Uit het verdriet voor zijn verloren zoon putte Willy Linthout in 2009 een graphic novel die, in een nieuwe editie, indruk blijft maken. Jaren van de olifant drong zich aan hem op, zegt hij. ‘De benadering was anders, de snelheid, ik zat zelfs anders aan mijn bureau. Meer rechtop.’
Johan Faes – De Standaard
‘Ik kan niemand helpen. Ik kan alleen rouwen op mijn manier’
Willy Linthout
Soms wordt een interview een gesprek. Vragen roepen dan vooral andere vragen op. Je tast elkaar af, zoekt samen naar antwoorden. Iedereen voelt zich aangesproken.
Magda, Willy’s echtgenote, laat het kantklossen voor wat het is, een draaikolk van tule waaruit twee witte zwanen opduiken. Hier kan ze zelf uren in verzinken, weg van alles, ook van het verdriet.
Want Sam is niet alleen de zoon van Jaren van de olifant, de graphic novel waarmee Willy Linthout (69) zijn rouwproces van zich af tekende.
Er is ook de Sam van Sam’s Room, een kamer in een tehuis voor straatkinderen in Kathmandu dat ze sponsoren en waar Magda ieder jaar langsgaat op trekking door de bergen van Nepal. Ze komt erbij zitten, met koffie en chocola. Merci’tjes. ‘We zijn tenslotte Belgen.’
Voor de deur van het alleenstaande huis in Lokeren loopt de Urbanus-route, vernoemd naar de stripheld eerder dan naar de komiek.
Veertig jaar lang heeft Linthout zijn avonturen bedacht, aan het café op de hoek hangt een bord van vijf meter dat hij getekend heeft, hij heeft verdomme de hele route uitgestippeld, en nog denken fietsers dat Urbanus alles deed.
Enkele maanden geleden verscheen Het allerlaatste avontuur. Het laatste eindje van een loskoppeling die jaren voordien was ingezet, misschien wel met Jaren van de olifant.
De graphic novel over de zelfdoding van zoon Sam (21) zou in Engelse vertaling genomineerd worden voor twee Eisner-awards, de belangrijkste prijzen in de stripwereld.
Met Years of the elephant stond Linthout plots tussen grote namen als Lewis Trondheim en Joe Sacco.
Ook in eigen land werd hij steeds meer naar waarde geschat. In 2009 ontving hij de Bronzen Adhemar voor een oeuvre dat alsmaar veelzijdiger werd. Onlangs voegde hij twee hoofdstukken toe aan Jaren van de olifant voor een knappe heruitgave met hardcover.
‘Definitieve en uitgebreide editie’ staat erop. Niet dat het verdriet ermee afgesloten is. Dat blijft, al is er ook troost. En nieuwe creatie.
Willy Linthout heeft weer bijna een graphic novel klaar, een absurde gebruiksaanwijzing voor een leven, Gelukkig worden in 8,5 stappen.
Wat is dan juist die halve stap?
Willy: ‘Ik en mijn trouwe coscenariste Ann Smet moeten hem nog schrijven. Het wordt een boekje waar veel waarheid in schuilt, onder een laagje surrealisme. Ergens is het familie van Jaren van de olifant. Het gaat over iemands leven van voor zijn geboorte tot na zijn dood.’
Is er dan leven na de dood?
Willy: ‘Ja, zoals ik hoop dat er ook leven is vóór het leven. De eerste stap kan ik je verklappen: zorg ervoor dat je geboren wordt bij rijke ouders.
‘Hoe kun je daar nu voor zorgen? Misschien zijn we alle kennis van voor onze geboorte wel vergeten. Wie weet hebben we wel degelijk kunnen kiezen. In mijn strip gaat dat. Rijke ouders zijn trouwens geen garantie voor een comfortabel leven.’
Zijn jullie katholiek opgegroeid? En het ook gebleven?
Magda: ‘Mijn moeder was een halve non. In onze schooltijd moesten we drie keer per week naar de mis. Wij waren met zes thuis – niemand gaat nog.
Willy: ‘Jij zei tegen je moeder dat je naar de mis ging en zat dan met mij op café. Daar hadden we in het begin wel schuldgevoelens over. Maar uit mijn Urbanus-strips weet je hoe ik erover denk.
‘De “pastoor” die aankomt in Tollembeek, blijkt na een paar boeken alleen maar zo te heten, meneer Pastoor. Waarop hij het dan maar wordt ook.’
Eerlijk: ik weet weinig van de Urbanus-strips. Ik heb wel gelezen dat u vindt dat u er te lang mee doorgegaan bent.
Willy: ‘Was ik tien jaar vroeger gestopt, dan had ik meer andere dingen kunnen doen. Na 100 of 150 was het eigenlijk wel geweest. Het zijn er 201 geworden. Tja, ik ben een gewoontemens.
‘En het was indertijd ook mijn eigen idee om Urbanus te verstrippen. In 1982, ik had zelfs een uitgever mee toen ik het aan hem ging voorstellen. Ik wilde een Vlaamse strip maken à la Nero, maar eigentijdser en gedurfder. Ik zag dat wel in Urbanus.
‘Zonder één voorafgaande schets ben ik beginnen te tekenen. Op het eerste blad al stonden vader Cesar, moeder Eufrazie, Amedee en Nonkel Filemon – het hele gezelschap. Ik denk niet, ik doe.’
‘Bij de voorstelling zat de zaal vol mensen die iemand verloren hadden. Wat toen op mij afkwam … Tijdens de signeersessie wilde iedereen zijn verhaal doen, maar ik kon hen niet de tijd geven die ze verdienden’
Willy Linthout
Enerzijds is een bestaande, bekende komiek een springplank, anderzijds: is het ook geen beperking? Nero kan niet komen klagen.
Willy: ‘Er was een relatieve vrijheid. Urbain (Servranckx, red.) zei altijd dat ik ermee moest doorgaan zolang ik goesting had. Maar wat voor mij misschien een springplank was, heeft hem wel drijvende gehouden.
‘Jaren heeft hij nauwelijks iets gedaan als podiumartiest en bestond hij meer als stripfiguur. Sommige kinderen kennen hem alleen zo.
‘Maar terwijl het publiek dacht dat hij de strips zelf bedacht, was het mijn synopsis die hij prentje per prentje hielp uitschrijven. En dat was oké. Het was een goede werkrelatie. Tot het tijd was om die af te bouwen.
‘Tien albums voor het finale schenkt God een Chinees katje aan Urbanus. Dat staat op zijn nachtkastje en telt af: nog negen, acht, zeven avonturen.
‘Twee jaar op voorhand had ik het einde dus al ingeluid, al geloofde niemand dat. Wanneer Urbanus er uiteindelijk achter komt, probeert hij op alle mogelijke manieren dat katje te vernietigen. Maar het is een magisch beestje.’
Dan toch weer God, geloof het of niet.
Willy: ‘God is een figuur om plezante boeken mee te maken. Niet voor een diepgaande studie over het hiernamaals. In mijn nieuwe graphic novel is hij ook heel aanwezig.
‘Ergens hoop ik dat hij bestaat, dat er een zekere eerlijkheid is na ons leven. Iemand die goed gedaan heeft, zoals Magda haar moeder, zou niet op dezelfde manier behandeld mogen worden als Poetin.
‘Ik hoop dat, geloven is het niet. Maar voor mezelf: als mijn leven gedaan is en er is niks, ook prima. Dan is ook de miserie voorbij.’
Magda: ‘Toen ik jonger was, wilde ik bij mijn moeder zijn als die stierf. Nu wil ik alleen nog bij mijn zoon zijn. Wat natuurlijk erg is voor mijn moeder.
‘Ik zie Sam overal. Na zijn dood hadden we met zijn vriendin afgesproken op het Sint-Pietersplein in Gent, waar honderden schoolkinderen liepen. Dat was het slechtste dat we konden doen.’
Willy: ‘Ik heb nog iemand achternagezeten en tegengehouden denkende dat het Sam was.’
Die scène zit ook in Jaren van de olifant.
Willy: ‘Het meeste is echt gebeurd. Die beelden kwamen gewoon. Het verhaal heeft zichzelf gevormd, in een soort roes. Ik werkte eraan naarmate een hoofdstuk zich opdrong.
‘Van bij aanvang wist ik: dit worden acht hoofdstukken van twintig pagina’s. Voor de teksten heb ik mijn broer erbij gehaald. Samen hebben we al tekenend en schrijvend het rouwproces doorgemaakt.
‘Ik weet dus niet of ik er wel zoveel verdienste aan heb, want het boek kwam uit zichzelf. Het was een totaal andere manier van werken dan bijvoorbeeld Urbanus. Een andere benadering, snelheid – dat vloog op het blad – ik zat zelfs anders aan mijn bureau. Meer rechtop.’
Magda: ‘Ik was daar niet graag bij, ik was kwaad. Hij gaf Sam weg, verspreidde hem, bracht hem naar buiten. Ik wilde hem bij mij houden.’
Willy: ‘Het was niet dat ik Sam naar buiten bracht, het was mezelf. In ons verdriet verschillen Magda en ik duizend procent, onvergelijkbaar. Dat komt ook in het boek.
‘Ik zal nog iets vertellen over rouw en pijn. Bij de voorstelling van deze editie in het Guislainmuseum zat de zaal vol mensen die iemand verloren hadden. Wat er toen op mij afkwam …
‘Tijdens de signeersessie wilde iedereen zijn verhaal doen, maar ik kon hen niet de tijd geven die ze verdienden.
‘Sommigen hadden nog maar net een kind verloren. “Wat moeten we doen?” Ik heb geen antwoorden. Ik heb alleen die eigen ervaring.’
Magda: ‘Zelf blijven leven kost zoveel energie. Al wordt de pijn zachter, Sam is er elke dag.’
Willy: ‘Die twee hoofdstukken heb ik bijgemaakt omdat ik de nood had om dichter bij Sam te zijn. Op een aangename, gezellige manier – al klinkt gezelligheid misschien raar. De reacties erop zijn moeilijker dan het maken ervan.
‘Ik wil best een namiddag doorbrengen met iemand, maar ik ben geen therapeut. In plaats van op café de krant te lezen en een koffie te drinken, willen mensen het over hun verlies hebben.
‘Of nog moeilijker: over een kind dat eraan denkt zelfmoord te plegen. Ik kan hen niet helpen, dat is ook mijn taak niet. Het is de reden waarom ik een reeks voorstellingen in culturele centra heb moeten afbreken.’
Is er toch de troost dat uw boek een steun is voor anderen?
Willy: ‘Dat was totaal mijn doel niet. Ik ben helemaal niet de heilige die mensen wil helpen. Het was voor mezelf. Ook die twee nieuwe hoofdstukken.
‘Ik wilde me Sam nog eens voorstellen op een andere manier. En het stadsbestuur van Lokeren had ons pijn gedaan door zonder waarschuwing zijn naamplaatje los te wrikken van de paal op de strooiweide. Ik verwijs ernaar in het boek – daar krijgt hij een heel monument.
‘Het heeft nog een jaar geduurd voor ons bordje terug hing.’
Magda: ‘Soms wil je iets tastbaars. Ik wilde Sam altijd vastpakken. Toen het gebeurd was, hierachter aan de spoorweg, heb ik geen afscheid kunnen nemen – de politie liet dat niet toe.
‘Maar op de foto’s van het parket heb ik achteraf gezien dat zijn lichaam grotendeels ongeschonden was. De trein had zijn T-shirt omhoog getrokken. Ik had mijn hand op zijn borst kunnen leggen, zijn been strelen.
‘Een graf wou ik niet, want na ons is er niemand meer. Dan wordt alles zo vies en vuil. Nu is Sam overal.’
Novemberwind
Die onzichtbare kracht die hem bij de hand nam tijdens het teken- en rouwproces, Willy Linthout wil ze niet benoemen.
Ze leidde hem helemaal naar een stripbeurs in New York om Jaren van de olifant te verkopen in het Engels. Hij had met niemand een afspraak, maar twijfelde geen moment dat het zou lukken. Een man op middelbare leeftijd in een zee van schooljongens. Met een mapje onder de arm.
‘Ze konden twee dingen denken’, vertelt hij. ‘Ofwel: die vent heeft een vijs los. Ofwel: misschien heeft hij al iets gepresteerd in zijn leven. In elk geval was ik niet de zoveelste gast van 18 die probeerde te debuteren.’
Hij raakte overal binnen. ‘Ik voelde me gedreven als nooit tevoren. Dat boek moest en zou uitkomen in het Engels.’
Hij heeft altijd een band gehad met Amerikaanse strips. Dertig jaar geleden kreeg hij een tekening van Robert Crumb en zat hij als enige aandachtig te luisteren naar zijn folkbluesgroep. De man met de banjo moest hier nog een legende worden.
Linthout was in de wolken met de twee Eisner-nominaties, een erkenning die hij niet had gezocht en nog minder verwacht, zegt hij.
‘Ik dacht dat het zou afgeschoten worden met die ruwe potloodtekeningen, die normaal worden overtrokken met inkt en weggegomd. Achteraf gezien was ik een pionier. Niet dat ik een keuze had. Ik deed wat me van bovenaf opgedrongen werd.’
Zoals de krijttekening van de gevallen zoon die een eigen leven begint te leiden.
Willy: ‘En hij spreekt in morsecode, die je allemaal kunt ontleden. Op die manier bewaar ik voldoende afstand. Want dat speelde de hele tijd door mijn hoofd: zou mijn zoon het erg vinden dat ik dit maak?
‘De drive was op zich het antwoord. Ik zie Sam nog, zittend in een boom in de tuin, in een weerspiegeling van een auto.’
Magda: ‘Een deel van zijn asse hebben we meegenomen naar huis. Willy heeft er wat van onder een stoel in de Decascoop gestrooid waar ze zo vaak naar de film gingen. De rest namen we mee naar Oostduinkerke waar we altijd met z’n drieën naar de stripbeurs trokken. Dat was ook Sams wens in zijn afscheidsbrief.
‘Op een fantastische novemberdag stapten we met onze rubberlaarzen de zee in en strooiden we zijn asse uit op de golven.
Het mooie, bruine, papieren zakje – dat was ook Sam – heb ik tot een bootje gevouwen en met lucifers in brand gestoken. Niet evident met die novemberwind. Maar het lukte en alles verpulverde op het water. Een prachtig afscheid.
‘Toen we ons omdraaiden, waren we ingesloten door de zee. Tot aan onze oksels hebben we door het water moeten waden. We zaten drijfnat in de auto en reden lachend naar huis. Sam zou content geweest zijn.’
Helpt het om fysiek dingen te doen, en niet in magisch denken te blijven hangen?
Magda: ‘Na zijn dood ben ik vijf jaar niet weggeweest, tot iedereen me zei dat ik buiten moest. Dan maar naar de hoogste berg, vond ik, tot aan het basiskamp op de Mount Everest 5.000 meter hoog.
‘Daar heb ik overal foto’s van Sam gehangen en gebedsvlagjes, en gehuild, gehuild. Terug thuis zeiden mensen me dat ik veranderd was. Dat was mijn hoogtepunt, Sam laten vliegen op de Everest.’
Willy: ‘Zij sport alles af, ik teken. Dat is ook een heel fysieke bezigheid, hand-oog, niets anders.
‘Op tijd en stond stap ik buiten, naar de stripwinkels, naar de cinema, waar ik steevast een plaats vrijhoud voor Sam. Naast mij mag niemand zitten.’
Zijn jullie te weten gekomen waarom hij het deed?
Willy: ‘Hij zag het gewone leven niet zitten – huisje-tuintje-boompje, zoals hij het schreef.
‘Twee jaar voordien had hij al een poging ondernomen en was hij opgenomen in Melle. Hij was 18, volwassen zogezegd, en als ouder word je nauwelijks betrokken. Dat was moeilijk.’
Magda: ‘Er volgde een grondig onderzoek, beide families hebben ze uitgepluisd. Maar Sam kwam uit een warm nest, geen problemen met geld, drank of drugs. We waren goede ouders.’
Willy: ‘Ik was misschien wat te overkoepelend, te zorgend. Dat heb ik wel onthouden.’
Magda: ‘Ik ben blij dat we die twee jaar hebben gehad. Onze ogen waren opengegaan. We hebben ons best gedaan, alles geprobeerd. Ik dacht nooit dat hij het zou doen.’
Willy: ‘Ik wist het. De therapeut had het tegen mij gezegd. En je kunt er niets aan doen. Ik heb veel wakker gelegen. Maar we hebben onszelf niets verweten.’
Magda: ‘We zijn nooit boos geweest op Sam. Ook niet op elkaar.’
In de graphic novel maakt de vader zich wel even kwaad op de krijttekening.
Willy: ‘Ja, da’s juist. Dat heb ik erin gestoken omdat het zo’n dooddoener is waar ze altijd mee afkomen: op een bepaald moment zul je kwaad zijn op je zoon. Dat is nooit gebeurd bij ons.’
Magda: ‘Ik ben veel gaan praten met lotgenoten, onder meer bij Werkgroep Verder in het Brusselse. Dat eerste jaar ben je misselijk en doe je niets dan wenen.
‘Maar zonder dat je er erg in hebt, begint het te verzachten. Dat merk je aan de nieuwkomers bij wie het pas gebeurd is. Aan hen zie je dat je er zelf ooit slechter aan toe was.’
Alle drie samen
Ze kijken soms met verbazing naar hoe de ander omgaat met een verdriet dat even intens is. Alsof ze elkaar telkens weer moeten leren kennen.
De kleuren zien in de complementariteit. Aanvullen waar kan.
In de Himalaya of in praatgroepen zul je Willy Linthout niet tegenkomen. Hogere sferen moeten psychedelisch of surrealistisch zijn, goed voor het verhaal.
Het is de toegepaste graficus die niet te veel de artiest wil uithangen. Voeten op de grond en handen aan de tekentafel.
Of hij troost vindt in schoonheid? ‘Sommigen dingen vond ik mooi, en daarna vond ik ze nog mooier.’ Zoals de muziek voor Twin Peaks van Angelo Badalamenti die onlangs overleed. Hij heeft er graag naar gekeken met Sam.
‘Maar het beste stukje muziek aller tijden,’ zegt Willy, ‘is “Paradise by the dashboard light” van Meatloaf. Troost moet niet altijd triest zijn.’
De song en alles errond, het is bijna een levensstijl voor hem. Ook de hoes van de elpee waar het opstaat, Bat out of hell, geschilderd door de Amerikaanse striptekenaar Richard Corben.
Linthout had het in zijn hoofd gehaald om het origineel te kopen, ‘dus ging ik achter zijn nummer aan en belde de man op. Helaas hing het aan zijn eigen muur.’
Hij wijst naar een muur waar hij wel aan kan: ‘Hier, achter u, daar vind ik ook troost: een cover van Nero door Marc Sleen.
Of daar, Madame Pheip door Jan Bosschaert, in haar bloot gat.’ Nero was zijn gangmaker.
Linthouts eerste album, De zeven van Zeveneken, was een hommage aan hem, en met De toet van Tut heeft hij er twee jaar geleden zelf een nieuwe titel aan toegevoegd.
‘Al die figuren en verhalen, ook vandaag is Nero nog goed leesbaar.’
Is dat de kern: verschillende karakters en daartussen de dialoog gaande houden?
Willy: ‘Dat, en meerdere lijnen door elkaar weven, zoals de tv-series van Steven Bochco waar ik zot van ben, Hill Street blues, NYPD blue. Voordien was alles rechtlijnig.
‘Ik heb dat nog geprobeerd met de Urbanus-strips, maar Urbain kon zichzelf niet meer volgen (lacht). Dialogen, ontmoetingen, dat is wat me inspireert. Ik ben absoluut mensgedreven.
‘Met een bos of de Grand Canyon – ik heb er een minuut naar staan kijken – moet je niet afkomen. Ik ben een cultuur- en een natuurbarbaar. Mijn interesses zijn heel beperkt. Maar met die schaarse interesses ben ik wel heel hard bezig.’
Magda: ‘Hoe anders ook, wij zijn dertig jaar heel gelukkig geweest. Samen naar stripbeurzen, met Sam in zijn Urbanus-kostuumpje dat ik voor hem gemaakt had, en maar stickers uitdelen. We hebben ons kostelijk geamuseerd, en een beetje geld verdiend.’
Willy: ‘In Lokeren stonden we op de markt met een triporteur vol strips – toen zag je dat nergens, zo’n bakfiets op drie wielen. Magda op onze stand terwijl ik op zoek ging naar boekjes om door te verkopen. Zo vulden we elkaar constant aan.’
‘Definitieve editie’ staat op de cover van deze uitgave van De jaren van de olifant. Bent u dat zeker?
Willy: ‘Dat het de laatste hoofdstukken zijn van dit boek: ja. Ik kan altijd iets boetseren, een schilderij maken, een film.
‘Misschien is Gelukkig worden in 8,5 stappen, de nieuwe graphic novel, wel een volgende fase. Ik heb net een scène getekend waarin het hoofdpersonage bij de doodskist van zijn vader zit.
‘Een hogere macht besluit de triestigaard te sussen met een fles drank en een joint. In een rookwolk verschijnt zijn vader en praten ze met elkaar. Zulke scènes zijn verwant aan Jaren van de olifant, maar absurder, onnozeler. Ik hou ook van zotte dingen à la Georges Wolinski. Al helpt humor ons verdriet niet. Misschien later.’
Magda: ‘Afgelopen jaar heb ik in Nepal gedanst met Sam en me voor het eerst goed gevoeld.’
Willy: ‘Ik overleef en ik schep genoegen in het creëren van mijn boeken. Mijn grootste plezier is elke dag achter mijn bureau kruipen en tekenen. Maar gelukkig? Dat kan ik niet zeggen, nee.’
Magda: ‘Gelukkig nieuwjaar. We moeten het niet horen.’
Jaren van de olifant is vertrokken vanuit diep verdriet, maar het heeft u als artiest wel bevrijd.
Willy: ‘Dat denk ik wel. Mijn bewustzijn is verruimd. En het heeft mij geleerd dat het prentje niet altijd vol moet staan.
‘Me de kans gegeven ook om te tonen dat ik Urbanus langs geen kanten nodig heb. Van de 250 boekjes die ik gemaakt heb, staat Jaren van de olifant het dichtste bij mezelf. En dat zal zo blijven. Er is niets afgesloten. Het zal nooit voorbij zijn.’
Magda: ‘Sam heeft ervoor gekozen, maar wij niet.’
Willy: ‘Weet je dat dit letterlijk in Jaren van de olifant staat, wat je nu zegt?’
Magda: ‘Natuurlijk weet ik dat. Ik heb elke plaat gelezen zodra ze klaar was.’
Willy: ‘Ik wilde aan haar bewijzen dat ik er niet mee over een bepaalde schreef ging. Het gaat niet over wat Sam gedaan heeft of gevoeld, het gaat over míjn gevoelens.
‘Toen we de nieuwe boeken hier thuis aankregen, was ik ontroerd door de uitvoering. Ik ben trots op die cover: maanden handen bestudeerd en vijf minuten aan getekend. Zo functioneer ik.
‘Magda en ik hebben er elk eentje gepakt en we zijn in de zetel gaan zitten lezen. Alle twee apart. Alle drie samen.’
Wie vragen heeft rond zelfdoding, kan terecht op de zelfmoordlijn via het gratis nummer 1813 of op www.zelfmoord1813.be.
Willy Linthout (69) is striptekenaar en de geestelijke vader van de Urbanus-reeks. Internationaal is hij beter bekend, en bekroond, met Jaren van de olifant, zijn graphic novel over de zelfdoding van zijn zoon.
Lees meer interviews
Het leven – Een gebruiksaanwijzing
Bron: De Standaard