Klimaat, oorlog, politiek tussen plasincident en TikTok. Klassenjustitie! Volgens doemprofeten gaan we recht naar de hel. Waarop de optimisten jubelen: het gaat beter dan ooit! Wie heeft gelijk? Dat doet niet ter zake, vindt Katrin Swartenbroux. Belangrijker: hoe gaan we zelf ons gevoel van onmacht te lijf?
Katrin Swartenbroux – De Morgen
Ik heb platvoeten, ik kan maar vier keer pompen zonder in te zakken en ik vind het belangrijk dat mensen me aardig vinden, dus dat is vervelend in gijzelingssituaties.
Het zijn slechts enkele van de argumenten die ik op een slapeloze nacht toevoegde aan de notitie in mijn smartphone getiteld ‘waarom ik aan de dienstplicht zal kunnen ontsnappen’.
Want blijkbaar, zo leerde een cafégesprek me, worden mensen van 37 jaar nog steeds aan het front verwacht ‘als het zover is’ en zal mijn beperkte lengte van anderhalve meter me daar niet van kunnen vrijwaren, want die maakt mij juist een ideale tankbestuurder ‘en ze zoeken nog volk, hè’.
Een mens zou zich kunnen afvragen in wat voor wereld de dienstplicht weer een doorsnee gespreksonderwerp is geworden, maar mijn weidse armgebaren zouden alle bierglazen van de toog hebben geveegd.
We leven in een Zeitgeist of Doom. Dat zeg ik niet, dat stelt Amerikaans journalist David Brooks, in een ondertussen gretig gedeeld essay voor The Atlantic.
Hij beschrijft hoe er een diepgewortelde vrees voor de toekomst van deze samenleving leeft, de overtuiging dat de wereld naar de knoppen is, dat we met z’n allen scheldend richting de ondergang schuifelen.
Het is waarom heel wat mensen geen bolletje zeggen te kleuren in het stemhokje, waarom ze twijfelen om nog kinderen ‘op deze wereld’ te zetten en waarom het sfeertje over het algemeen zo ontzettend beladen en boos is.
Die Zeitgeist of Doom duikt ook in de cijfers op. De recentste Edelman Trust Barometer toont aan dat slechts 20 procent van de Europeanen ervan overtuigd is dat ze er over vijf jaar beter zullen voorstaan dan vandaag.
Dat is 9 procentpunten lager dan in 2022 en 14 punten lager dan in 2019.
Ook onze eigen angstenquête, een onderzoek dat iVox in opdracht van Humo en De Morgen eind december uitvoerde bij duizend Vlamingen, maakt gewag van dit sentiment.
Maar liefst 85 procent vindt dat er momenteel meer redenen zijn om je zorgen te maken dan enkele jaren geleden, driekwart zegt ronduit bang te zijn vanwege de toestand van de wereld.
Vooral jonge mensen hebben een negatief toekomstbeeld. Zo stelde het World Economic Forum (WEF) begin 2022 dat steeds meer jongeren steeds sneller hun vertrouwen in bestaande economische, politieke en sociale structuren verliezen, aldus het rapport.
Datzelfde jaar publiceerde The Lancet Planetary Health Journal een grootschalige internationale studie naar de mentale gezondheid van jongeren. Daaruit blijkt dat 56 procent van hen het gevoel heeft dat ‘de mensheid gedoemd is’.
Het is ook wat socioloog Mark Elchardus optekende in zijn boek Voorbij het narratief van neergang (2015), waarin hij op basis van gesprekken met twintigers en dertigers een portret schetst van een generatie die een breed gedragen gevoel van gelatenheid en machteloosheid herbergt − declinisme, zoals dat heet.
AMPUTATIES
Nu, op zich is het niet zó vreemd dat we vandaag het idee hebben dat de op vijf na grootste planeet in dit zonnestelsel niet erg leefbaar is − de oorlog en de inflatie en zo.
Maar wat wel vreemd is, zo stelt Brooks, is dat we zo vervuld zijn van die negatieve gedachtegang ‘terwijl het eigenlijk alleen maar beter gaat’.
Het is een sentiment dat wel vaker verkondigd wordt door vooruitgangsoptimisten die zowat ieder jaar − de coronapandemie daargelaten − uitroepen tot het beste jaar in de geschiedenis van de mensheid.
Hun argumentatie steunt meestal op het soort dilemma dat zelfs onze toogtraktaten niet haalt, namelijk ‘zou je dan liever 160 jaar geleden hebben geleefd?’
Uiteraard ben ik dankbaar dat ik in een tijdperk besta waarin de geneeskunde zodanig gevorderd is dat ik mijn arm niet meer verlies omdat ik mijn vinger aan een enveloppe heb gesneden, maar ik weet niet of ik een samenleving waarin dokters op een keukentafel tussen het puin en zonder verdoving bij kleuters amputaties moeten uitvoeren het hoogtepunt van beschaving moet vinden.
Gaat het wérkelijk beter met de wereld?
Een website met de gespierde naam Future Crunch schotelt me een lijst voor met 66 dingen die het afgelopen jaar wél goed gingen.
- Malariavaccinaties in Afrika
- Dalende kankercijfers in Europa
- De uitroeiing van polio
- De ontwikkeling en verspreiding van hernieuwbare energietechnologie
De Wereldbank meldt dat na de opdoffer van de pandemie de meerderheid van de landen met lage en gemiddelde inkomens hun armoedecijfers ziet dalen, terwijl Unicef rapporteert dat vandaag 50 miljoen meer meisjes naar school gaan dan tien jaar geleden.
Zelfs een kniesoor zou dit geen slecht nieuws kunnen noemen. Maar voor iedere nieuwe batterij die wordt uitgevonden zie ik kinderlijkjes voorbijkomen op mijn tijdslijn, voor elk bericht over een medische doorbraak iemand die met racistische bagger overladen wordt en voor elk land dat het homohuwelijk legaal maakt zie ik andere landen die verworven rechten terugschroeven.
Echt súper gaat het dus niet met de wereld.
Maar waarom zijn we zo hardnekkig van het tegendeel overtuigd?
Sowieso is de mens biologisch voorgeprogrammeerd om alert te zijn voor bedreigingen en voor mogelijke gevaren.
Ons overlevingsinstinct heeft meer aandacht voor het instorten van de grot dan voor de kleurrijke zwammen die zich begonnen te vormen doorheen de scheuren in het gesteente.
Juist daarom dat ‘erge’ dingen ook meer ruimte krijgen in het nieuws, een journalistieke reflex die er evenwel toe leidt dat we de indruk krijgen dat onze wereld gevuld is met onheil en ongeluk.
In de psychologie heet dat ‘beschikbaarheidsheuristiek’: het idee dat iets vaker voorkomt wanneer we er makkelijker voorbeelden van voor de geest kunnen halen. En dus hebben we het idee dat roofmoorden veel veel meer voorkomen dan, pakweg, positieve evoluties in kankeronderzoek.
Het is een mechanisme dat ook wetenschapsfilosoof en vooruitgangsoptimist Maarten Boudry aanhaalt in een recent artikel voor het onlinemagazine Quillette, waarin hij onze menselijke neiging tot zwartgalligheid vat in de zogenaamde ‘zeven wetten van het pessimisme’.
Volgens Boudry is een van de obstakels dat vooruitgang gestaag en haast onzichtbaar gebeurt, terwijl achteruitgang (vaak) heel plots wordt ingezet: een aardbeving, een beurscrash, een aanslag.
Hij citeert een tweet van wetenschapper Jeremy Côté: ‘Progress transforms problems into invisible infrastructure’ − dat wat vroeger gold als een gigantische stap voorwaarts is ondertussen geruisloos deel van ons bestaan gaan uitmaken.
Vandaag vinden we het bijvoorbeeld (terecht) normaal dat kinderen niet meer sterven als ze met de mazelen thuiskomen van school, of dat we op een relatief veilige en snelle manier onze familie aan de andere kant van de wereld kunnen bezoeken.
‘Een van de voordelen van vooruitgang is dat we het ons kunnen veroorloven om steeds meer te verwachten: we hoeven niet dezelfde gradatie van miserie en afzien te aanvaarden als vroeger’, schrijft Boudry, ‘maar het is wel belangrijk dat je beseft dat je standaarden voor wat veiligheid en voorspoed betekent hoger liggen, of je zou het idee krijgen dat de wereld er alleen maar op achteruitgaat.’
Soms worden dingen niet vreselijker, maar vooral zichtbaarder.
Vrouwen hebben het vandaag door de band genomen beter dan vijftig jaar geleden: we mogen werken en stemmen, hebben meer keuze en meer kansen dan in de jaren 1970, maar er hebben nu meer tienermeisjes het gevoel dat er seksisme heerst dan vijftig jaar geleden, toont psycholoog Jean Twenge aan in haar boek Generations (2023).
Dat is niet per se omdat er vandaag meer vrouwen gediscrimineerd worden, wél omdat we meer op de hoogte zijn van wat discriminatie is, waardoor we het sneller herkennen en aanklagen wanneer het voorvalt.
En toch.
Toch voelt het nogal kort door de bocht om te stellen dat ‘het’ goed gaat, simpelweg omdat er ‘dingen’ goed gaan.
Maar pessimisme heeft een vreemde reputatie. Het is haast een moreel en intellectueel standpunt.
Zeggen dat je de dingen somber inziet, wil zeggen dat je mee bent, dat je de afschuwelijke beelden hebt gezien, het nieuws hebt gevolgd, en dat je je dat aantrekt.
Dat je betrokken bent, maar ook dat je beter geïnformeerd bent. Slimmer zelfs, au fond.
Volgens een psychologische studie van Harvard Business School uit 1983 worden auteurs van vlammend negatieve boekrecensies intelligenter gepercipieerd dan auteurs van positieve.
Positiviteit wordt doorgaans weggezet als aandoenlijk naïef door mensen met een superioriteitsgevoel over hun eigen ingesteldheid.
Ze weten dat ze, als ze maar lang genoeg wachten, altijd gelijk zullen hebben, want alles is uiteindelijk vergankelijk.
SOEP VAN LAVA
“Ik merk ook dat ik op etentjes niet meer vaak tegengas durf te geven, omdat ik vrees dat ik dan ongevoelig lijk voor het reële gevoel van dreiging dat mijn tafelgenoten ervaren”, zegt angstexpert en hoofddocent psychologie aan de KU Leuven Bram Vervliet, die in zijn boek Waarom we bang zijn (2022) onderzocht hoe het komt dat we zo angstig zijn in een wereld die nochtans steeds veiliger wordt.
Een van de oorzaken van dit constante dreigingsgevoel is volgens Vervliet omdat we het gevoel hebben constant omringd te zijn door urgenties.
“Dat komt uit iets goeds voort, namelijk dat er heel veel mensen zijn die zich voor de samenleving inzetten, die dingen proberen te verbeteren en verschillende problemen zien die aangepakt moeten worden, en bijgevolg bezig zijn met jou ervan te overtuigen dat bepaalde zaken echt heel erg dringend en belangrijk zijn.
“Dat zorgt enerzijds voor afvlakking van de gevoeligheid voor de vele problemen die er wel degelijk zijn, en anderzijds voor een verhoogde staat van alertheid omdat het lijkt alsof er langs alle kanten zaken op ons afkomen die we dringend moeten behandelen.”
Want we staan natuurlijk wel aan de vooravond van verschillende grote veranderingsprocessen die zich op lange tijd zullen ontplooien en waar we de uitkomst moeilijk van kunnen voorspellen, laat staan dat we nu al kunnen anticiperen wat voor impact ze op ons leven zullen hebben.
Zal de klimaatverandering, bijvoorbeeld, ertoe leiden dat we in de toekomst alles op groene energie doen en laboratoriumvlees eten, zullen we op paalwoningen moeten wonen samen met vier andere gevluchte gezinnen, of zullen we vergaan in een kokende soep van lava?
“Dat gebrek aan grip, dat verlies van controle is wat het voor mensen vandaag heel moeilijk maakt”, zegt Vervliet.
“Want op zich is het probleem niet dat er erge dingen gebeuren, maar dat we onszelf als samenleving niet langer in staat achten om die dingen het hoofd te bieden.
“Als je naar de data kijkt, hebben we onszelf de voorbije jaren best weerbaar getoond; we hebben tijdens de pandemie en de economische crisis goed standgehouden, maar mensen hangen dat op aan geluk, in plaats van aan veerkracht en goede beslissingen.”
Dat is ook een wezenlijk element van declinisme: wie de problemen onder ogen ziet en erkent dat er een heleboel uitdagingen voor de deur staan is geen declinist, net zomin als wie bang is voor wat de toekomst zal brengen en zich daarover uitspreekt.
Er is pas sprake van declinisme wanneer een zekere gelatenheid optreedt, een overtuiging dat we onafwendbaar naar de neergang sukkelen.
Dat dit declinisme vandaag zo welig tiert, heeft volgens Vervliet te maken met een afbrokkelend vertrouwen in de instituten die ons zouden moeten beschermen.
Het vertrouwen in politie, politiek, justitie en de vierde macht, de pers, heeft de afgelopen jaren een serieuze knauw gekregen, blijkt uit de Edelman Trust Barometer
“We hebben het gevoel dat er niemand naar ons luistert”, zeggen zowel de jonge Belgen die dit jaar voor het eerst mogen gaan stemmen, als de oude rotten die de topics die ze belangrijk vinden alleen aangeraakt zien door extreme partijen.
GRAMSCI
Objectieve indicatoren en talking points kunnen het algemene gevoel dat er leeft niet altijd vatten, zegt ook professor politieke communicatie Peter Van Aelst (UAntwerpen).
“Neem nu de inflatie. Zelfs wanneer die daalt, voelt het leven voor mensen nog altijd duurder dan vroeger. Wanneer zij een brood kopen, vergelijken ze de prijs van dat brood niet met die van een paar maanden geleden, toen de inflatie op haar hoogst was, maar met die van een paar jaar geleden, toen een brood níét bijna 3 euro kostte.
“De inflatie werkt in de hoofden en de portefeuilles van mensen dus veel langer door dan in werkelijkheid het geval is − wat natuurlijk niet bijdraagt tot een positiever idee over de economische toestand.”
Dat is meteen de reden waarom Amerikaans president Joe Biden zijn economische verwezenlijkingen niet meer benadrukt in zijn campagne om herverkozen te worden.
De werkgelegenheid én de koopkracht zijn gestegen onder zijn presidentschap, maar mensen voelen dat niet zo aan.
‘Biden moet niet alleen strijden tegen de Republikeinen; hij heeft ook de tijdgeest tegen’, schrijft Brooks.
Dat de ideeën over de werkelijkheid vaak belangrijker zijn dan de daadwerkelijke werkelijkheid (en dat deze ideeën de werkelijkheid ook kunnen beïnvloeden) is een theorie van de Italiaanse politicus Antonio Gramsci.
Joachim Pohlmann, die jarenlang het discours van N-VA heeft uitgezet, noemde zijn strategie dan ook ‘een gramsciaanse guerrilla’, wat best frappant is voor een partij die de ondergang afkondigde telkens als een migrant hier voet aan wal zette, maar nu links wel ‘doemdenken’ verwijt wanneer het over het klimaat gaat.
Of politieke partijen de sentimenten in de maatschappij opstoken of gewoon vertalen naar hun eigen discours, is een kip-of-eiverhaal, maar het verklaart wel waarom politici vandaag vooral bezig lijken met verkondigen wat er allemaal fout zit (en wiens schuld dat is) in plaats van te vertellen wat ze zullen doen om die dingen te veranderen.
We krijgen doorgaans de politici die we verdienen, maar daarom niet de politici die we nodig hebben.
In 2021 toonden politiek sociologen Take Sipma en Carl Berning met hun Europees verkiezingsonderzoek aan dat rechts-populisten vaak niet profiteren van een zwakke economie, omdat op dat moment economische kwesties de aandacht opeisen.
Zogenoemde culturele en postmateriële thema’s als klimaat en migratie, waar het leeuwendeel van de bevolking zegt zich op lange termijn zorgen over te maken, worden pas hoger op de politieke agenda geplaatst wanneer mensen het zich kunnen ‘veroorloven’ om andere kwesties dan hun onmiddellijke sociaal-economische situatie te laten doorwegen in hun stemgedrag.
Wanneer ze dus de ‘luxe’ hebben te kunnen stemmen op hun waarden in plaats van met hun portemonnee − iets wat economiejournalist Jesse Frederik in een essay op De Correspondent samenvat als ‘eerst het vreten, dan de vibes’.
Het is nochtans een bekend riedeltje: het zijn de mensen die het hardst geraakt worden door vooruitgang, de verliezers van de globalisering en de modernisering, die het makkelijkst in de klauwen van populisten zouden vallen.
Mensen die in een zwakke sociaal-economische positie terechtkomen en zo een negatieve kijk op (de toekomst van) de samenleving ontwikkelen − wat vervolgens een stem voor extreme partijen zou opleveren.
Het onderzoek van Elchardus dat tot Voorbij het narratief van neergang leidde, toont echter aan dat dit niet klopt.
Het is niet de persoonlijke bestaansonzekerheid die de weg plaveit voor pessimisme en populisme. Integendeel, het is het geloof in een algemene neergang van de samenleving dat mensen onzeker maakt, ongeacht hun eigen sociaal-economische situatie, en dat vervolgens tot steun voor populistische ideeën leidt.
De jonge mensen die Elchardus’ vragenlijsten voorgeschoteld kregen, schatten destijds hun eigen bestaanszekerheid zelfs redelijk optimistisch in, maar lieten zich toch negatief uit over het gehele traject van de samenleving.
Zo frappant is dat niet, zegt hij. “Er is geen tegenstelling tussen vaststellen dat het goed gaat en een donker toekomstbeeld”, zegt Elchardus.
“Wat mensen vrezen, zijn ontwikkelingen die alles waaraan zij gehecht zijn bedreigen. En hoe beter het nu is, hoe erger de vrees voor de toekomst, omdat je ook meer te verliezen hebt.”
YES WE CAN
Hoe begrijpelijk dit declinisme vandaag ook mag zijn, het vormt ironisch genoeg wel een bedreiging.
“Als socioloog vrees je dat die zorgwekkende, sterk negatieve verwachtingen een selffulfilling prophecy worden”, zegt Elchardus.
“Want als mensen geen geloof meer hebben in vooruitgang, ondergraven ze vooruitgang.”
Vandaag hebben we dus juist méér mensen nodig die gaan stemmen, méér mensen die kinderen op de wereld zetten die hopelijk, ik schrijf maar wat, een baanbrekend vaccin uitvinden, een hernieuwbare energiebron ontdekken of gewoon een aangenaam mens zijn voor de ander.
Mensen die dingen ánders durven en willen doen, en geloven dat dat kan.
Daarom doet een pleidooi voor verandering het doorgaans ook goed in de politieke arena, al wordt die ommezwaai vandaag wel anders geframed dan tien jaar geleden.
‘Yes we can’ van Obama was wervend en vertrok vanuit het idee dat we dingen ten goede zouden kunnen keren.
Ook ‘de kracht van verandering’ van N-VA droeg destijds een meer optimistische ondertoon dan de slogans die vandaag vooral vanuit een negatieve sfeer vertrekken.
“In België wordt de campagne natuurlijk niet zo scherp gevoerd als in de Verenigde Staten”, zegt Van Aelst, “maar je merkt wel dat partijen hier ook meestappen in het idee dat het, welja, anders en beter moet. Vooruit of achteruit.
“Alexander De Croo heeft het geprobeerd om het vanuit een positieve hoek te benaderen met zijn boek Waarom het beste nog moet komen (2023), maar dat lijkt toch niet echt te pakken.
“Dat komt ook omdat er over het algemeen een wantrouwige, negatieve sfeer rond de politiek heerst. In combinatie met de dwingende actualiteit van bijvoorbeeld de situatie in Gaza − waar wellicht het ergste nog moet komen − komt die boodschap toch een beetje wereldvreemd over.
“Dat algemene gevoel van bedreiging zit erg diep, en krijg je als politicus niet met één campagne gekeerd, denk ik.”
“De verkiezingen zullen wel beïnvloed worden door het gevoel van neergang, van onvoldoende luisterbereidheid van de politiek, van onopgeloste, niet-aangepakte problemen als migratie”, zegt Elchardus.
“Tussen nu en juni valt het tij niet meer te keren. Maar op langere termijn is er behoefte aan een reeks beleidslijnen die mensen haalbaar achten en die concreet genoeg zijn dat ze toelaten om vooruitgang te meten. Een mobiliserende visie die hoop geeft.”
Goed beleid uitzetten is dus niet voldoende. Het beleid moet mensen ook meekrijgen − een van de basiselementen van een levende democratie die de Leviathan hier voorlopig nog op afstand houdt.
BANGE, BOZE MASSA
Natuurlijk is declinisme geen nieuw sentiment.
“Zelfs Aristoteles was ervan overtuigd dat de volgende generatie uit kiekens zou bestaan en het einde van de beschaving was ingezet”, zegt sociaal psycholoog Alain Van Hiel (UGent).
“Dat wil evenwel niet zeggen dat het niet ernstig mag worden genomen. Want of dat gevoel van achteruitgang met cijfers ‘bewezen’ kan worden, doet er volgens Van Hiel niet zoveel toe.
“De evoluties die worden aangehaald door vooruitgangsoptimisten zijn wellicht allemaal waar, maar dat wil niet zeggen dat we dat allemaal zo ervaren of zelfs aanvaarden.”
Volgens Van Hiel moeten we die gevoelens daarom ook niet van tafel vegen of proberen te minimaliseren.
“Ik denk dat het belangrijk is dat mensen zich gehoord en gezien voelen, door het beleid, door de media, maar ook door de ander. Dat we wegsturen van de heersende identiteitsregimes en het gemeenschapsgevoel wat meer omarmen.
“Mensen opnieuw het idee geven dat ze een onderdeel zijn van de samenleving, in plaats van gefragmenteerde, geatomiseerde personen.”
Het is wat er gebeurt wanneer zaken die moeilijk zwart-wit voorgesteld kunnen worden plots het maatschappelijk debat bepalen, en mensen ‘de ander’ indelen in een kamp waarvan niemand weet wat er nu precies op de vlag moet staan.
Wanneer je het leed van de Palestijnen benoemt, ben je pro Hamas, en anders ben je een zionist. Wanneer je vragen stelt bij de proportionaliteit van de straf van Acid ondermijn je het hele rechtssysteem, maar wanneer je vindt dat hij terecht op de vingers werd getikt, hou je de elite de hand boven het hoofd.
Het is vermoeiend en wellicht weinig productief. Want hoe bozer je je uitlaat, hoe belangrijker jouw mening in die kwestie lijkt.
Ook Brooks beschrijft dat declinisme mensen vandaag nog meer uit elkaar drijft, grosso modo in twee kampen die er beide van overtuigd zijn dat de samenleving gedoemd is − aan linkerzijde vanwege onder meer het klimaat, aan rechterzijde vanwege onder meer woke.
“Deze cultuur heeft een reeks onheilsprofeten voortgebracht over het hele ideologische spectrum, mensen die hun morele moed hebben gevestigd door de situatie zo negatief mogelijk af te schilderen”, aldus Brooks.
De bange, boze massa zal ons niet redden, dat klopt. Maar de vooruitgangsoptimisten eigenlijk evenmin.
Beiden gaan er immers van uit dat de toekomst vastligt, en dat deze sowieso ofwel goed ofwel slecht uitdraait − omdat we vertrouwen op technologie en wetenschap, of omdat we gewoon op niets meer vertrouwen. Dat wat we ondernemen geen impact heeft.
In feite is dat precies de houding die ons in deze situatie heeft doen belanden.
In zijn boek The Road to Unfreedom (2018) schrijft historicus Timothy Snyder dat het Westen de afgelopen dertig jaar verblind was door een ‘politiek van onvermijdelijkheid’ – het idee dat een welbepaalde kracht van buitenaf zal garanderen dat de dingen die we wensen ook daadwerkelijk zullen gebeuren.
Na de Koude Oorlog, bijvoorbeeld, waren de Verenigde Staten ervan overtuigd dat er geen beter alternatief voor de wereld was dan hun leefwijze, en dat het kapitalisme onvermijdelijk democratie en vrijheid voor iedereen zou brengen.
Dat leidde tot een vals geloof van voorspelbaarheid, waardoor we bepaalde geopolitieke bewegingen – zoals de grootschalige Russische invasie in Oekraïne – niet zagen aankomen of verkeerd inschatten.
Het grootste gevaar van het idee dat alles richting het goede evolueert, is dat we lange tijd onze eigen actieve rol in het beter maken van de wereld schromelijk onderschat of zelfs genegeerd hebben.
De geschiedenis lag in het verleden. Het Westen was de maatstaf, democratie vanzelfsprekend, de vrije markt betekende een garantie op welvaart. Oorlog was iets voor ‘ginds’, iets wat uitgevochten werd op andermans terrein om andermans terrein, en dienstplicht was een relict uit het verleden.
Tot dat, ineens, niet meer zo is.
Misschien is het semantiek, maar de tegenhanger van declinisme is niet optimisme. Het is hoop.
In tegenstelling tot pessimisme of vooruitgangsoptimisme gaat hoop uit van onzekerheid én van actie.
Volgens Amerikaans auteur Rebecca Solnit, die de weerbaarheid en veerkracht van samenlevingen die getroffen waren door rampspoed onderzocht, is het belangrijk dat mensen beseffen dat de toekomst afhangt van wat we in het heden doen.
“Het is niet omdat er historisch gezien goede dingen zijn gebeurd, dat goede dingen automatisch opnieuw zullen gebeuren”, zegt Solnit in een interview met online magazine Mother Jones.
“Er gebeurden goede dingen omdat mensen zich organiseerden, initiatief namen en tussenbeide kwamen, weigerden, rechtstonden of gewoon genereus en betrokken waren.”
Goede dingen gebeuren niet vanzelf, maar we kunnen ze wel láten gebeuren.
‘Hoop is te vinden in de veronderstelling dat we niet weten wat er zal gebeuren en dat die onzekerheid ons de ruimte biedt om iets te doen’, aldus Solnit in haar boek Hope in the Dark (2004).
‘Als je het bestaan van onzekerheid erkent, dan erken je dat je in staat bent om de gevolgen ervan te beïnvloeden – jijzelf, of jij samen met een handvol of miljoenen anderen.’
Vul hieronder de zoekopdracht Katrin Swartenbroux in en vind meer berichten.
Bron: De Morgen