Thomas Piketty – Iedereen heeft het over identiteit, terwijl we naar gelijkheid moeten streven


Thomas Piketty is een Franse econoom en de auteur van Kapitaal in de 21ste eeuw. Dit is een fragment uit zijn zopas vertaalde en bij uitgeverij De Geus verschenen boek Racisme meten, discriminatie bestrijden.

De Morgen


Zowel in Europa als in de Verenigde Staten, en ook in India en Brazilië, ontaardt het maatschappelijke en politieke debat steeds vaker in hysterie over identiteit en een obsessie met afkomst.

In Frankrijk wakkeren nieuwe rechtse en radicaal-rechtse demagogen elke dag opnieuw de haat aan tegen migranten, en zaaien ze angst over de zogenaamde ‘Grote Vervanging’ (of ‘omvolking’, red.).

Daarbij vergeten ze voor het gemak dat het land sinds eeuwen is gebouwd op verschillende vormen van etnische en culturele vermenging.

Sommige mensen kunnen maar niet wennen aan het gegeven dat de Franse bevolking tegenwoordig voor 7 à 8 procent uit moslims bestaat, terwijl dat vijftig jaar geleden minder dan 1 procent was.

Hoewel de afkeer van het vreemde altijd bestaat binnen een specifieke context met eigen kenmerken, neemt de huidige xenofobie soms een giftige hevigheid aan die onvermijdelijk herinneringen oproept aan de retoriek waarmee in het interbellum van de vorige eeuw haat werd gezaaid tegen Joodse en Oost-Europese immigranten.

De radicale afkeer van etnische diversiteit, culturele en religieuze tradities en kledingvoorschriften, nog versterkt door de door vooroordelen gekleurde perceptie dat bepaalde minderheden zouden profiteren van allerlei gunsten en dat ze de banen en lonen van autochtonen zouden inpikken, ondersteunt de waanvoorstelling van de natiestaat en de vermeende homogeniteit van een oorspronkelijke, ‘autochtone’ bevolking.

Samen voeden die een hevig verlangen om het maatschappelijke lichaam te zuiveren en alle als onwenselijk aangemerkte groepen daaruit te verdrijven en uit te zetten. Deze destructieve drift is momenteel net zo verontrustend aanwezig als in het verleden.

Het specifieke aan de huidige situatie, ook vergeleken met vroeger, is dat de haatzaaiers de legitieme angst voor het islamitisch terrorisme kunnen aangrijpen om miljoenen mensen die daar helemaal niets mee te maken hebben te stigmatiseren.

Na de verschrikkingen en traumatische ervaringen van de aanslagen in 2015 en 2016 op Charlie Hebdo, de Bataclan en elders in Parijs, en in 2020 de onthoofding van geschiedenisleraar Samuel Paty spreekt het vanzelf dat iedereen op zoek ging naar een verklaring en de schuldigen veroordeeld wilde zien.

Enkelen van de meest cynische vooraanstaande politici hadden de briljante ingeving om willekeurige academici die zich interesseerden voor het discriminatievraagstuk of de koloniale geschiedenis te verdenken van ideologische sympathie met de terroristen.

Diezelfde verdenking viel soms willekeurige moslims ten deel die halal vlees kochten en op het strand in een legging liepen, of op straat of in de klas een hoofddoek droegen.

ONGEPASTE VERDACHTMAKINGEN

Deze kwaadaardige verdachtmakingen zijn volstrekt ongepast. We bevinden ons nu juist in een situatie waarin iedereen zich achter de rechtsstaat, de veiligheidsdiensten en het onderwijssysteem zou moeten scharen.

Dat zijn immers de instituties die de piepkleine minderheid van terroristen en hun sympathisanten moeten bestrijden.

De huidige dynamiek van wijdverbreide achterdocht kan daarentegen alleen maar leiden tot verharding, polarisatie en discussies tussen doven.

Het jihadistisch terrorisme woekert in Nigeria, de Sahel-landen, Irak en de Filipijnen. Wil men nu echt na elke aanslag met de beschuldigende vinger wijzen naar Franse en Amerikaanse intellectuelen of gewone moslims, die na zulke gebeurtenissen maar al te vaak als eersten daarvoor de tol betalen?

Het is even belachelijk als gevaarlijk.

We zouden een beroep moeten doen op sociale wetenschappers en de beschikbare collectieve kennis om meer inzicht te verwerven in deze nieuwe complexe processen, maar in plaats daarvan geven we toe aan de instinctieve neiging om voor de makkelijke oplossing te kiezen en een zondebok aan te wijzen.

In India probeert de nationalistische hindoepartij, de bjp, al jaren haar machtspositie te consolideren door het hanteren van deze gewelddadige strategie van stigmatisering van de moslimminderheid en de intellectuelen die voor hen opkomen (en die door haatzaaiers als ‘antipatriottisch’ worden beschouwd).

In Europa wordt deze tactiek nagevolgd door de rechtse anti-immigratie- en anti-islampartijen.

De huidige Franse regering ziet zichzelf graag als een centrumregering, maar droeg de afgelopen jaren jammerlijk bij aan de misselijkmakende retoriek over de zogenaamde islamitisch-linkse (islamo-gauchiste) rot aan de universiteiten.

Deze stuitende term werd gemunt door radicaal-rechts, en vervolgens overgenomen door de zittende macht, die toch echt ten dele door centrumlinkse kiezers en volksvertegenwoordigers op het pluche is geholpen. Zodoende droeg de regering zelf sterk bij aan de optredende verrechtsing.

Tegelijkertijd wil ze daarvoor het tegengif bieden; het is als een brandweer man die brandjes sticht.

Maar gelukkig herkent een grote meerderheid van de burgers zich niet in deze rechtse hysterie en dit rechtse cynisme. Hun politieke voorkeur is versnipperd over tal van partijen en kandidaten; ze bevinden zich verspreid over het hele politieke spectrum en besluiten tijdens verkiezingen vaak om thuis te blijven.

Instinctief voelen deze burgers aan dat de huidige obsessie met identiteit tot niets goeds zal leiden en geen oplossingen kan bieden voor de voorliggende maatschappelijke en economische problemen.

Want precies dat is een van de meest perverse effecten van de sterke verrechtsing van het politieke debat: weliswaar heeft iedereen het over identiteit, maar niemand praat nog over sociaal-economisch en antidiscriminatiebeleid. Terwijl onze samenleving juist dat zo hard nodig heeft.

Er ligt op dit vlak een enorme nieuwe uitdaging die vraagt om een open, bedachtzame en diepgaande discussie.

Of we het nu hebben over kansengelijkheid in het onderwijs, kansen op een baan of woning, of het verkrijgen van veiligheid, respect of waardigheid, nooit eerder sprong de onrechtvaardigheid die is verbonden aan afkomst zo sterk in het oog.

En toch is het in het maatschappelijke gesprek ook nog nooit zo weinig gegaan over gelijke kansen en rechtvaardigheid, over racisme en de bestrijding van discriminatie.

ONGELIJKHEID AANPAKKEN

Laten we het maar meteen vaststellen: geen enkel land en geen enkele samenleving bezit het ideale model om racisme en discriminatie te bestrijden; geen enkel land bevindt zich in de positie om zich wat dit betreft op de borst te kloppen, of anderen de les te lezen over de juiste aanpak.

De gedachte dat het simpelweg genoeg zou zijn om het huidige nationale beleid voort te zetten of om, andersom, de aanpak uit een ander land te kopiëren, zou dan ook neerkomen op ijdel wensdenken.

Ten aanzien van dit soort complexe vraagstukken is het goed bescheiden te blijven en geduldig lessen te trekken uit eenieders persoonlijke en nationale ervaringen.

We staan voor de grote uitdaging om een nieuw Frans en Europees – dus transnationaal en zelfs universeel – model te ontwikkelen voor de bestrijding van discriminatie; een model dat het antidiscriminatiebeleid inbedt binnen een algemeen raamwerk van sociaal-economisch beleid dat universele gelijkheid nastreeft; een model ook dat zich tegelijkertijd rekenschap geeft van de realiteit van racisme en discriminatie, en is uitgerust met de middelen om die realiteit eerst in kaart te brengen en vervolgens te corrigeren.

Dit alles zonder de steevast meervoudige, gelaagde identiteiten vast te pinnen of te doen stollen, omdat die per definitie altijd in verandering zijn.

Om met het eerste te beginnen: om te zorgen voor ware rechts- en kansengelijkheid ongeacht afkomst, dient allereerst de algemene maatschappelijke gelijkheid te worden vergroot.

Nodig daartoe zijn de bevordering van kansengelijkheid in het onderwijs, evenals van gelijke toegang tot de zorg, de woningmarkt en de publieke voorzieningen, een vermindering van de inkomens- en vermogenskloof, en het terugbrengen van de verschillen in de mate van maatschappelijke, sociale en economische participatie onder verschillende lagen en groepen van de bevolking.

Met andere woorden: om de ongelijkheid die te maken heeft met etnisch-raciale en nationale herkomst te verminderen, zullen we eerst de ongelijkheid tussen sociale klassen in het algemeen moeten aanpakken.

Maar gegeven de praktijk van discriminatie op afkomst is algemeen beleid om de maatschappelijke ongelijkheid te verminderen alléén niet voldoende.

Dat dient te worden aangevuld met specifiek antidiscriminatiebeleid.

Aan de andere kant is het ook van het grootst mogelijke belang dat het antidiscriminatiebeleid wordt ingebed in de bredere strijd voor sociale en economische rechtvaardigheid. Daar zijn meerdere redenen voor.

Ten eerste zijn mensen met een immigratieachtergrond of mensen die behoren tot de vaak gediscrimineerde groepen doorgaans oververtegenwoordigd in de lagere klassen, en dan in het bijzonder die van de arbeiders en doorsnee werknemers.

Zij zullen dan ook als eersten profiteren van algemeen beleid dat erop gericht is de maatschappelijke ongelijkheid te verkleinen en de situatie van de meest kwetsbaren en achtergestelden te verbeteren.

Vaak zorgt juist dit type beleid voor de grootste concrete verbeteringen in het dagelijkse leven en de materiële bestaansvoorwaarden.

RACIALE RECHTVAARDIGHEID

Daarnaast dienen we afscheid te nemen van een louter ‘culturele’ opvatting van racisme en vreemdelingenhaat, om in plaats daarvan vast te stellen dat de xenofobe constructies, standpunten en voorstellingen zoals we die kennen uit de geschiedenis altijd al waren ingebed in een specifieke sociaal-economische context, en werden bepaald door vormen van concurrentie tussen (vermeende of reële) sociale groepen om banen en salarissen, posities en voordeeltjes, erkenning en waardigheid.

Racisme is een maatschappelijk totaalverschijnsel dat zich voedt met economische onrechtvaardigheid, en vooral met de perceptie van die onrechtvaardigheid.

Racisme mag dus nooit worden voorgesteld als ‘aangeboren’ of ‘in essentie’ aanwezig. Zonder een algemene benadering gericht op sociaal-economische rechtvaardigheid – en meer bepaald op de vermindering van de vermogens- en rechtsongelijkheid – zullen we geen ware raciale rechtvaardigheid tot stand brengen.

Temeer daar we in dat geval het risico nemen dat de verschillen tussen de lagere klassen worden uitvergroot en op de spits gedreven.

Laten we er geen doekjes om winden: dat het fenomeen dat mensen zich verschansen binnen de eigen identiteit sinds enkele decennia op tal van plekken op de wereld zo kan voortwoekeren, wordt in hoge mate veroorzaakt doordat we collectief de ambitie hebben laten varen om het economisch systeem te transformeren en naar grotere, algemene gelijkheid te streven. Met als gevolg een hardere concurrentiestrijd bínnen de sociale klassen.

Daar komt bij dat we de historische totstandkoming van raciale categorieën niet los kunnen zien van het proces waarin de ongelijkheid tussen de sociale klassen in het algemeen werd gerechtvaardigd.

Of het nu gaat om de Franse en Gallische herkomst die werd toegedicht aan de adel en de derde stand in het Frankrijk van het ancien régime, de verhouding tussen Anglo-Normandische heren en Ierse boeren op de Britse eilanden sinds de middeleeuwen tot op de dag van vandaag, of de betrekkingen tussen de katholieke, joodse en islamitische bevolkingsgroepen in Spanje tijdens de periode van de reconquista, telkens werd algauw teruggegrepen op ras en raciale of sociaal-raciale categorieën om de machtsverhoudingen tussen sociale groepen op een flexibele manier voor te stellen of te structureren.

De nieuwe categorieën die werden ontwikkeld in het kader van de contacten met de inheemse stammen van Amerika, de trans-Atlantische driehoekshandel en de moderne koloniale rijken namen de vorm aan van scherp afgebakende binaire tegenstellingen (zwart/wit, Europees/niet-Europees) die dienden om het systeem van slavernij en koloniale heerschappij te legitimeren.

Deze categorieën, waarvan de invloed nog altijd doorwerkt in onze samenleving, kunnen alleen binnen een breder sociaal-raciaal perspectief in hun volle complexiteit en plooibaarheid worden begrepen.

Anders gezegd: raciale categorieën zijn altijd sociaal-raciale categorieën.

Steevast gebruikt men stambomen en toegeschreven karaktertrekken om de verhoudingen tussen sociale groepen en de maatschappelijke ongelijkheid in het algemeen te structureren. Dit inzicht is noodzakelijk als we deze toestand willen overstijgen.

Thomas Piketty

  • Clichy, 7 mei 1971
  • Frans econoom gespecialiseerd in economische gelijkheid
  • Studeerde en werkte onder meer aan de Franse universiteit EHESS, de London School of Economics en MIT
  • Was economisch adviseur voor het campagneteam van Ségolène Royal in de Franse presidentsverkiezingen
  • Is onder meer columnist voor het linkse Libération en schrijft opiniestukken voor de progressieve krant Le Monde
  • Auteur van onder meer de bestseller Kapitaal in de 21ste eeuw
Racisme meten
Kapitaal in de 21ste eeuw

Thomas Piketty – Presidentskandidate Marine Le Pen gaat stemmen in haar thuisbasis Hénin-Beaumont, tijdens de tweede ronde van de presidentsverkiezingen 2022 in Frankrijk. ‘Er zijn perverse effecten aan de sterke verrechtsing van het politieke debat’, zegt Piketty. Beeld Belga – Eric De Mildt

Lees ook

Vul hieronder de zoekopdracht Woke in en vind meer berichten.



Bron: De Morgen

Naar Facebook

Naar de website


Scroll naar boven