Het leven – Een gebruiksaanwijzing – P.F. Thomése

P.F. Thomése © Ksenia Kuleshova

“De mogelijkheden van rampspoed zijn onbegrensd, de wrede verbeelding weet niet van ophouden”, schrijft P.F. Thomése in het verbluffende Black-out. Dat weet de schrijver beter dan hem lief is. “Maar in rouw zit ook een grote vitaliteit.”

Jelle Van Riet – De Standaard


“Rouw is een vorm van hevige liefde”

P.F. Thomése


Bio

Koffie opgieten en appeltaart over twee bordjes verdelen lukt wonderwel. Te gast bij hem in Haarlem wil ik bijna applaudisseren. Het praktische leven is niet een van zijn vele talenten, weet ik uit zijn werk. Maar wie heeft handigheid nodig als je zo virtuoos en elegant kunt schrijven, zo meedogenloos en geestig in onze binnenwereld kunt doordringen?

In zijn nieuwe roman Black-out haalt P.F. Thomése al in de openingsscène – een zwarte SUV rijdt in op een zilverig tinkelend kindertuinfeest, een vijfjarig meisje eindigt onder een wiel – zijn toverzweep boven.

Hij de dompteur. Wij de lezers die hem gehypnotiseerd volgen tot het boek uit is.

Niet met het noodlottige ongeluk als dusdanig houdt Thomése ons 338 pagina’s in de ban, maar met het ontluisterend panorama dat hij biedt op de mysteriën van ons denken en voelen.

“Waar het navertellen ophoudt, daar begint de literatuur”, schreef hij in zijn Verzameld nachtwerk.

Aan het stuur van de SUV zit de 31-jarige stemacteur Grace. Op de achterbank: haar eigen driejarig dochtertje Norah. De Volvo is van haar ex, het ongeluk vindt plaats in het villadorp waar hij aan een nieuw gezin is begonnen.

Grace hoort niet thuis in dit decor, laat staan in deze thriller. Achteraf herinnert ze zich niks. Ze is ‘een tijdje weg’ geweest.

De black-out als verweer om de werkelijkheid niet onder ogen te moeten zien, we zijn allemaal Grace, bedreven in niets zien.

“Het ontbrekende is overal”, luidt het motto, ontleend aan een gedicht van Anneke Brassinga. Een regel die zo als baseline onder Thoméses hele oeuvre kan.

Het ontbrekende, het verborgene, het ongrijpbare, de derde stem, de dromerige toestand, de black-out – Thomése is er al een heel schrijversleven zoet mee en zijn fascinatie lijkt nog toe te nemen.

“Met de jaren ontbreekt er steeds meer, en wat weg is, wordt steeds zichtbaarder.”

Thomése – imposant, charmant, à l’aise – draagt veel verlies in zich.

Hij was 21 toen zijn vader stierf, in 2002 verloor hij een babydochtertje, in 2018 overleed zijn moeder en onlangs nog droeg hij zijn goede vriend J. Kessels ten grave.

Vreemd is het dus niet dat hij ons in zijn literatuur de gaten toont, het gemis, de afgrond.

“Ik benoem niet zozeer wat weg is, als wel de randen eromheen. Ik maak het afwezige, dat wat doorgaans verborgen blijft, zichtbaar door het te benaderen”, specificeert hij.

Juist in die benadering raakt hij ons vol in het hart. Allicht ook in het eigen hart, hoezeer de almachtige schepper zich ook koestert ‘in het koude licht van de maan’?

“Ik vind het belangrijk om in eigen vlees te snijden, dwars door mijn emoties, ijdelheid en schaamte heen. Het gênante en meedogenloze zijn een voorwaarde.

“Een schrijver die niet meedogenloos is, is zelfgenoegzaam. Zulke boeken zijn er al genoeg.”

Rijkdom

Het verhaal van Black-out diende zich bij Thomése aan in de vorm van een bericht op een Engelse website.

In Wimbledon was een wagen ingereden op een schoolplein. Niet het ongeluk intrigeerde Thomése – “té spectaculair” – maar de beelden van het poshe, klinisch georganiseerde Wimbledon.

“Al die groene percelen vol villa’s, waarin af en toe een blauw vierkant van een zwembad oplicht, deden me denken aan de hier aan de duinrand opgetrokken villadorpen zoals Bloemendaal en Aerdenhout. Telkens als ik erdoorheen fiets, valt me op hoe keurig de heggen zijn gesnoeid.

“Aangezien mijn beide zoons er op hockeyclub zaten en ik omwille van hockeyfeestjes wel eens bij die mensen thuis kwam, verbaasde het me altijd hoezeer ze alles op orde hebben en daar een zeker geestelijk overwicht aan ontlenen.

“‘Zie, hoeveel beter wij ons leven kunnen organiseren dan die arme sloebers, die de huur niet kunnen betalen.’”

Toch viseerde Thomése niet alleen mensen met meer dan tien miljoen op hun bankrekening.

“Het gaat me ook om onszelf. Ook in Europa trekken wij steeds hogere muren op om onze rijkdom af te schermen – wij zijn binnen, zoeken jullie het zelf maar uit – en benoemen we mensen steeds vaker tot de andere soort zodat we ze niet hoeven binnen te laten.

“Het achter de Blankendaalse heggen woekerend racisme vind je terug in ons vreemdelingenbeleid.

“We vinden het moeilijker om Oekraïners te weigeren dan mensen uit Afrika of de Arabische wereld, want die lijken op ons.

“En over de vele expats, die hier in Haarlem en Amsterdam de mooiste panden op de mooiste plekjes voor de neus van onze kinderen wegkapen, maakt men zich veel minder kwaad dan over een vluchtelingencentrum waar mensen op stretchers in een tochtige sportzaal liggen.

“Die expats komen uit de EU. Dat zijn gewoon mensen.”

© Ksenia Kuleshova

“Goh, hij lijkt niet op u, hè?”

Thomése heeft het als vader van twee zonen van kleur – zijn vrouw is half-Moluks, half-Nederlands – vaak moeten horen aan de zijlijn bij hockey.

“Terwijl mijn oudste zoon sprekend op mij lijkt! Altijd, ook bij mijn vrouw, ziet men eerst de kleur en dan pas de persoon. Dat geeft me elke keer een vervelend gevoel.”

Gelukkig kan een schrijver zijn ergernissen lozen in zijn boeken, alsook etter uit oude wonden.

Black-out is een beetje mijn wraak”, bekent hij met monkellach.

“Toen Makira en ik ons kind verloren, voelden wij ons uitgesloten. Wij moesten ons verdriet verborgen houden, want in een wereld van goed georganiseerde, over zichzelf zeer tevreden jonge ouders, is zo’n ouderpaar met een lege kinderwagen heel ongemakkelijk.

“In het licht van mijn onvermogen toen – ik had mijn kind niet kunnen beschermen – gaf hun zelfgenoegzaamheid me een scherp gevoel van afgunst en afkeer.”

Succes, een miljoenenbankrekening, hoge heggen – het helpt geen zier om rampspoed af te wenden of er minder onbeholpen mee om te gaan.

“Daarom zie ik de rijken en machtigen het liefste falen, omdat het hen menselijk maakt. Hun geploeter is de enige manier om van ze te houden. In die zin gun ik ze veel tegenslag, voor hun eigen bestwil.”

Meester in het ploeteren is de succesvolle fusieadvocaat Mark Blijenberg, vader van het doodgereden meisje Pippa, die op het moment van het ongeluk in Singapore zit te dineren.

“Niet te voorbarig oordelen. Zolang je het niet weet, kan het ook níét waar zijn.”

Hij is net zo ‘ziende blind’ als Thomése in Schaduwkind, het wondermooie, in meer dan twintig talen vertaalde boek dat hij schreef over de rauwe rouw na de dood van zijn kind.

Mark is, zoals veel Thomése-personages, een man die meent de situatie de baas te zijn, maar intussen in het moeras aan het wegzakken is.

“Zelfkennis”, lacht hij. “Plus een voorliefde voor onvolmaaktheid.

“In deze tijd van morele verwarring verwacht men van de literatuur dat ze voorbeeldige personages met de juiste levenswijze aanreikt. Maar ik wantrouw iedereen die meent de morele superioriteit in pacht te hebben.

“Ik geloof best dat de meeste mensen het goede willen doen, maar het goede is vaak onhaalbaar. We zijn vooral goed als anderen kijken.

Blijenberg, man van de crisis, meent dat als hij het hoofd koel houdt, alles goed komt. Hij gaat orde op zaken stellen, realiseert zich amper dat het om zijn eigen dochtertje gaat.

“Die zelfbegoocheling is wat Joan Didion magical thinking noemde.

“Als kind al hebben wij geleerd om onze angsten te bezweren met verhalen, en die raak je, denk ik, nooit kwijt. Ik betrap me erop dat ze zich telkens weer aandienen. Zo praten we over de doden alsof ze even de deur uit zijn, maar elk moment terug kunnen keren.”

“Ze is er nog net niet, maar haar hele leventje staat klaar om hervat te worden zodra de film weer wordt gestart”, aldus Pippa’s moeder Tessel.

“Zij zit in die magische fase, waarbij je de realiteit buitensluit, en die volgens Didion ongeveer een jaar duurt, net zo lang als de gemiddelde verliefdheid.

“Dat niet willen loslaten van wat er niet meer is, heeft Patricia De Martelaere onsterfelijk mooi verwoord als ‘het verlangen naar ontroostbaarheid’.

“Je wilt het niet accepteren, maar op een dag zul je wel moeten. Je gaat door met leven of je pleegt zelfmoord, een van de twee.

“Doorgaan voelt als verraad. Alles is verraad, ook je seksuele verlangens die eigenlijk meteen komen. Er rust een taboe op en we schamen er ons voor, maar in rouw zit een grote vitaliteit. Je voelt je nooit zo levend als naast een dode.

“Toen Isa net dood was, voelde ik heel sterk dat ik moest overleven, haar bij me dragen.

“Rouw is een vorm van hevige liefde.”

Net als Tessel lijdt ook Grace in stilte, opgejaagd door schuldgevoel. Ze ziet zichzelf als “de bron van Tessels onverdraaglijke verdriet” en voelt zich schuldig als ze met haar eigen kind bezig is – zij wél. De twee moeders zijn de twee kanten van hetzelfde verhaal: dader en slachtoffer, ubuntugewijs met elkaar verbonden.

“Het is voor Grace in zekere zin nóg erger. Want zolang je het niet zelf hebt meegemaakt, heb je de angst dat het gebeurt, wat erger is dan wanneer het onheil zich al voltrokken heeft. Dan is je angst al werkelijkheid geworden.

“Slachtoffer zijn heeft ook iets edelmoedigs, terwijl een dader het kwade is. Mensen met een geweten komen er hun hele leven niet van af.

“Toch blijft het voor Grace een ander kind, een ander verhaal. Zij kan nooit echt in Tessels reddeloosheid treden.

“We willen wel bij andermans verdriet stilstaan, maar zijn toch vooral bezig met hoe we ons eigen bootje aan de overkant krijgen.”

Heldenjaren

“Als Pip ergens nog is, is het in de stilte”, denkt Tessel.

In Schaduwkind klinkt dat zo: “Als er nog iets is, dan houdt het zich op in de schaduw, op plekken waar het licht – en dus het oog – net niet kan komen. Geen hemel, maar aarde. Geen engeltje, maar een schaduwkind.”

Ofte: het ontbrekende is overal.

In Thoméses roman De onderwaterzwemmer zwemt de jonggestorven vader met zijn zoon mee.

“Omdat ik mijn vader in mijn hoofd had bewaard en hij nog steeds in mijn dromen opdook, had ik lang het idee dat ik hem nog helemaal had. Toen ik op een keer zijn stem niet meer kon terughalen, vond ik dat onrustbarend. Ik begreep dat hij een verzinsel was geworden.

“Ook van Isa weet ik niet meer wat ik me herinner. Heb ik het van een foto, heb ik het uit Schaduwkind, hoort het bij een van de jongens?

“Daar moet je niet te lang bij stilstaan. Je kunt beter de illusie koesteren dat je iemand nog helemaal herinnert.”

© Ksenia Kuleshova

Thomése had een weinig nabije relatie met zijn vader. In zijn boek Vaderliefde heeft hij geprobeerd hem – en zijn moeder – alsnog naar hem toe te schrijven, maar het was te laat.

“Mijn vader was in zeker opzicht een leuke vader van wie ik veel heb geleerd. Uitgesproken, begaafd, een verhalenverteller. Maar er waren ook veel teleurstellingen.

“Hij heeft zijn vele talenten niet kunnen verzilveren en ik was niet de zoon die hij had verwacht. Hij had moeite met mijn onredelijkheid en onverzettelijkheid en loste dat op met straf en stemverheffing.

“Volgens mij was hij door een oorlogstrauma niet goed opgewassen tegen het leven. Ik denk dat mijn ouders allebei los van elkaar en los van ons (Thomése heeft drie zussen, red.) leukere mensen waren.

“Doordat het bij ons thuis een vrij nerveuze toestand was met veel emotie, ergernis en geruzie, trok ik me in mijn eigen coconnetje terug met boeken en plaatjes op mijn kamer.”

Herman Visch, de gevoelige, sociaal weinig begaafde jongen met hoge artistieke ambities en weinig dadendrang uit Thoméses roman Heldenjaren doemt voor me op. Het is eenzaam opgroeien, maar je leert wel mensen peilen.

“Als kind was ik in het voetbal al keeper, wat ook een soort observator is. Je onderscheidt je van de meute, want je hebt een ander shirt aan en er zit een kooi om je heen.

“Doordat ik me altijd een buitenstaander heb gevoeld en alles me zo moeizaam afging, heb ik me zeer verdiept in de anderen: wat is hun geheim? Hoe doen ze dat?

“Ze weten welke studie te kiezen, wie te trouwen, waar op reis te gaan. Terwijl ik altijd alles verkeerd om deed. Twee keer aan de studie geschiedenis begonnen, twee keer niet afgemaakt. Twee keer bij een krant gaan werken, twee keer gestopt.

“Ik dacht ook nooit vader te worden, ik ben het pas op mijn 44ste geworden. Inmiddels benijd ik hen niet meer, hoor.”

“Toen ik in 1991 voor mijn debuut Zuidland meteen de AKO-Literatuurprijs kreeg, vond ik dat eigenlijk niet bij mij passen. Ik was bang dat ik de rest van mijn leven succesvol zou moeten zijn. Gelukkig werd mijn tweede boek afgekraakt. Te veel succes zou niet goed voor mij zijn. Ik heb nu al meer succes dan goed voor me is.

“Weet je, als je jong bent, wil je je plaats veroveren in de wereld en ga je zelfs letterlijk op ontdekking. Ik ging door Amerika reizen, the great unknown. Maar naarmate ik ouder word en mijn plaats vast komt te liggen, wordt het gek genoeg steeds willekeuriger dat ik dat ben, die man met zijn hypotheek en zijn kinderen en rij boeken.

“O, denk ik, dit is dus mijn leven geworden. Ik heb dit nooit nagestreefd en wist eerlijk gezegd niet dat het mogelijk was. Ik ben er blij mee, maar het heeft ook een zekere willekeur. Er zijn nog die andere levens, die ik achtergelaten heb, en die op niks zijn uitgelopen.”

Pluisjes

“Het leven is de moeite waard door de dingen die je niet hebt kunnen voorzien”, schrijft hij in Black-out.

“Wat je kunt voorzien, is nou meestal net niet waar je op zit te wachten. Een wonder is (…) niets anders dan iets onvoorziens dat plotseling mogelijk blijkt te zijn.”

Thomése knikt.

“Geluk overkomt je, of het nu een kind is, de liefde met Makira of een boek als Schaduwkind dat zoveel beter is dan ik ooit had kunnen dromen.

“Hierdoor heb je de neiging om dankbaar te zijn, al weet je niet wie of wat je moet bedanken, tenzij je in de Voorzienigheid of Onze Lieve Heer gelooft.

“Sommige mensen, dat neem ik de bewoners van Blankendaal kwalijk, rekenen zichzelf hun fortuin toe. Alsof het hun eigen verdienste is.

“Je kunt wel denken ‘ik ga op het leven af’, maar het leven komt als een golf over je heen.”

We zijn ‘pluisjes’, zegt Martin in De onderwaterzwemmer, die “onze eigen koers denken te bepalen in de wind die ons meevoert”.

Na de periode van rouw om zijn dochter is de film van zijn leven herstart, maar is het nog dezelfde film?

“Na Isa zijn Makira en ik aan een ander leven begonnen, sommige vrienden van weleer zien we niet meer. Die breuklijn is ook zichtbaar in mijn schrijverschap.

“Bij Schaduwkind kwam ik erachter dat ik niet iets beschreef, maar dat het schrijven zelf een verloren werkelijkheid opriep. Sindsdien ben ik een experimenteler schrijver geworden, die zich steeds heruitvindt.

“Ik teken niet naar de natuur, ik teken naar de geest. Mij interesseert de binnenkant van de werkelijkheid, anders kun je er, zoals André Breton zei, net zo goed een foto bij doen.”

Black-out beschouwt hij als “een nieuwe mijlpaal” in zijn schrijven, omdat hij er voor ’t eerst in is gelukt een veelheid aan personages uit de verf te laten komen, die elk op zich een roman zouden verdienen.

“Maar Schaduwkind is en blijft hors concours.”

Met dat boek heeft hij zijn vrouw naar hem toe geschreven.

© Ksenia Kuleshova

“Rouw is eenzaam en zorgt voor verwijdering, tenzij je het deelt en tot dezelfde ervaring komt.

“Dat Makira en ik dat hebben bereikt, is misschien wel hoofdzakelijk dankzij Schaduwkind. Want nu zit ik hier wel makkelijk te articuleren, maar toen kon ik dat niet. Ik kon enkel schrijven over wat zich binnen in mij afspeelde.

“Nog altijd vind ik de laatste passages, waarin Makira afscheid neemt van ons kind en haar haartjes kamt, het meest aangrijpende dat ik ooit heb geschreven. Wat je meemaakt is zo intens, dat er op een wrede manier ook iets moois in zit.

“Dat ik haar in die intensiteit had gezien en dat kon benoemen, vond Makira heel fijn. Hierdoor had ik haar gewonnen.

“Plat beschouwd is iemand zien sterven alleen maar verlies en narigheid, maar het is ook iets waardevols om te koesteren.

“Eigenlijk bestaat er niets intiemers. Het is haast intiemer dan seks.”

Tegenwereld

“De dood heeft ook iets onbegrijpelijks. Ik begreep ineens waarom religie zich altijd rondom de dood verzamelt. Je hebt de neiging om dat als iets sacraals te ervaren, iets wat de gewone werkelijkheid overstijgt. Dat heb ik met mijn vrouw kunnen delen.

“Het andere was dat ik toen vrij snel tegen haar heb gezegd: ik weet wel zeker dat ik nog steeds kinderen met jou wil. Dat het doorging en we vooruit konden kijken, heeft veel opgelost.

“Dat hebben Mark en Tessel niet, zij hebben die twee snotapen al. Maar goed, het gaat erom of het verdriet jou platslaat, of er nog iets na komt.

“‘Het verlangen naar ontroostbaarheid’, om daarop terug te komen, is de gedachte dat er nooit meer iets goeds kan komen. Wat iedereen kent van z’n eerste liefde, toch?

“Als het uitgaat, denk je ook nooit meer gelukkig te worden. Tot er een ander meisje komt en je je afvraagt hoe je ervan af komt. Dan heb je weer een ander probleem.”

In het gezin Thomése kwamen er nog twee jongens. Maar kon hij zo onbezorgd smoorverliefd op ze zijn als op zijn dochter?

“Onze zoons zijn allebei in het ziekenhuis geboren, voor het geval er wat zou misgaan, maar met een geboorte komt er veel positiviteit vrij. Alles gaat opnieuw bestaan.

“We hebben ook ons best gedaan om niet speciaal bange ouders te zijn. Toen mijn oudste zoon ging fietsen, hij was zeven, wou hij meteen alleen de stad in.

“Geen haar op mijn hoofd dat dat kleine jongetje alleen zou laten gaan, maar ik wou het hem niet verbieden.

“Ik instrueerde hem over de stoplichten en liet hem alleen fietsen, maar volgde hem wel stiekem.

“Mijn vrouw vond het niks, maar omdat ik zelf als jongen aan het bestaan begonnen ben en weet dat avontuur het mooiste is wat er bestaat, wou ik hun dat niet onthouden.

“Gevaar, een zakmes, een vuurtje maken, een steen door een ruit gooien – dat is hun bestaansgrond!”

Twintig en achttien zijn ze inmiddels. Ik heb het geluk de jongste, een bloedmooie jongen, te betrappen wanneer hij op poezenvoeten het huis uit sluipt. Hij wilde niet storen, verontschuldigt hij zich.

Is papa klaar om zijn jongens los te laten?

“Zeker. Je groeit met je kinderen mee. Zij worden volwassen, en ook papa is volwassen aan het worden. Mijn oudste woont in Amsterdam. De jongste gaat binnenkort een taalcursus doen in Valencia. Ik vind het leuk dat ze de wereld in trekken en vertrouw het hen ook toe.”

Het leven is altijd voorlopig, weet ik van Thomése. Alles moet steeds weer ontstaan.

“Het is niet vanzelfsprekend dat het goed gaat. Ook in een huwelijk moet je goed opletten dat je elkaar blijft zien, want in altijd hetzelfde decor van man en vrouw, vader en moeder, val je samen met de achtergrond.

Makira en ik hebben het geluk dat we heel verschillend zijn. Zo blijft er altijd een mate van mysterie.”

“Gelovig ben ik niet”, schrijft hij in Verzameld nachtwerk.

“Wel geloof ik in de keerzijde van wat wij zien. Wat wij kennen, heeft ook een achterkant. Daar begint een tegenwereld, zo ongewis dat je haar niet benoemen kan. Als ik daar de woorden voor zou vinden, dan pas mocht ik me waarlijk schrijver noemen.”

“Soms vang ik er een glimp van op, maar ik ben beperkt. Daarom voeg ik de kunst van anderen aan me toe.

“Ik kan wel zelf schrijven, maar in de films van Andrej Tarkovski, bijvoorbeeld, zie ik een betoverende werkelijkheid die ik nooit had kunnen bedenken.

“In de wildgroei aan identiteitsdebatten vandaag lijkt identiteit een soort cv.

“Maar identiteit is het landschap waar je je thuis voelt, de mensen die je hebt gekend en kent, de boeken die je hebt gelezen, de schilderijen die je hebt gezien, de muziek die je gehoord hebt.

“Veel wezenlijker dan diploma’s, prestaties of literaire prijzen zijn het onstoffelijke, het ongrijpbare.”

Black-out

P.F. Thomése  © Ksenia Kuleshova
P.F. Thomése © Ksenia Kuleshova

Wikipedia


Lees ook

Klik op de hyperlink en ontdek meer berichten van

Jelle Van Riet


Lees meer interviews

Het leven – Een gebruiksaanwijzing


Bron: De Standaard

Welkom op Facebook

Naar de website


Scroll naar boven