Het leven – Een gebruiksaanwijzing – Erwin Mortier

Beeld © Elke Pannier

Een kwarteeuw nadat Erwin Mortier met zijn debuut Marcel een tornado veroorzaakte in letterenland, staat hij vaster en vrolijker dan ooit op zijn benen. Bozer en baldadiger, ook dat.

Jelle Van Riet – De Standaard


“Het getuigt van liefde om kwaad te zijn.”

Erwin Mortier


Hoe te leven? Als iemand op deze vraag een zinnig antwoord kan formuleren, dan is het Erwin Mortier. In zijn boeken vliegen de wijsheden over het leven, de liefde en de dood ons aan.

“Een leven zonder feest is een feest zonder leven”, dixit mevrouw Cispà in Glorie en heerlijkheid.

“Liefde is zwaartekracht,” klinkt het in Een kleine filosofie van grote emoties, “met het zachte gerucht van onze kleine triomfen en nederlagen, of de fluisterende vrede met onszelf en de ander die veeleer de soundtrack van onze dagen vormt dan het zeemzoete glissando in de orkestbak van Hollywood”.

“Als we de doden niet uit de kamers van onze ziel verdrijven, blijven ze hangen”, schrijft hij in Omtrent liefde en dood.

“We moeten ze verbannen om ze te kunnen verwelkomen in onze herinneringen als wat ze geworden zijn: aflijvigen; dierbaren die bestaan hebben, maar er voorgoed niet meer zijn.”

Wie maakt een Erwin Mortier-scheurkalender? 365 bloedmooie zinnen, waar we de hele dag op kunnen kauwen?

“Niemand kan zich onderlegd noemen in de kunst van het leven”, verbetert hij me snel.

“Aangezien we niet eerder zijn geboren en weinig repetitieruimte krijgen, zijn we allemaal dilettanten in het bestaan.

“Qua morele stelregels kom ik niet verder dan medemenselijkheid oftewel onpersoonlijke liefde voor onze klungelende soort.

“Ook kunst is een vorm van gulheid: je maakt iets en stuurt het de tijd in, zonder te weten of het ergens zal landen. Dat gebaar vind ik steeds ontroerender.

“Als ik in het British Museum de Steen van Rosetta zie, en bedenk dat ooit iemand daaraan heeft zitten beitelen, niet beseffend dat hij 2000 jaar later de sleutel zou aanreiken om millennia aan in het Grieks, demotisch en hiërogliefen schrift geschreven erfgoed te ontsluiten, dan krijg ik tranen in mijn ogen van geluk.”

Bio

Mortier draagt heler musea, biblio- en discotheken in zich en omringt zich ook thuis in het Klein Begijnhof in Gent met schoons.

De werkster heeft net nog alle boeken, lijsten en curiosa afgestoft, boven hoor ik zelfs een laatste stofzuigerzucht.

Hoe passend voor een schrijver die zijn personages vaak met stofzuigers opvoert en zijn debuut Marcel opende met de stoelen op de tafel en een (op zijn grootmoeder geënte) grootmoeder die de beeltenissen van haar geliefde doden afstoft.

Het leek wel een intentieverklaring: ik zal het stof vegen van waarover gezwegen moet worden, mijn met een donker oorlogsverleden beladen grootouders reinigen.

“Al dat gepoets in mijn werk,” nuanceert hij, “is met name terug te voeren op het feit dat ik als kind zeer gefascineerd kon kijken naar de geografie van door eeuwen en voetzolen uitgesleten vloertegels waarin de zeeplogen bleven staan als kleine meertjes.”

Koorddansen

Mortier-lezers kennen dat jongetje met zijn allesziende oogjes, gevoelige oren en alle emoties opvangende trilharen goed.

Niet alleen in Marcel , ook in Mijn tweede huid en Sluitertijd lezen we via hem de mensen, de wereld, de kamers en de stiltes.

Zulke fijn afgestelde voelsprieten zijn een zegening, maar in Mijn tweede huid zegt Anton:

“Ik keek te veel. Ik zag te veel. Mijn ogen waren trechters. De wereld goot er kwistig indrukken in. De ware huistaak waar ik me iedere avond aan moest wijden, was ze te ordenen, op hun plaats te zetten, in doosjes te stoppen, als puzzelstukken in elkaar te passen, zodat ze niet bleven rondhangen en ’s nachts mijn lijf omwoelden als een laken.”

Mortier knikt. “Als kind vang je heel veel op. Verder krijg ik eczeem van therapeuten die vinden dat we het kind in onszelf in ere moeten houden. Zij prediken de infantilisering! Je groeit juist door en bouwt verder op wat er al is ontkiemd in je kindertijd.”

Erwin Mortier © Elke Pannier

Wat kan Mortier zich toch, net als Helena uit Godenslaap of hijzelf in zijn essayistisch werk, heerlijk beeldrijk opwinden.

Met de jaren verzet hij zich steeds gloedvoller tegen in steen gebeitelde wetten en waarheden, academische grootspraak en de dwang tot normalisering. Want hoezeer hij zijn werk ook moge opboenen als een soldaat zijn schoenen, in het leven pleit hij voor een “slodderend, modderig en morsig bestaan”.

Hij wil koorddansen tussen beschaving en wildheid, tussen ratio en intuïtie, tussen regisseren en laten gebeuren.

“We worden voortdurend opgezadeld met de dwang om perfect en naadloos te zijn. Zodra een kind wat onrustig is, wordt het gelabeld met ADHD en moet het aan de rilatine, terwijl we godzijdank allemaal anders zijn en er bij iedereen een hoek af is.

“Ik zie het als de taak van de kunstenaar om de eigenzinnigheid in leven te houden en te vieren! Laten we asjeblieft vrolijk prutsen.”

De kleine Mortier geleek sterk op de bloednieuwsgierige, ietwat pedante jongen die we kennen uit zijn romans. Ook hij trok “heelder dagen door de velden” en ging graag met ouderen om.

“In mijn kinderjaren was er, anders dan nu – nu de samenleving is opgedeeld in monoculturen en we ouderdom zijn gaan pathologiseren met corona als triest hoogtepunt – een menselijk ecosysteem waarin de generaties met elkaar waren vermengd.

Ik speelde met leeftijdsgenootjes, maar werd tegelijk ook aangetrokken door de contouren van zielen die al veel geleefd hadden. En ja, ik was een nature weirdo, gebiologeerd door het leven om en rond de ouwe boerenhoeve van mijn grootouders en de weelde aan kleine moerassen in de buurt waar ik opgroeide.

Volgens een klasgenootje van toen moest op mijn verjaardagsfeestjes iedereen het veld in en dan gaf ik uitleg over salamanders en waterschorpioenen, dotterbloemen en lisdodden.”

Hij moet een pain in the ass zijn geweest, geeft hij toe, maar het is wel daar, op het platteland van Hansbeke, dat hij geleerd heeft wat liefde is.

“Ik kom uit een warm nest met liefhebbende ouders en een zorgzame, tolerante gemeenschap. Boegbeeld was de lokale slagerszoon, een fladderachtige homojongen, die met de madames stond te kletsen over de nieuwe gordijnen en dan op zijn slippertjes en met een schortje om de straat overstak naar de bakker.

“Zijn grote naturel en het feit dat het dorp daar niet over viel, was heel belangrijk voor me. Maar het blijft ook zo dat niemand ooit uit de kast hoeft te komen om te zeggen dat hij hetero is. Ondanks alle liefde, groeide ik toch op in fundamentele eenzaamheid.”

Wie in Mortiers werk een inerte nostalgie naar de kindertijd leest, heeft dus niet goed opgelet. Het is de melancholie die “als een homp achter zijn ribben hangt, op de plek waar normaal een hart zou moeten slaan”.

Was Mortiers lagereschooltijd een grote ontdekkingsreis, dan voelde hij zich in het middelbaar gekortwiekt.

“Op al die scholen waar ik terechtkwam, Sint-Gerolf in Aalter voorop, werd er maar een fractie van wat mij boeide aangeboord. Ik moest mijn talenten, gevoeligheden en interesses haast beschermen tegen het onderwijs!

“In plaats van zich te profileren op het afleveren van nieuwsgierige, volle mensen, waren die scholen geënt op het industriële model: men stopt er langs de ene kant ongevormde mensenkinderen in, om er aan de andere kant arbeidskrachten te laten uitrollen.

“Ziehier de essentie van ons onderwijs – nog steeds, vrees ik.

“Dat ik Bach leerde spelen op klavier en me als een houtworm door de bieb bewoog was niet van tel. Ik moest uitblinken in wiskunde en sporten in de hyperprestigieuze sporthal. Wat een blindheid! Het heeft weinig gescheeld of ik zat in het bijzonder onderwijs.”

Erwin Mortier © Elke Pannier

Gelukkig had elke school een uit de band springende leraar die de kunstenaar in hem zag en was er ook die oplettende schoolpsycholoog die tegen ieders twijfels in stelde dat het watervalkind Mortier unief aan kon: hij was ‘talig begaafd’ en had een ‘groot logisch vermogen’.

“Soms volstaan een paar zinnen, tien minuten aandacht, om een leven te redden”, schrijft hij in Een kleine filosofie van grote emoties.

“Aan de unief was ik als zoon van een postsorteerder en een van het boerenleven afstammende huisvrouw opnieuw de buitenstaander, maar daardoor liet ik me niet snel beeindrucken.

“Ik bedankte voor de op de leest van Bourdieu geschoeide literatuurstudies die geheid de schrijver in mij kapot gemaakt zouden hebben en koos voor kunstgeschiedenis en archeologie om systematiek te krijgen in mijn grote nieuwsgierigheid. Op zo’n moment komt toch de anarchistische, door de velden dwalende kleine etter in mij naar boven.”

Oerknal

Diezelfde vrijbuiter debuteerde in 1999 met een roman die radicaal afweek van het toen in zwang zijnde intertekstuele postmodernisme.

Een kwarteeuw later is glashelder te zien hoezeer Marcel, een instant klassieker, de oerknal was waaruit Mortiers oeuvre zou ontstaan.

Tussen zijn debuut en het inmiddels duizelingwekkend aantal romans, verhalen, essays en gedichten zijn legio onzichtbare draden gesponnen.

Als het zijn bedoeling was om de leraren lik op stuk te geven die in zijn schoolrapporten schreven dat hij “niet in staat (was) grote hoeveelheden leerstof te verwerken” en “weinig interesse” vertoonde, dan is hij daar aardig in geslaagd.

Marcel was un succès fou. De verkoop ontplofte, de auteur werd op het schild gehesen, de pers kampeerde voor zijn deur.

“Mijn uitgever Meulenhoff belde me als was ik een kersverse mama op de materniteit – Hoe gaat het daar? Af en toe bracht een koerier een bloemetje.”

Ook de roman De onbevlekte, zeg maar ‘Marcel revisited’, opent met een schoonmakende grootmoeder. Dit keer spoelt ze haar broer Marcel schoon in een droom.

“Ik rechtvaardig niets”, haast Mortier zich te zeggen. “Dat mijn familie zich liet verleiden door de idealen van het Duitse Rijk veroordeel ik, maar ik voel ook mededogen.

“Mijn grootmoeder en Marcel waren verweesde jonkies in een tumultueuze wereld. Het was verleidelijk om in de droom van een harmonieuze en zuivere samenleving een symbolische thuishaven te zien.

“Ook vandaag zie je de Vlaamse beweging, gaande van het Vlaams Belang tot hun lightversie, de N-VA, weer in zo’n kramp schieten. Eerst richtte men zich tegen de gastarbeider, toen tegen de migrant en de moslim, inmiddels vreet het gif de hele samenleving aan.

“Wie op extreemrechts stemt in plaats van gewoon op rechts vergeet dat we met z’n allen op het schip zitten dat zij zo graag tot zinken willen brengen.”

Niet kunnen spreken, niet mogen zwijgen, anderen het zwijgen opleggen – Mortiers hele oeuvre cirkelt errond. Hij is dan ook uitermate begaan met de cancelcultuur.

“Ik verwelkom alle stemmen waar we lang doof voor waren, maar we woken ons lam en MeToo’en ons een bult.

“Je kunt niet de vrijheid van het woord hoog in het vaandel voeren en tegelijk andermans woord knevelen. Je kunt geen literaire erfenis, hoe problematisch ook, wegwissen.

“Het gevaar van die canceldrang is dat daarachter de illusie schuilgaat dat als je alles wegpoetst, onze ziel dan vanzelf ook zuiver wordt. Niet dus.

“De mens is een excessief wezen. Het is onze excessiviteit die zowel de grootste gruwel als de prachtigste kunst voortbrengt. Vroeger genoten wij onderwijs uit nieuwsgierigheid naar werelden buiten de onze, vandaag draait alles om een vrij en veilig gevoel.

“Ik begrijp de noodzaak, maar alles uit je blikveld weren wat je veiligheidsgevoel in het gedrang brengt is niet de oplossing. Ook de drang tot zuiveren kan excessief worden.”

Ik wil, zeg ik, Erwin Mortier liever niet tegen hebben.

Hij begrijpt mij: “Ik ben een kat: zacht, maar met klauwtjes. Wel vind ik de satire beter dan kernwapens.

“Hoe ouder ik word, hoe speelser en rücksichtsloser ik leer te rebelleren, en hoe meer ik de mechanismen en personen die mij tot slaaf der braafheid dwingen durf los te laten.

“Ik hoor mensen aldoor stellen dat we al vanaf de zandbank aan banden worden gelegd. Wat een treurige uitspraak! We zijn zoveel machtiger, slimmer en creatiever dan we denken.

“Waarom laten mensen zich toch zo makkelijk intimideren door dikdoeners en hotemetoten die de mond vol hebben van out of the box denken, terwijl ze nog nooit uit een doos zijn gekomen?”

Hij doelt op “de dure, lege dozen die onze overheidsinstanties en -instituten mogen leiden” en “managers die niet begrijpen dat wat je niet kunt meten en kwantificeren het belangrijkste is in ons leven.”

Erwin Mortier © Elke Pannier

Waar Mortiers liefde naartoe stroomt, is onze ongrijpbare individualiteit.

“Als we van iemand houden, dan is het niet van de stelling van Pythagoras in die persoon, maar van zijn eigenaardigheden.

“Aan managers die de hersenhelft missen om dat in te zien, moeten we durven te zeggen dat ze geatrofieerd zijn en hulp moeten zoeken.

“Ze moeten naast hun belastingparadijzen op de Kaaimaneilanden resorts laten bouwen waar ze samen Monopoly kunnen spelen en therapie volgen.

“Waarom protesteren we niet meer? Het getuigt van liefde om kwaad te zijn!”

In zijn Kleine filosofie van grote emoties pleit Mortier voor “een gerechtvaardigde verontwaardiging, als verzet en rebellie”, wat het tegenovergestelde is van opgeklopte verongelijktheid.

Hij noemt de liefde “het elementaire cement, metaforisch gesproken, dat van ons leven samen een samenleven maakt in plaats van een min of meer met of naast elkaar bestaan”.

Wolkje melk

Liefde is ook ‘de ziel’ vergroten. Onder ziel verstaat hij “de schreeuw, even extatisch als verbijsterd, die we uitstoten wanneer we ons tegenover de onbevattelijke werkelijkheid van onszelf of de ander geplaatst zien”.

Op grotere schaal noemt hij ook God de schreeuw van verwondering die we slaken wanneer de alomvattende pracht en gruwel van het universum zich aan ons openbaart.

“God gaat niet over mijtertje op, mijtertje af en andere rare hobby’s van pastoors, maar over de transcendente dimensie die ons mens maakt.

“Ook in de kunst, een zusje van het religieuze verlangen, proberen we onze fascinatie te uiten voor wat ons overstijgt en ons te verzoenen met onze sterfelijkheid en onvolmaaktheid.

“Zonder kunst worden we als bijen, mieren of termieten, die dankzij hun instinctieve intelligentie prachtige korven kunnen bouwen, maar er niet van kunnen genieten.

“Als ik de zalvende Bach hoor, denk ik toch: liever een mens dan een hommel. Mocht Bach ooit worden afgeschaft, dan vraag ik euthanasie.”

“God is een wolkje melk”, zegt de piepkleine naveltuinkabouter in Mortiers verhalenbundel Glorie en heerlijkheid.

Voor levenswijsheid moeten we bij hem zijn. Open je vuist. Gooi als het moet de ruiten van je ziel in, als de ramen te bestoft dreigen te raken. Stol niet, denk niet dat je helemaal echt bestaat, word geen postzegel van jezelf. Noch je eigen standbeeld – ik heb het maar over te schrijven.

“Ik moet dringend een RIZIV-nummer voor hem aanvragen”, lacht Mortier.

“Hij zegt ook dat de Sint bestaat en in Spanje woont en teddyberen echte beren zijn. En dat we moeten dagdromen.

“Welja, lanterfant! Geef de gedachten vleugels! In een wereld waarin alles procedure wordt en iedere uitbarsting van eigenheid wordt dichtgetimmerd, kun je niet genoeg mentaal lanterfanten.

“In de Bijbel staat: de Geest waait waarheen Hij wil. Van de Drievuldigheid is de Geest de meest vrouwelijke, ontembare en bevruchtende pool. We proberen de geest te oogsten, maar creativiteit is de scheppende kracht van het verlangen.”

“Treuzelen is denken dat we de tijd in het gareel kunnen houden”, zegt dan weer mevrouw Cispà.

Omarmt hij met zijn almaar groeiende ziel de tijd?

“Als ik opsta met mijn knarsende gewrichten, heb ik wel wat aan te merken op Vadertje Tijd, maar voorts ben ik nieuwsgierig naar wat ouder worden doet qua beleving.

“Dat ik de zestig nader probeer ik op te vatten als een experiment: waar ik in mijn puberteit verrast en verrukt werd door mijn ontluikend lichaam, probeer ik nu de graduele verbrokkeling voluit te ervaren.

“Als jonge mens heb ik de tijd ervaren als een bibliotheek, terwijl het leven zich nu al bijna pagina per pagina afspeelt.

“Misschien komt er een tijd waarin ik het alinea per alinea beleef – wie weet welke universa ik daar dan dankzij mijn gegroefde ziel in zal ontdekken.

“Los daarvan zou ik toch graag het lichaam van een 28-jarige hebben. O, nee, doe maar niet, ik zou ongelukken veroorzaken!”

Nog een stofbeurt: in de openingsregels van Gestameld liedboek stoft Mortiers moeder haar zoon af. Veertien jaar lang stond Meneer Alzheimer tussen Mortier en zijn moeder in. Zeven jaar is ze nu dood, stilaan komt er ruimte voor mooie herinneringen.

“Soms schieten me ineens banale doch sacrale herinneringsflitsen te binnen, dan herinner ik mij hoe mijn moeder een lok achter haar oor schikte of mijn vader aan tafel de krant zat te lezen (hij stierf vier jaar geleden aan blaaskanker, red.), en dan is het gemis weer scherp.

“Het is intussen een drukke receptie van mensen die alleen nog in mijn herinneringen bestaan, maar ook dat hoort, vrees ik, bij het noodgedwongen experiment van het ouder worden.

“In mijn kinderjaren hoorde de dood meer dan nu bij het leven. Nu wordt alles wat met sterfelijkheid te maken heeft, weggestopt.

“Ik herinner me dat, nadat mijn grootvader was gestorven, de hele buurt langskwam en we samen aan tafel rouwbrieven schreven. Het was eigenlijk heel gezellig. Mijn grootvader had er evengoed nog kunnen komen bij zitten om wat borreltjes uit te gieten, voordat hij weer ging liggen.”

Erwin Mortier © Elke Pannier

Mortier loopt niet weg als het leven zijn lelijke gelaat toont. Hij was van veel levenseindes een nabije getuige, van Gerard Reve, Hugo Claus, Jef en Eleonore Geeraerts.

“Ik vind dat als je met mensen de kermiskant van het leven viert, je er ook bent als het minder gaat. Het leven en de vriendschap zijn Club Med niet. Je drinkt geen pina colada’s op palmstranden om dan weg te lopen als de rollator langskomt.”

Mortier wil, net als zijn vader, ‘over de groeve heen’ voor zijn geliefden zorgen.

“Er is maar één storm die ik vrees”, schrijft hij in Omtrent liefde en dood.

“De storm die me zal achterlaten zonder de man met wie ik zo hecht vergroeid ben dat ik doormidden zou scheuren wanneer hij me zou ontvallen. Maar evenzeer vind ik de gedachte dat ik hem zou moeten achterlaten in alle opzichten ondenkbaar.”

Hij denkt er vaak aan, zegt hij stilletjes.

“Het is zo’n afschuwelijk dilemma! De zorgende mens in mij zegt: laat Lieven eerst gaan, ik wil hem dat niet aandoen, aan de andere kant ben ik doodsbang er zelf door te moeten. Laten we hopen dat we het dubieuze geluk hebben om, beiden stokoud en versleten, samen te mogen gaan.”

De man met wie hij zo hecht vergroeid is, heet Lieven Vandenhaute. Hij deed al Mortiers moleculen op hun plaats vallen toen hij tijdens een wandeling zei: “En nu loop ik hier niet meer alleen.”

Mortier glimlacht. “Die zin trof me omdat hij een zo onromantische vaststelling was – er kwam niet plotseling een strijkorkest uit de bosjes tevoorschijn – en omdat hij aantoonde dat Lieven het leven met een vergelijkbare melancholie als ik beleeft.

“Toen we elkaar net kenden en hij me na het 21ste verjaardagsfeest van de toen nog volslagen onbekende Barbara Sarafian een lift gaf, zei hij: “Wat denk je, samenwonen of een latrelatie?”

Vijfendertig jaar later gaan we nog altijd zo met elkaar om. We zijn bijna stommelings een relatie begonnen, maar ik vind stommelings een goeie manier om lief te hebben.

“Ik ben een groot voorstander van klungelen en knoeien. We moeten die kunst meer verfijnen!”

Haviksogen

Liefde is, lees ik bij Mortier, wanneer het soortelijk gewicht van de ander je bevalt.

“Dat geldt niet alleen in liefdescontext. Als je iemand ontmoet, dan voel je of de moleculaire samenstelling goed zit.

“Ik vind bijvoorbeeld intelligentie heel sexy, en zelfrelativering zonder dat men zichzelf compleet wegcijfert.

“Ik heb het voor mensen die niet snel onder de indruk zijn en speelruimte laten in hun omgang met de wereld en met de anderen.

“Tegen wie daar niet toe in staat is, zeg ik: Have a nice life, je kunt ook zonder mij een gelukkig leven leiden.”

Ook geweldig sexy is natuurlijk taalgevoeligheid!

“O ja, ik heb Lieven indertijd passionele, welbewust wijdlopige negentiende-eeuwse liefdesbrieven geschreven, die hij dan deliberately blond beantwoordde.

“Hij leest ook met haviksogen mijn manuscripten na, waarbij hij op elke slak zout legt en ik dan als een soort ‘Dame aux camélias’ op de sofa lig te luisteren en nadien bijna al z’n opmerkingen negeer.

“Ik zeg hem ook niet hoe of wat hij moet uitzenden. Dat heet de scheiding der machten.”

Helena noemt schrijven “de enige manier om naar de wereld terug te zwijgen”.

In dat zwijgen vindt Mortier misschien wel de grootste vreugde in zijn leven.

“Van zodra ik een pen kon vasthouden, is het schrijven vervlochten geweest met wie ik ben en ik heb er van meet af aan een fundamenteel plezier in gevonden.”

Betekent dit dat hij bang is om net als zijn moeder de taal te verliezen?

“Nee, mijn gedachten zijn nog heel scherp en iedereen zegt dat ik een olifantengeheugen heb. Je hoort me ook niet zeggen dat als ik de taal zou verliezen, ik dan net als Hugo zou kiezen voor euthanasie. Dat is al te makkelijk.

“Ik heb gezien hoe onmenselijk het is om die keuze te maken terwijl je nog helder bent.

“Vandaar dat ik zo kwaad was op alle kribbebijters, moraalridders en andere apen die commentaar leverden.

“Mensen die niet zien hoeveel moeite zoiets kost, staan bij mij meteen aan de deur.

“Er zijn in het leven een paar cruciale momenten waarop je examens aflegt in menselijkheid en er is geen herexamen mogelijk.”

Stofvod erover.

Marcel
Glorie en heerlijkheid
Een kleine filosofie van grote emoties
Omtrent liefde en dood
Godenslaap

Erwin Mortier (58) schrijft toneelteksten, essays en verhalen. Hij debuteerde met Marcel (1999), waarvoor hij de Gerard Walschapprijs kreeg, voor Godenslaap (2008) ontving hij de Ako Literatuurprijs.

Wikipedia


Beeld © Elke Pannier
Erwin Mortier Beeld © Elke Pannier

Lees meer interviews

Het leven – Een gebruiksaanwijzing


Bron: De Standaard

Welkom op Facebook

Naar de website


Scroll naar boven