Tinneke Beeckman – Vroeger eerden we offers, nu eren we slachtoffers

© Lectrr

In een liberale samenleving blijft maar één principe overeind: dat je niemand schade mag berokkenen. Dat verklaart volgens Tinneke Beeckman waarom slachtofferschap vandaag centraal staat.

Tinneke Beeckman - De Standaard


Wanneer zijn daders genoeg gestraft? Bart De Pauw stelde gisteren de vraag. En ook de katholieke overheid en haar verdedigers zuchten.

Toen het Vaticaan vorige week de kerkelijke status van Roger Vangheluwe afnam, maakte dat weinig indruk op de slachtoffers van seksueel misbruik. In De zevende dag herhaalden slachtoffers (en hun familie) hun relaas.

Slachtoffers van onrecht krijgen sinds enkele jaren veel meer aandacht dan vroeger.

Het voelt als een natuurlijke omwenteling: het is ondraaglijk dat mensen onrecht moeten ondergaan, zoals vernederingen, wreedheden en misbruik.

Die omwenteling past in een breder kader. Slachtoffers krijgen de morele ondersteuning die vroeger andere groepen toekwam: aan wie zelf iets opofferde.

Denk maar aan militairen of hulpverleners die zich inzetten voor God, vaderland, volk of lotgenoten in een sociale strijd.

Een publieke waardering voor het zelfoffer is vandaag haast ondenkbaar.

Het is moeilijk om een ideaal te noemen dat iemands opoffering zou rechtvaardigen. Het welzijn van familieleden – wat tot de private sfeer behoort – geldt als uitzondering.

Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn politieke en religieuze idealen verdachte mythen geworden, omdat ze duizenden onschuldige slachtoffers hebben geëist.

Daarmee zijn de ‘Grote Verhalen’ ten einde. Alleen kleine verhalen blijven over; de vele uiteenlopende manieren waarop mensen betekenis proberen te geven aan hun ervaringen.

Er is dus geen gedeelde morele overtuiging meer. In een liberale samenleving blijft maar één principe overeind: dat je niemand schade mag berokkenen. Dat verklaart waarom slachtofferschap vandaag centraal staat.

De liberale denker John Stuart Mill formuleerde dat ‘no harm’-principe in On liberty. Iedere mens heerst soeverein over zichzelf.

Macht over een persoon valt maar voor één doel te rechtvaardigen: om te verhinderen dat die persoon iemand anders schade zou berokkenen.

Meer hedendaagse liberale denkers als Judith Shklar en Richard Rorty noemen wreedheid het ergste wat mensen elkaar kunnen aandoen.

Morele vooruitgang bestaat erin, schrijft Rorty in Contingency, irony, and solidarity, dat de groep met wie mensen solidair willen zijn, alsmaar groter wordt.

Een democratische samenleving moet dan ook tonen hoe sommige mensen niet gezien worden in hun lijden. Vervolgens moeten die mensen een gelijke behandeling krijgen.

Dat is de beperkte morele opdracht in een democratie. Beperkt, want er is geen eenduidige woordenschat (meer) die voor alle individuen betekenisvol is.

Verder wordt zelfverwezenlijking een private aangelegenheid, meent Rorty. Ieder individu probeert volgens de eigen morele waarden en geloofsovertuigingen te leven.

De vraag is dan wat lijden of onrecht kan herstellen. Aan wie is een dader verantwoording verschuldigd? In eerste instantie aan het slachtoffer.

Die verantwoording verloopt via juridische procedures. Dat kan via de rechtbank, maar ook door overeenkomsten te sluiten.

In realiteit voelt die procedurele benadering voor slachtoffers zelden als een genoegdoening. Meestal moeten ze een lijdensweg afleggen om tot de erkenning van hun leed en – in het beste geval – een veroordeling van de dader te komen.

De tegenpartij probeert om de schulderkenning en de bijbehorende schadeclaims zo klein mogelijk te houden. Of ze eisen bij financiële vergoedingen een spreekverbod voor de slachtoffers. Zo wordt de schadevergoeding zwijggeld.

Kortom, slachtoffers ervaren die juridische procedures eerder als een herhaling van de machtsdynamiek waaronder ze leden, dan als een loutering.

Hun onvrede ergert verdedigers van de kerk.

Voor Rik Torfs, bijvoorbeeld, primeert de rechtsstaat. Rechtsregels en contracten bepalen wat daders moeten vergoeden, en daarmee eindigt het.

Anders vervalt de samenleving in moralisme, in de eindeloze aanklacht, klinkt het.

Die argumenten zouden overtuigend klinken, mochten ze niet ingeroepen worden voor een instelling die het moreel goede predikt, maar jarenlang criminele activiteiten heeft weggemoffeld.

Het is knap lastig om over moralisme te klagen, nadat men zelf jarenlang morele veroordelingen over menselijke keuzes heeft uitgesproken.

En wat nu een teveel aan moralisme lijkt – de morele aanklacht tegen de kerk blijft maar duren – is in realiteit het omgekeerde: er is juist weinig eensgezindheid over een morele grond die lijden zou kunnen rechtvaardigen. Daarom is alle lijden zo onaanvaardbaar.

Een moderne, liberale samenleving veronderstelt dan ook dat de vraag naar dader- en slachtofferschap op een andere manier wordt gesteld.

Slachtoffers moeten eerst en vooral hun verhaal kunnen doen. En dan zijn er nog vragen. Met welke morele taal begrijpen de verantwoordelijken hun rol in de houding van de kerk?

Welke waarden primeren voor hen? Kan de bescherming van een instituut zo’n belangrijk doel zijn, dat (slacht)offers er ondergeschikt aan mogen worden gemaakt?


© Lectrr
© Lectrr

Lees ook

Klik hier of op de hyperlink hieronder en vind andere columns van

Tinneke Beeckman


Bron: De Standaard

Welkom op Facebook

Naar de website


Scroll naar boven