Griet Op de Beeck, auteur én therapeut in wording – Om iets op te lossen, moet je niet weg van de pijn, maar dóór de pijn


Bestsellerauteur Griet Op de Beeck (48) werkt niet aan een nieuw boek, maar aan een nieuwe carrière: ze volgt een opleiding om therapeut te worden. En ze heeft geen zin om zich daarvoor te verontschuldigen. ‘Om de titel van mijn jongste boek te parafraseren: ik mag alles zijn. Ook een schrijver én een therapeut.’


Griet Op de Beeck verschijnt zeven minuten te laat op onze afspraak. Minstens de helft daarvan, beweert ze, moeten we toeschrijven aan Uma, de schandalig schattige labrador die ze sinds anderhalf jaar haar compagnon de route noemt.

“Ik moest nog met Uma gaan wandelen. En telkens als ik gehaast ben, denkt ze: mmm, laat ik nog eens aan die paal gaan ruiken. Daartegen protesteren doe ik al lang niet meer. Uma heeft van mij een halve zenboeddhist gemaakt. Staan we stil, dan staan we maar stil. Dan kijk ik wel naar de eendjes.” (lacht)

Ze bevindt zich vele hemels boven de zevende wanneer ze over Uma praat. Nochtans was hun relatie aanvankelijk geen toonbeeld van gelijkwaardigheid. “De eerste maanden waren een ramp: Uma beet in alles, ook in mij, zoals puppy’s nu eenmaal doen. Er waren dagen dat ik mij in de kast wilde verstoppen om aan haar tandjes te ontsnappen. Ik ben dan naar een hondentrainer gegaan en mede dankzij hem hebben Uma en ik een hechte band ontwikkeld. Ik sta ervan te kijken hoe groot mijn liefde voor een dier kan zijn.”

Ze neemt een slokje van haar glas wijn en lacht de Griet Op de Beeck-lach: haar mondhoeken krullen ­overtuigd ­omhoog, maar in haar ogen drijft nog een bodempje ­weemoed. Alsof ze zich erbij heeft neergelegd dat haar leven wel altijd bitterzoet zal zijn.

Al tien jaar is ze bestsellerauteur, publiekslieveling en – sinds haar getuigenis over het misbruik van haar vader – ­gespreksonderwerp.

Haar leven was het voorbije decennium zelden minder dan heftig. Maar aan een schuifelend bestaan in het gezelschap van bonsaiboompjes, kruiswoordraadsels en koffiebarvriendinnen denkt ze nog lang niet. Voor mij zit een vrouw die het leven wil opslokken als was het een Siciliaanse linguine met garnalen. Of beter: die het leven opníéuw wil opslokken als was het een Siciliaanse linguine met garnalen. Want nog geen jaar geleden had ze zichzelf het liefst van al weggegomd.

“Het einde van het eerste coronajaar was voor mij ontzettend pijnlijk. Mensen verdwenen. En als het belangrijke mensen zijn, en je eigenwaarde bepaald wordt door de blik van de ander, is dat een drama. Het leek alsof ik niet meer bestond. Ik kwam terecht in een donkerte die ik vaarwel gezegd meende te hebben. Ik, die altijd beweer dat beter bestaat, zag het niet meer. Ik wou gewoon dat het ophield.

“Maar als het erop aankomt, blijk ik toch te laf om van de brug te springen. Been there, tried that, failed desperately. En dus ben ik toch maar blijven wroeten. En heb ik nog maar eens naar manieren gezocht om mij uit mijn emotionele patstelling los te wrikken. Veel mensen wachten tot ze zich beter voelen om opnieuw in beweging te komen. Bij mij is het omgekeerd: ik kom in beweging om mij opnieuw beter te voelen.”

In beweging komen betekende dit keer: negeren dat ze een gevierd schrijver is en eindelijk voor therapeut gaan ­studeren, een plan dat al jaren op uitvoering zat te wachten. Ze ging met haar rug naar de Griet Op de Beeck-plank in haar boekenkast zitten en schreef zich in aan de Academie voor Psychodynamica in Scherpenzeel, Nederland.

null Beeld Thomas Sweertvaegher
Beeld Thomas Sweertvaegher

“Tijdens mijn opleiding heb ik nog beter naar mezelf leren kijken. Zeker toen ik in het buitenland een tijdlang mocht samenwerken met een aantal wereldvermaarde therapeuten. Ik voelde voor het eerst dat ik ook kan bestaan zonder de ander. Toegegeven, royaal laat. En ik loop nog altijd niet over van zelfliefde. Maar ik kan nu eindelijk zeggen: ik ben oké. Voor jou is dat wellicht een banaal zinnetje, maar voor mij is het niets minder dan een doorbraak.”

Toch was het inslaan van een extra portie zelfinzicht niet haar belangrijkste motief om een therapeutenopleiding te volgen. Het doel is wel degelijk om – verkopers van behaag­lijke ligsofa’s en maagdelijke notitieboekjes, take note – binnen afzienbare tijd een eigen praktijk te starten.

“Ik wil van mijn activiteiten als therapeut mijn tweede beroep maken. Mijn therapeut zegt mij al jaren dat ik een goeie collega zou zijn.” (lacht)

Na het verschijnen van Jij mag alles zijn leek u het schrijven voor het eerst beu te zijn. ‘Wat is de zin van nog een boek schrijven?’ vroeg u zich in interviews af. Is uw beslissing om therapeut te worden mede ingegeven door existentiële twijfels over het schrijverschap?

“Dat ik naast het schrijven iets anders ben beginnen te doen, heeft mij net van mijn twijfels over het schrijverschap verlost. De eenzaamheid die ik al schrijvend soms ervaar, zal straks mooi gecounterd worden door de intensiteit van mijn een-op-eengesprekken met cliënten. Mijn job als therapeut zal mijn wereld opnieuw groter en mijn leven opnieuw rijker maken. Daar kijk ik erg naar uit. En los daarvan vind ik het een fijne gedachte dat ik straks niet langer afhankelijk ben van het schrijven. Als mijn lezers ooit beslissen dat ze mijn boeken niet langer hoeven, heb ik nog een ander project dat mijn leven zin geeft.”

Op Instagram eindigt u uw berichten over uw toekomst als therapeut steevast met de hashtag #jijmagalleszijnookeenschrijver-éneentherapeut. Alsof u zichzelf nog toestemming moet geven voor uw deeltijdse carrièreswitch.

“Ik heb mij een tijdlang afgevraagd of het wel kan: schrijver én therapeut zijn. Schrijvers worden geacht om de wereld voltijds te overschouwen. Alles wat ze naast het schrijven doen, lijkt afbreuk te doen aan hun schrijverschap. Maar waarom zou ik mij conformeren aan een archaïsch beeld van wat een schrijver hoort te zijn?

Traumaspecialist Jack Saul (echtgenoot van psychotherapeut Esther Perel, red.) is behalve therapeut ook schilder. Toen ik hem een tijd geleden ontmoette, vroeg ik hem: ‘Als je had kunnen kiezen, was je dan niet liever enkel schilder geweest?’ Hij lachte en zei: ‘Mijn hoofd heeft méér nodig dan alleen maar het schilderen.’

Dat zinnetje was zowel herkenbaar als geruststellend. Ik besefte plots dat ik wel degelijk allebei mag zijn: én de schrijver die spreekt tot grote, abstracte publieken én de therapeut die individuen in haar hart sluit en op weg helpt naar een beter leven.”

Mensen die in meer dan één hokje willen wonen, worden doorgaans moeizaam begrepen. Bent u niet bang dat uw nieuwe job uw geloofwaardigheid als schrijver zal aantasten? Dat mensen u plots maar een zweverige zielenknijper zullen vinden?

“Natuurlijk ben ik daar bang voor: ik heb niet veel nodig om mij door andere mensen klein te laten maken. (lachje) Maar tegelijk ben ik het beu om mij allerlei onzekerheden te laten aanpraten. Als je mij niet lust: jammer. Maar ik ga wel ophouden om daar iets van te vinden, want dat helpt niks of niemand vooruit. Het is heel eenvoudig: ik wil dat mijn tijdelijke aanwezigheid op deze planeet er enigszins toe doet. Ik wil iets betekenen voor mensen. Niet alleen als schrijfster, maar ook als therapeut. Als mensen zin hebben om daarover te zeuren: ze doen maar.”

Eigenlijk was u al een therapeut, zij het een onbedoelde: veel lezers hebben u in de loop der jaren laten weten dat uw boeken hun levens veranderd hebben.

“Tijdens het schrijven ben je niet bezig met het mogelijke effect van je boeken op je lezers. Maar ik heb altijd geprobeerd om, op een niet­anekdotische manier, zo dicht mogelijk bij mezelf te blijven. En het meest persoonlijke is niet zelden het meest universele. Dat verklaart wellicht waarom mijn boeken hier en daar al eens voor iemand van betekenis blijken te zijn.”

Is het gepermitteerd om te zeggen dat uw toekomstige werk als therapeut in het verlengde ligt van uw huidige werk als schrijver? Dat Griet Op de Beeck niet verandert, maar enkel haar assortiment uitbreidt?

“Haha, mooi gezegd. Zowel schrijvers als therapeuten zijn op zoek naar de zin van het leven. Naar de kern van het mens zijn. Er is dus wel degelijk een verband tussen beide jobs. Maar er is ook een wezenlijk verschil. Als schrijver moet ik een verhaal zo opschrijven dat het mensen raakt. Als therapeut moet ik vooral heel goed luisteren, en zoeken naar manieren om mensen in beweging te krijgen. Je kan dus niet zeggen dat ik als schrijver en therapeut van dezelfde talenten gebruik zal maken.”

Maar wel van dezelfde ervaringen: een ongelukkige jeugd is zowel voor een schrijver als een therapeut een goudmijn.

“Sommige mensen denken: die Op de Beeck heeft geluk, ze kan gewoon tot het einde van haar dagen haar kutjeugd uitmelken. Maar zo simpel is het niet, natuurlijk. Alsof iedereen met een kutjeugd zomaar boeken kan schrijven die mensen weten te beroeren. Dan zouden er belachelijk veel schrijvers zijn. (lacht) 

“Om maar te zeggen: je moet voor de job van schrijver of therapeut toch ook een zekere aanleg hebben. Al klopt het wel dat een rotjeugd voor een therapeut een soort fond de commerce is. Ik loop niet weg van diepe pijn. Ik kan heel goed kijken naar groot verdriet, zonder mezelf daarin te verliezen. En als therapeut is het cruciaal om niet bang te zijn, én heel betrokken.”

‘Sommige mensen denken: die Op de Beeck heeft geluk, ze kan gewoon tot het einde van haar dagen haar kutjeugd uitmelken. Maar zo simpel is het natuurlijk niet.’ Beeld Thomas Sweertvaegher
‘Sommige mensen denken: die Op de Beeck heeft geluk, ze kan gewoon tot het einde van haar dagen haar kutjeugd uitmelken. Maar zo simpel is het natuurlijk niet.’ Beeld Thomas Sweertvaegher

Dat je je hart sneller opent voor mensen die op eenvoudig verzoek hun eigen emotionele eeltlaag kunnen voorleggen: het klinkt aannemelijk. Toen Griet Op de Beeck in het kader van haar opleiding cliënten zocht voor vier betaalde therapiesessies, werd ze net niet bedolven onder de kandidaturen. Nadat ze de bewonderaars die gewoon eens aan haar wilden komen snuffelen, had gescheiden van de stervelingen die echt hulp konden gebruiken, nodigde ze in haar vers ingerichte therapieruimte vier mensen uit. De gesprekken die ze met hen voerde, deden haar inner­lijke Jennifer Melfi – u weet wel: de therapeut in ‘The Sopranos’ – in versneld tempo verrijzen.

“Ik ben natuurlijk nog veel aan het bijleren, maar ik merk nu al dat mensen zich veilig voelen bij mij. Dat ze het niet moeilijk vinden om me hun vertrouwen te geven. Sommige van mijn cliënten hebben me zelfs al gevraagd of ze mogen blijven langskomen. Omdat ze na jaren van therapie bij andere mensen eindelijk het gevoel hebben dat er nu iets beweegt. Dat ze progressie maken. Dat is fijn om te horen. Ik heb als therapeut in korte tijd een groot zelfvertrouwen ontwikkeld. En dat moet ook. Mensen hebben niks aan een onzekere therapeut. Je moet er staan voor je cliënten, zodat zij mogen wankelen als dat nodig is.”

Is het een probleem dat uw toekomstige cliënten zoveel over u zullen weten? U geeft in de media vaak een gulle inkijk in hart en ziel.

“Ik vind niet dat je als therapeut een onbeschreven blad moet zijn. Dat mensen mij via mijn boeken en interviews al een beetje denken te kennen, is alleen maar positief: ofwel zullen ze ervan overtuigd zijn dat ik de juiste persoon ben om hen te helpen, ofwel zullen ze mij een kalf vinden. In beide gevallen is er extra duidelijkheid gecreëerd.” (lacht)

Als schrijver richt u zich tot een naamloos publiek, als therapeut tot een concreet individu. Wat geeft het meeste voldoening?

“Beide zijn fijn. Momenteel haal ik ontzettend veel uit mijn studie en mijn contacten met cliënten. Vroeger ging ik ervan uit dat je als therapeut een vreselijk bestaan leidde: elke dag in andermans ellende woelen, dat is doodvermoeiend, dacht ik. Maar het tegendeel is waar: mijn sessies met cliënten geven mij energie. Dat mensen voor mijn ogen in stukken uit elkaar durven te vallen en dat we vervolgens samen uitvissen hoe we die stukjes weer bij elkaar kunnen leggen om te komen tot iets wat juister voelt: dat vind ik echt heel bijzonder.”

Ik hoor het al: u gaat straks therapeutische in plaats van literaire boeken schrijven.

(lacht) “Dat ga ik vooral niet doen. En evenmin ga ik mijn toekomstige personages modelleren naar mijn cliënten. Ik ga gewoon de boeken blijven schrijven die ik altijd al geschreven heb: verhalen die – niet in de anekdotiek, maar ten diepste – dicht bij mij liggen, en die tegelijk groter en belangrijker zijn dan ikzelf. Ik ga ervan uit dat de extra ruimte die ik me gun door therapeut te worden, mijn schrijverschap alleen maar ten goede zal komen.”

Bent u nog van plan om het derde deel te schrijven van wat recensenten gemakshalve uw incesttrilogie zijn gaan noemen?

(Kijkt bedenkelijk) “Incesttrilogie: wat een afschuwelijk woord. Maar om op je vraag te antwoorden: ik heb nog altijd geen zin om mijn drieluik te voltooien, nee. Misschien doe ik dat pas over vijf of tien jaar. A.F.Th. van der Heijden heeft het derde deel van zijn trilogie ook met tien jaar vertraging uitgebracht. Het mag dus: een grote mijnheer heeft het toegestaan.” (lacht)

Zou een mens meer kans maken om een grote mijnheer genoemd te worden als hij zich achter drie initialen kan verstoppen? Ik vraag het me even af, maar ook weer niet te lang, want we moeten het nog hebben over een grote mevrouw.

In oktober deelde Griet Op de Beeck op haar Instagram-pagina een selfie waarop ze poseert naast Esther Perel, de wereldberoemde relatie-experte, podcasthost en Oprah Winfrey-lieveling.

“Dreams can come true”, schreef ze onder de foto. “Esther Perel blijkt zowaar mijn Zomergasten (talkshow op de Nederlandse zender VPRO, red.) te hebben gezien. Ze nodigde me uit voor een etentje na haar lezing in Antwerpen. Ik mocht tot in de late uren naast haar zitten en met haar spreken. Wat een vrouw, zij. Wat een gelukzak, ik.”

Zes maanden later is niet alleen haar vriendschap met Perel, maar ook haar bewondering voor de Belgisch-Amerikaanse therapeut nog altijd intact.

“Esther is a force of nature. Toen we onlangs samen in het buitenland waren – zij was docent in een opleiding van wereldniveau, ik mocht die training dankzij haar volgen – merkte ik het weer. Ze stond elke dag om zes uur ’s ochtends op het tennisveld, zei de hele dag door de slimste dingen, bracht voortdurend allerlei mensen samen en gaf in de namiddag ook nog eens yogales. Zelfs aan míjn lijf heeft ze staan wrikken.” (lacht)

Is Esther Perel ook als therapeut een stichtend voorbeeld? Heeft ze u inzicht gegeven in het soort therapeut dat u zelf wil zijn?

(knikt) “Net als zij wil ik alle boeiende stromingen in therapieland kennen, zodat ik kan putten uit verschillende ideeën en theorieën. Ik geloof echt niet in een one size fits all-aanpak.

De Nederlandse traumaspecialist Bessel van der Kolk zei me: ‘Als iemand zich aan mij voorstelt als ‘cognitief gedragstherapeut’, vraag ik altijd: ‘Ah, jij bent dus een schrijnwerker die enkel zijn hamer gebruikt?’ (lacht) 

“Dat snapte ik wel. Waarom zou je maar door één enkele bril naar mensen kijken? Iedereen is anders: in je therapeutische gereedschapskist moet veel gerief zitten om je cliënten te kunnen helpen.”

null Beeld Thomas Sweertvaegher
Beeld Thomas Sweertvaegher

Wilt u een meelevende of een confronterende therapeut zijn?

“Ik wil vooral een doortastende therapeut zijn. Niet iemand die louter de doos Kleenex aanreikt en zegt: ‘Goh, wat erg’, maar iemand die echt gelooft dat de meeste mensen – ik laat mensen met een zware psychiatrische diagnose even buiten beschouwing – kunnen komen tot een juister en dus beter leven.

“Langs mijn kant vraagt dat om confrontatie én de kunst om te weten wanneer iemand daar aan toe is. Maar tegelijk is diepe betrokkenheid voor mij een voorwaarde om dit beroep goed te doen. Van de mensen die ik tot nog toe heb ontvangen, kan ik echt zeggen dat ik ze graag zie. Voor minder ga ik niet.”

Wat die confrontatie betreft: is het soms niet handiger om ongemakkelijke waarheden naar de catacomben van ons geheugen te verbannen? Om ze in een schuifje te stoppen en de sleutel weg te gooien?

“Nee, daarmee kom je geen stap verder. Vroeg of laat haalt de realiteit je toch in. Om iets op te lossen, moet je niet weg van de pijn, maar dóór de pijn. Je kan alleen maar stappen voorwaarts zetten als je het monster in de bek kijkt.”

Mag het ook een monstertje zijn? Of hebben alleen mensen met een joekel van een trauma baat bij therapie?

“Mensen denken dat er alleen maar sprake is van een trauma als je iets heel ergs hebt meegemaakt: een papa die je van de trap smeet, een mama die elke ochtend in haar eigen alcoholische braaksel wakker werd, dat soort dingen.

“Maar een trauma kan ook veroorzaakt worden door het feit dat je als kind niet kreeg wat je nodig had. En dat je daardoor een zelfbeeld hebt ontwikkeld dat je danig in de weg zit. Ik geef een voorbeeld. Ouders verbieden hun kinderen nogal vaak om ‘nee’ te zeggen. Maar zo worden kinderen losgeweekt van wat ze willen. En je wil brengt je tot wat je nodig hebt, en stelt je in staat om je grenzen aan te geven. Kinderen die dat niet hebben mogen doen, herkennen als volwassenen vaak hun eigen noden niet. Ze hebben de neiging om anderen belangrijker te vinden dan zichzelf.

“Hebben zij een verwoestend trauma meegemaakt? Nee. Maar de gevolgen zijn er niet minder om. Mensen die niet in staat zijn om zichzelf echt de moeite waard te vinden, om zichzelf te gunnen wat ze verdienen, lijden daar echt onder. Dus ja, ga ook naar de therapeut met wat jij monstertjes noemt. Wie blijft wegkijken en minimaliseren en rationaliseren, stevent vaak af op een burn-out, een depressie of een ziekte. En moet vanuit een veel lastiger positie een weg naar boven vechten.”

U behoort duidelijk niet tot de ‘Het is wat het is’-strekking.

“Het is wat het is: dat zeg ik alleen als het regent en ik toch met mijn hond naar buiten moet. (lacht) Verder ben ik er rotsvast van overtuigd dat wij ons bestaan zelf kunnen vormgeven. Dat we allemaal in staat zijn om een juister leven te leiden. Als je berust, kan je net zo goed meteen in de kist gaan liggen.”

Mag ik bij wijze van contrapunt eens de in voetbal­kantines gangbare opvattingen over therapie op u afvuren?

“Ik hou mijn hart vast.” (lacht)

Eén: therapie is voor zwakkelingen.

“Het is precies omgekeerd: therapie is voor de allerdappersten. Het vraagt veel moed om het deksel van de put te lichten. Ik heb nog nooit iemand ontmoet die fluitend heeft vastgesteld wat hem of haar al die jaren heeft tegengehouden. Maar als je de courage kan opbrengen om de waarheid onder ogen te zien, krijg je er ontzettend veel voor terug.”

Twee: therapie is voor narcisten.

“Ook dat klopt niet. In therapie gaan is zelfs een daad van naastenliefde. Als je met mededogen naar jezelf leert kijken, ben je beter in staat om dat ook bij anderen te doen. Therapie maakt dus niet alleen jouw leven beter, maar ook dat van je naasten. Omdat het contact eerlijker wordt, en dus echter. Bovendien, als je weet waar je angsten vandaan komen, hoef je ze niet langer te projecteren op een externe vijand. Ik verzeker je: als iedereen in therapie zou gaan, zou de wereld er stukken beter aan toe zijn.”

En drie: wie in therapie gaat, legt zijn leven in andermans handen.

“Een heel hardnekkig vooroordeel. Sommige mensen denken: als ik in therapie ga, verlies ik de controle over mijn leven. Dan ben ik een jaar later gescheiden van mijn partner en vervreemd van mijn kinderen. (lacht) 

“Maar zo werkt het natuurlijk niet. De cliënt bepaalt wat er gebeurt, niet de therapeut. Als een cliënt op basis van bepaalde inzichten besluit om zijn leven bij te sturen, gebeurt dat enkel omdat hij voelt dat zijn leven dan beter klopt.”

Tot slot: wilt u er als schrijver alstublieft een erezaak van maken om ons te verlossen van therapeutenjargon? Om verbale carcinomen als ‘tot je kern komen’ en ‘in je kracht gaan staan’ zo snel mogelijk te vervangen door elegantere formuleringen?

(lacht) “Ik begrijp precies wat je bedoelt. Tijdens mijn ­opleiding hoor ik geregeld een soort softerigheid waar ik het ook moeilijk mee heb. Zo hebben sommige therapeuten het nogal graag over dankbaarheid.

“Volgens hen zou ik – komt-ie – dankbaar moeten zijn voor mijn kutjeugd, omdat ik ­dankzij die jeugd schrijver ben geworden. Dan denk ik: mijn gat, ja. Ik ben ondánks mijn ellendige jeugd schrijver geworden.

“Als er voor mijn schrijverschap iemand bedankt moet worden, ben ik het wel.” (lacht)

We beschouwen het gezegde als toereikend. De avond lonkt al naar de nacht, binnen acht uur moet er weer opgestaan, gestudeerd, gewandeld en op zenboeddhistische wijze naar eendjes gekeken worden.

Terwijl ik mijn bandopnemer opberg, overlaadt Griet Op de Beeck haar geliefde labrador met knuffels. Ik kan me vergissen, maar volgens mij is dat restje tristesse in haar ogen even helemaal verdwenen.

BIO

Griet Op de Beeck: ‘Ik wil dat mijn tijdelijke aanwezigheid op deze planeet er enigszins toe doet. Ik wil iets betekenen voor mensen. Niet alleen als schrijfster, maar ook als therapeut’
Beeld Thomas Sweertvaegher

Bron: De Morgen

Naar boven

Naar de website


Scroll naar boven