren zeventig en tachtig een hele generatie jonge lezers uit Limburg.
Camps trok ons figuurlijk mee op zwier. Zo introduceerde hij bijvoorbeeld het vakantie-of retour-interview.
Hij was (een van de) de eerste journalisten die in augustus de leidende politici ging opzoeken in hun vakantievilla, meestal in het zuiden van Frankrijk. Alsof heel de Wetstraat een landhuis met een zwembad had in de buurt van Bormes-les-Mimosa.
Wie de politieke boeken van wijlen Hugo De Ridder leest, of de mémoires van Jean-Luc Dehaene, heeft wel begrepen dat die interviews door de inner circle van de CVP met grote argwaan werden afgewacht.
Claes werd ieder jaar immers een beetje meer persoonlijk.
De oorspronkelijke bedoeling – premier Martens of minister van economische zaken Willy Claes alvast laten zeggen wat de grote politieke uitdagingen voor het najaar zouden zijn – werden steeds ‘menselijker’, zelfs intiemer.
Hugo Camps volgde Wilfried Martens tot in de slaapkamer van zijn kinderen als hij ze ‘vaderlijk’, ‘zacht’ en ‘teder’ een nachtzoen ging even. In de eerste gesprekken zaten ze nog naast elkaar op een terras, later kwam de fles wijn erbij, en vanaf een bepaald moment draaide elk vakantie-interview rond het zwembad. Camps zou daarmee nog vele decennia school maken.
In 1992 kondigde Jaak Gabriels bijvoorbeeld in een zomers Humo-interview aan dat hij de Volksunie zou verlaten voor een andere, nog niet nader genoemde partij – het eindigde natuurlijk bij Verhofstadts (Open) VLD. Gabriels zat toen in het zwembad, zo deden althans de foto’s uitschijnen, net als journalist Yves Desmet. Het genre moet pas in de nadagen van Yves Leterme uit de mode zijn geraakt.
Zo was Camps ook in zijn post-Belang van Limburg-tijd.
Hij moest daar opstappen nadat Humo in 1985 een genadeloos portret had geborsteld – ‘De Koning van Limburg in Vrije Val’, van een man die zijn redactie niet meer leidde, tenzij vanaf een tafeltje in zijn favoriete café Wembley op de Grote Markt in Hasselt, met Rode Duivel Wilfried Van Moer als kastelein – die speelde in de late jaren zeventig, vroege jaren tachtig bij Beringen en Sint-Truiden.
Destijds beschouwde Camps die verhalen als een bewuste karaktermoord. Later kwam hij daarop terug, en kon het zien als een vorm van bevrijding. Hij was tien jaar lang hoofdredacteur geweest – been there, done that: vanaf zijn 42ste kon hij een vrij man zijn, met een pen die zich door weinig andere belangen en inzichten liet leiden dan die van hem zelf.
Als journalist en columnist durfde Hugo Camps stelling nemen, en kon dat verwoorden als geen ander. Later, toen hij niet meer een krant moest voorzien van dagelijkse commentaren maar hij voor tijdschriften werkte, begon zijn taal uit de deinen, en werd ze soms te vaak even rijkelijk als de tafels waaraan hij graag vertoefde.
Men noemde die stijl rococo of barok, maar het durfde ook erg eclectisch worden, tot pure bombast toe. Terwijl Hugo Camps tot zijn oude dag op zijn best was als hij slechts een paar woorden nodig had. Bijvoorbeeld over de invoering van het allereerste naaktstrand aan de Belgische kust, in Bredene: ‘Tweemaal per dag trekt de zee zich uit schaamte terug.’
Knokke
Daar had hij zichzelf teruggetrokken, in Knokke, het meest mondaine oord aan onze kust.
Het paste wel bij Hugo Camps. In plaatsen als Knokke kan men minstens het gevoel hooghouden deelgenoot te zijn van een zekere grandeur. Dat behaagde Camps wel.
Laten we eerlijk zijn; het bracht ook kleine trekjes in hem boven – wie heeft die niet. Vooral bij de val van Limburgse socialisten als Willy Claes en (na diens zelfmoord) Steve Stevaert, schreef Hugo Camps in vitriool gedrenkte columns: bozer, nijdiger, hardvochtiger, zelfs haatdragender dan men hem ooit bezig had gezien.
De rechterzijde – zo lang zijn tegenstanders, neem de oude jaargangen van ’t Pallieterke maar eens door – vond het ineens allemaal prima. Waren het afrekeningen met zijn eigen verleden? Had de schrijver-columnist met de linkse, sociale inborst zijn buik vol van mannen die hij omwille van hun veroordelingen en problemen met het gerecht aanzag als parvenu’s.
Of stoorde hem nog meer dat ‘socialisten’ zich niet meer identificeerden met de verworpenen der aarde, en verder niet veel anders aan het doen waren dan hijzelf had gedaan, en deed: een burgerlijk en best comfortabel bestaan leiden?
Of liet hij in Knokke soms een beetje te veel zijn oor hangen naar nouveaux riches en gevestigde lokale welstellenden, voorop wijlen burgemeester Leopold Lippens. Bij diens overlijden noemde Camps hem ‘een Belg hors catégorie’.
Ook dat hoort bij zijn persoonlijkheid (zeker Hugo zelf zou toch geen heiligenverklaring gewild hebben)?
Er is één foto van (zie hierboven) – een groepsfoto – die duidelijk maakt hoe hij ‘zijn’ provincie en zelfs het eigen land oversteeg. Het beeld dateert uit 1989.
Aan tafel zitten gastheer Hugo Claus en zijn partner Veerle De Wit, de literatoren Freddy De Vree en Remco Campert, theaterman Pjeroo Roobjee en de journalisten Piet Piryns, Johan Anthierens en Hugo Camps.
De slabbetjes verraden dat het gezelschap op het punt staat een kreeftje te nuttigen.
Op Campert na zijn het allemaal Vlamingen: de eerste generatie die in de tweede helft van de vorige eeuw in Nederland – toen nog gidsland Nederland – op eigen mérites naam wisten te maken en gerespecteerd werden.
In eigen land lieten ze zich er wel eens op betrappen – o kleine ijdelheid – dat ze nooit helemaal van die Hollandse tongval af konden raken. Het ophouden van enige Amsterdamse allure, van Hasselt tot Knokke en in alle voetbaltempels en restaurants tussenin: tot zijn overlijden zaterdag 29 oktober bleef ook Hugo Camps die stand hooghouden.
Nicotine, lekkere wijn, fijn gezelschap, chansons van Edith Piaf, Jacques Brel of Juliette Gréco (maar toch vooral van de ooit zo mooie Gréco), ochtendkranten, schrijfgerei: veel meer moest het niet zijn om een aangenaam en zinvol leven te leiden, 79 jaar lang.
Weinig levensgenieters zijn zo lang actief geweest en hebben zo hard gewerkt als Hugo Camps – voor zover schrijven voor mannen als Hugo Camps ‘werken’ is, natuurlijk, en geen hoger en waarachtiger aspect van het échte leven.
Lees ook
Bron: Knack