Het leven – Een gebruiksaanwijzing – Ish Ait Hamou – Schrijft verdoken racisme van zich af


Met De theorie van de 1 of 2 schreef auteur Ish Ait Hamou zijn persoonlijkste boek ooit. Geen roman, wel een essay over de impact van ­verdoken racisme tegen Vlamingen met ­Marokkaanse roots. ‘De tekst op papier zetten was emotioneel. Erover praten is dat ook.’

Jan Stevens – De Morgen


‘Discotheek Carré bleef een onneembare vesting voor mijn vrienden en ik’

 Ish Ait Hamou


Ish Ait Hamou twijfelde lang of hij De theorie van de 1 of 2 zou publiceren.

“Voor mij zijn de soms verwarrende levenservaringen die ik beschrijf belangrijk, maar hebben anderen daar ook iets aan?”, zegt hij.

“Maar al schrijvend groeide het inzicht dat ik mijn eigen verwarring ook herkende in het gedrag van vrienden en generatiegenoten.”

U begon aan De theorie van de 1 of 2 tijdens corona?

“Plots was er die zee van tijd. Ik schrijf ontzettend graag – dat is altijd een zoektocht naar moeilijk te verwoorden onderwerpen en gevoelens.

“Ik begon te graven naar datgene wat ik vaak had ervaren, dat gevoel van angst en frustratie waar ik niet meteen de vinger op kon leggen. Dat zat er al heel lang en nu weet ik ook hoe dat komt: het maakt integraal deel uit van mijn generatie.”

Wat uw ‘theorie van de 1 of 2’ precies is, legt u in uw essay mooi uit aan de hand van uw wedervaren als achttienjarige in discotheek Carré in Willebroek.

“Het bijna klassieke verhaal van de nachtclub waar je als jongen met Marokkaanse roots niet binnen mag.

“De theorie gaat niet over het gegeven dat je ergens niet welkom bent op zich, maar over hoe dat mee aan de basis ligt van conflicten en moeilijke verhoudingen binnen de Marokkaanse gemeenschap.

“Toen de buitenwipper me die eerste keer tegenhield, vond ik dat afschuwelijk. Na een tijd ebde dat gevoel weg.

“Mijn vrienden en ik hielden van hiphop. Het was de muziek waarop ik als veertienjarige in de Brusselse Ravensteingalerij leerde dansen. Dj’s en graffitiartiesten maakten hiphop en rap bij ons populair en ook dancing Carré speelde daar een belangrijke rol in.

“Het was onze droom om ooit in die muziektempel van onze favoriete beats te kunnen genieten. Elke zondagavond trokken we ernaartoe, en elke zondagavond voelden we de hand van de buitenwipper op onze borst:

‘Jij mag niet binnen.’”

BIO

Dit speelt zich niet in de vroege jaren 70 af, maar omstreeks 2005?

“Ja. Op zo’n zondagavond mochten er altijd maximaal twee Marokkanen wel binnen. Ik kan me niet herinneren dat het er ooit meer waren.

“Maar wat betekende dat voor de vrienden van de ‘uitverkorenen’ die níét mee naar binnen mochten? Dat moet toch erg frustrerend geweest zijn?”

Op de avond die u beschrijft in uw essay ging tot uw grote verbazing en vreugde de deur wel open voor u. Uw vrienden bleven de rest van de nacht geduldig wachten op de parking.

“We hadden een soort verbond. Als we in een parkje samenkwamen om te sporten of dansen, droomden we altijd hardop over dat magische bezoek aan Carré.

“We tekenden toen een denkbeeldig contract: ‘Als ik binnen raak, zorg ik ervoor dat we er allemaal binnen raken.’

“Dat is mijn theorie van de 1 of 2: die een of twee jongens van Marokkaanse origine die het halen, proberen ervoor te zorgen dat de rest volgt.

“De verwachting is: ‘de uitverkorene’ zal ook de realiteit van alle andere leden van de groep veranderen.”

Eenmaal binnen in Carré schuift u meteen aan om een lidkaart te pakken te krijgen.

“Er stond een gigantische rij. De dancing zag die avond zwart van het volk. Dat we geen lidkaart hadden, was een van de manieren waarop de uitsmijters ons de toegang weigerden.

“Dus ik mocht van mijn vrienden gaan feesten, op voorwaarde dat ik die lidkaart regelde, want die kon ervoor zorgen dat ze de volgende zondag misschien mee naar binnen konden glippen. Tegen dan was ik immers lid van de club, een habitué, een van hen.

“Mijn vreugde was dan ook groot toen ik die zwarte lidkaart te pakken had. Voortaan maakte ook ik deel uit van een elite, van hen die goed genoeg bevonden waren om te worden toegelaten.

“Ik hoorde mijn favoriete muziek haarscherp uit de boxen knallen. De feestende en dansende mensen zagen er onder de spots prachtig uit. Maar het schuldgevoel begon te knagen, want de jongens zaten op de parking in de auto te wachten.

“Zonder hen raakte ik niet naar huis, ik had geen rijbewijs. (lacht) 

“Toen ik ze rond vier uur ’s nachts wakker maakte en mijn lidkaart toonde, waren ze dolenthousiast.”

Alleen: zodra u die lidkaart had, ging u niet meer naar Carré.

“Nee. Ik was het intussen gewend om nooit toegang te krijgen, en zodra het wel kon sloeg de angst me om het hart.

“Die ene zondagavond had ik even geproefd van wat er allemaal mogelijk was als clublid. Maar hoe dichter de volgende zondag naderde, hoe banger ik werd.

“Ik wist gewoon dat het elke zondagavond bij ‘een of twee’ zou blijven en dat ze geen ‘derde, vierde of vijfde’ van ons zouden toelaten.

“Carré was gedoemd om een vrijwel onneembare vesting te blijven, een exclusieve plek zonder ruimte voor jongens en meisjes zoals wij.

“Voor de wachtenden met een witte huidskleur opende de buitenwipper met veel plezier de toegangspoort tot de danstempel. Voor hen was Carré allesbehalve een exclusieve, ontoegankelijke plek, maar gewoon deel van hun publieke domein.”

Uw ervaringen in Carré en uw theorie van de 1 of 2 ziet u als de collectieve ervaring van uw generatie, van de dertigers en prille veertigers met Marokkaanse roots die geboren en getogen zijn in Vlaanderen?

“Dat denk ik wel. Mijn ouders kwamen ongeveer veertig jaar geleden naar België. Ik zag hier het levenslicht.

“Mijn broer Monir is negen jaar ouder en werkt als acteur. Zijn ervaringen lopen gelijk met de mijne.

“Ik liet mijn essay lezen aan journalist en literatuurwetenschapper Warda El-Kaddouri, die een paar jaar jonger is. Ook zij herkende zich in de situatie die ik schetste, maar merkte op dat haar leeftijdsgenoten elkaar meer steunden dan de mijne.

Warda’s leeftijdsgenoten praatten met elkaar en wisselden informatie uit. Bij ons regeerden de angst en de schaamte. We zaten op ons eigen eiland en moesten alles zelf uitpluizen.

“Dat had veel te maken met hoe onze ouders zich tegenover ons gedroegen. Ze vertelden ons amper iets over de weg die ze hadden afgelegd. Daardoor bleven we onwetend over hoe we ons best in deze maatschappij konden manoeuvreren.

“Maar hoe meer generaties Belgen met Marokkaanse roots, hoe meer er verteld zal worden en hoe meer literatuur er geschreven zal worden. En hoe meer mensen hun ervaringen delen, hoe duidelijker je plek in de samenleving wordt.”

Hij schrijft: ‘Weinig broers en zussen van mijn generatie weten hoe ons verhaal als gemeenschap hier is gestart.

“En ik heb het dan niet over dat bilaterale migratiepact dat zestig jaar geleden tussen België en Marokko werd getekend om werkkrachten hierheen te brengen.

“Ik heb het niet over hoe onze ouders in rijen stonden om als vee gekeurd te worden om dit land economisch op te bouwen.

“Ik heb het over de persoonlijke, emotionele reis van onze ouders.’

‘Wie geen grote droom koestert, wordt vaak weggezet als een mislukkeling, een loser. Wij zeggen: wees blij met wat je hebt.’ Beeld Rebecca Fertinel
‘Wie geen grote droom koestert, wordt vaak weggezet als een mislukkeling, een loser. Wij zeggen: wees blij met wat je hebt.’
Beeld Rebecca Fertinel
Ook bij u thuis werd daar nooit over gepraat?

“Nee, tot ik met mijn vader voor het eerst naar zijn geboortedorp in het zuiden van Marokko reisde. We trokken in 2015 naar daar om research te doen voor mijn roman Cécile.

“Zo lang heeft het dus geduurd voor hij me in zijn ziel liet kijken.

“Als opgroeiende jongen vond ik het moeilijk om de momenten dat het niet goed met me ging met mijn vader te delen.

“Natuurlijk kenden we de verhalen over de bijzondere, moeilijke weg die onze ouders hadden afgelegd. Dat maakte het er niet eenvoudiger op om tegen mijn vader te zeggen: ‘Ik word gepest op school.’

“In vergelijking met zijn heldendaden om een nieuw leven in het buitenland op te bouwen, leken mijn emotionele problemen peanuts.

“Wij zagen onze ouders echt als superhelden.”

Terwijl veel autochtone Belgen hen als ‘gastarbeiders’ en vreemden zagen.

“Zoals zo vaak is het ook hier een kwestie van perspectief. Sommige autochtone Vlamingen zien de generatie van mijn ouders inderdaad als vreemdelingen, terwijl anderen hen wel naar waarde schatten, omdat ze hun geschiedenis kennen.

“Ze beseffen wat de bijdrage van onze ouders was aan de economische opbouw van dit land, ze erkennen de opofferingen in de mijnen en fabrieken. Ze beschouwen hen niet als vreemden, maar zien hen ook als helden.

“In mijn vaders dorp in het Atlasgebergte wonnen onze gesprekken als vanzelf aan diepgang.

“Vanuit dat afgelegen dorp vond hij op ­jonge leeftijd in een nabijgelegen stad werk als koerier in een kleine boekhandel. Dat verhaal raakte me als schrijver.

“Via zijn werk kon hij een paspoort bemachtigen om naar Europa te reizen. Eerst naar Frankrijk, waar hij op een dag hoorde dat er werkkrachten gezocht werden voor de hoogovens van Forges de Clabecq in Vilvoorde.

“Hij kwam hierheen, werkte erg hard en kocht na een tijd een rijhuis.

“Tijdens een zomervakantie in Marokko leerde hij mijn moeder kennen. Ze trouwden en stichtten in Vilvoorde een gezin: ik ben de jongste van vier.

“Mijn vader en moeder maakten hun droom van een beter leven waar, alleen was er nooit een volledig uitgetekend plan. Ze gingen deels mee met de flow.

“Ik hoor dat ook van andere oudere mensen in onze buurt. Dromen van een plek die groter is dan die waar je geboren bent, is menselijk.

“Ooit geloofde ik dat mijn vader en moeder een masterplan hadden. Intussen weet ik dat hun reis maar half beredeneerd was.”

Had u wel een duidelijk plan? Ik las dat u er al vroeg van droomde om filmmaker te worden.

“Ik wilde veel, wellicht te veel. Ik was zoekende. Maar films maken breng ik nu wel, samen met mijn broer Monir, in de praktijk. We zijn volop bezig met het inblikken van BXL.

“We draaien hem integraal in Brussel, en met een beetje geluk is hij in het najaar van 2024 in de bioscoop te zien. Pittig, maar ook heel leuk.

BXL vertelt het verhaal van twee broers. De oudere is een vechtsporter, beoefent mixed martial arts. Hij wordt uitgenodigd om naar Amerika te gaan. Zo wordt hij voor zijn gemeenschap een symbool van hoop.

“In BXL zoeken we uit wat dat voor hem, zijn kleine broer en zijn buurt betekent.”

Hij wordt een 1?

“Precies. Europeanen namen veel denkbeelden van de Amerikanen over, zoals: dream big.

“De American dream stipuleert dat iedereen het tot president van de VS kan schoppen, als je het maar genoeg wilt.

“In de film hebben Monir en ik het over de vraag of het wel altijd zo verantwoord is om dergelijke grote dromen na te jagen. Zijn sommigen niet meer gebaat met streven naar een status quo? Want als ze hun grote droom niet waarmaken, vallen ze diep.

“Veel mensen hebben geen vangnet als het misgaat. Hoe verantwoord is het dat de maatschappij ‘groot dromen’ zo sterk aanmoedigt?

“Wie geen grote droom koestert, wordt immers vaak weggezet als een mislukkeling, een loser.

“Wij zeggen hamdulillah: wees blij met wat je hebt.

“Het is best boeiend om deze film samen met mijn broer te maken. Monir liep school in Ecole 39 in Haren en groeide bij wijze van spreken in Brussel op.

“Eigenlijk was ik ook voorbestemd om een Brusselse ket te worden. Maar door een speling van het lot belandde ik in Vilvoorde op de banken van een Nederlandstalige basisschool. Net toen ik aan mijn schoolcarrière moest beginnen, werd de schoolbus naar Haren immers afgeschaft.

“Mijn vader werkte in ploegen en mijn moeder had geen rijbewijs. Ze konden me dus niet elke dag naar Brussel brengen. Mijn oudere broers namen de lijnbus en de kleintjes, mijn zus en ik, wandelden elke dag naar de vlakbij gelegen school.

“Onze ouders geloofden lang, zoals veel van hun generatiegenoten, dat ze ooit zouden terugkeren naar Marokko. Daarom stuurden ze hun kinderen liever naar het Franstalig onderwijs, want met Nederlands kun je in Marokko niets aanvangen.

“Maar met dank aan de afgeschafte subsidie voor de schoolbus naar Haren ben ik nu toch Nederlandstalig.” (lacht)

Uw broer Monir spreekt geen Nederlands?

“Neen, en dat zorgt er mee voor dat we een beetje in een andere wereld leven.

Monir is mee met wat er op cultureel vlak leeft in Brussel en Wallonië, mijn focus ligt op Vlaanderen. We gunnen elkaar nu een blik in onze leefwerelden. Dat is interessant, we leren veel van elkaar.

Monir weet niet hoe het is om op een Vlaamse schoolbank te zitten.

“In de jaren 90 stond de diversiteit in Brussel al veel verder dan in Vilvoorde en de rest van Vlaanderen. Na het middelbaar trok Monir naar Namen, waar hij voort ging studeren.

“In het Franstalige deel van België is hij nu een bekend acteur, regisseur en scenarist.

“Onze film BXL is een tweetalig project, met sommige personages die Nederlands praten en andere Frans. De filmcrew is gemengd: zo brengen we Vlaanderen, Brussel en Wallonië dichter bij elkaar.” (lacht)

‘In vergelijking met mijn vaders ­heldendaad om een leven in het buitenland op te bouwen, leken mijn emotionele problemen peanuts.’ Beeld Rebecca Fertinel
‘In vergelijking met mijn vaders ­heldendaad om een leven in het buitenland op te bouwen, leken mijn emotionele problemen peanuts.’ Beeld Rebecca Fertinel
U werd eerst een succesvolle danser, later een succesvol schrijver en nu maakt u BXL. Komt al die ambitie voort uit uw streven om ‘een lidkaart’ voor deze samenleving te bemachtigen?

“Zeker. Uw kinderen zijn dertigers, misschien herkent u vanuit uw autochtoon perspectief een gelijkaardige drive bij hen. Als jongere wil je eerst en vooral gezien worden.

“Vaak doen we dingen niet in de eerste plaats uit passie, maar om aandacht te trekken. Of omdat je verlangt naar de status van ‘de man of vrouw die het gehaald heeft’.

“Je wilt de held zijn en streeft er zo graag naar om nummer één te worden. Voor een kind van allochtone ouders is die drive wellicht nog sterker, want je start met een lager zelfbeeld.

“De boodschap die we vanuit de samenleving krijgen, is dat een ‘goede vreemdeling’ een ‘succesvolle vreemdeling’ is.

“Mijn allochtone generatiegenoten belandden als kind op school bijna automatisch in de lagere studierichtingen.

“Op school konden we de beste van de beroepsklas zijn, maar de richting Latijn leek voor ons niet weggelegd.

“Op mijn school zag ik mijn theorie van ‘de 1 of 2’ dagelijks in de praktijk: er zaten maar een of twee scholieren met allochtone roots in de moderne humaniora of de Latijnse richtingen.

“Er was maar één Marokkaanse leerkracht, de islamleerkracht.

“Op verjaardagsfeestjes van witte leerlingen werden er maar een of twee Marokkaanse kinderen uitgenodigd.

“Er waren maar een of twee Marokkaanse leerlingen van wie de ouders voldoende geld hadden om de sneeuwklassen te betalen.”

Waar ligt dat volgens u aan? Te veel vooroordelen bij leerkrachten en CLB-medewerkers?

“Voor alle duidelijkheid: ik weet niet of het vandaag nog even uitgesproken is als ‘in mijn tijd’, maar iedereen kampt met vooroordelen.

“De eerste stap is dan inderdaad om te erkennen dat we allemaal last hebben van die blinde vlek. Iedereen ziet kleur. Dat kan niet anders dan invloed hebben op je handelen. Zodra je je daar bewust van bent, kun je daar beter tegenin gaan.

“Als het bij ons op school misging met een leerling, was dat altijd omdat hij zogezegd ofwel dom of lui was, ofwel gedragsproblemen had.

“Gelukkig evolueerde het onderwijs en wordt er vandaag meer gesproken over issues als dyslexie en leerstoornissen.

“Het is goed dat we ‘dom’ en ‘lui’ achter ons lieten, meer rekening houden met pakweg de thuissituatie van kinderen.

“Ik was een jaar of twaalf toen ik begon te dansen. De meisjes vonden dat leuk en zo kreeg ik aandacht. (lacht) 

“Ik speelde in die tijd ook basket en voetbal. Elke dag van de week was ik daarmee bezig. Niet omdat ik van mezelf vond dat ik zo’n groot talent had om te dansen of te basketten, maar omdat ik er goed in wilde worden. Ik wilde me bewijzen.

“Met het dansen lukte dat wonderwel. Mensen reageerden: ‘O, wow!’ Dat gevoel van erkenning bleef hangen.

“Later ontdekte ik de ware diepte van dans en ontwikkelde er een persoonlijke relatie mee. Maar in die eerste jaren ging het me vooral om de fijne bewondering van anderen.

“Filmmaker worden, was mijn echte jongensdroom. Ik lag dan in mijn bed en beeldde me een verhaal in. Ik had alleen niet de middelen om die droom werkelijkheid te laten worden.”

Dus werd u schrijver. In uw essay schrijft u dat een literaire bijlage van een krant geen aandacht wou schenken aan uw eind 2019 verschenen roman Het moois dat we delen, met als argument: ‘Ish is niet echt Vlaamse literatuur.’

“Een journalist interviewde me over mijn boek. Ze maakte geen deel uit van de literaire redactie en had niet veel met literatuur, maar wou me toch heel graag spreken over Het moois dat we delen.

“Achteraf vertelde ze me dat ze van een boekenredacteur gehoord had dat die betwijfelde of mijn romans wel Vlaamse literatuur zijn.”

Denkt u dat een deel van de huidige Vlaamse literaire scene vindt dat u er als Vlaamse schrijver met Marokkaanse roots niet bij hoort?

“Ik ken de context natuurlijk niet waarin de redactie van die literaire bijlage tot het besluit kwam om geen aandacht aan mijn boek te schenken. Maar ik kreeg dat zinnetje wel te horen.

“Ik schreef mijn door een Vlaamse uitgever gepubliceerde roman in het Nederlands, met een verhaal dat zich afspeelt in een Vlaams stadje met Vlaamse personages.

“Ik, de schrijver, ben geboren en getogen in het Vlaamse stadje Vilvoorde. Wat is Het moois dat we delen dan wel als het geen Vlaamse literatuur is?”

Over welke literaire bijlage van welke kwaliteitskrant hebben we het nu?

(aarzelt) “Nee, dat zullen we nooit weten. (lacht) 

“Ik vertel die anekdote niet om die krant met de vinger te wijzen, maar om wat die zin met me aanrichtte en waar die me naartoe leidde.

Ish is niet echt Vlaamse literatuur’ schudde mijn identiteit hevig dooreen en raakte me midscheeps.

“Ik sprak erover met mijn vader. Hij voelde hoe de afwijzing van de krant me ongelukkig maakte. Dat vond hij erg, maar hij had het minder lastig met de inhoud van die afwijzing. Hij zag het als een obstakel waar ik gewoon overheen moest springen.

“Terwijl het voor mij een berg was die ik misschien wel kon beklimmen, maar die er altijd zou blijven staan, ook voor degenen die na mij komen.

‘Ach, wat maakt het uit?’, zei hij. ‘Mensen lezen je graag.’

“Natuurlijk heeft ook hij gelijk. Mijn vader en ik keken ernaar vanuit een ander perspectief. Omdat zijn reis zo enorm groot was, hecht hij minder belang aan dat zinnetje en de mentaliteit die erachter schuilgaat.

“Hij weegt zo’n zinnetje af aan het vertrek uit zijn geboortedorp, ik aan alles wat ik hier meemaakte. Ik besefte: mijn vader zal mij nooit volledig begrijpen en ik hem niet.

“Vandaag heeft ‘Ish is niet echt Vlaamse literatuur’ niet langer impact op me. Ik hoorde in mijn leven al zoveel varianten op de riedel ‘Jullie zijn geen echte Vlamingen/Belgen’.

“Wat ik verwezenlijk, maakt voor dergelijke mensen niets uit.”

Toen Knack-hoofdredacteur Bert Bultinck in 2018 in een opiniestuk schreef dat ‘racistische stereotypen diep in het Vlaamse DNA ingebakken zijn’, werd hij met pek en veren overladen. Misschien had hij gewoon gelijk?

“Ik vond die onderhuids sluimerende discriminatie vooral vermoeiend. Ze verdoofde me.

“Meer dan dertig jaar zat ik in die realiteit, tot het op was. Dat was dus in 2019, in de nasleep van Het moois dat we delen. Toen besloot ik: ik mag er niet langer op focussen, want anders raakt mijn tank helemaal leeg.

“Dus kies ik nu doelbewust waar ik wel en niet wil zijn, en met wie. Ik ben intussen vader van drie kinderen, waardoor ik een nieuwe werkelijkheid binnenstapte.

“Gedaan met de uitputtingsslag om erbij te horen.”

U wilt niet langer de 1 of 2 zijn?

“Nee. Ik ben er ook mee gestopt om per se te willen binnen geraken in een symbolische Carré. Het klopt natuurlijk dat ik nu als succesvol schrijver sowieso in een paar Carrés zit, maar ik voel geen behoefte meer om lidkaarten van andere Carrés te bemachtigen.”

Is die behoefte om als 1 of 2 ook andere Belgen met Marokkaanse roots mee binnen te krijgen, ook verdwenen?

“Nee, die is er nog steeds. Ik heb geen angst meer om iets te verliezen. Daarom probeer ik nu wel zoveel mogelijk mensen mee te krijgen, als de omstandigheden meezitten. Als het mislukt, heb ik daar geen schuldgevoelens meer over. Ik ben maar wie ik ben. Ik doe mijn best, al schiet ik soms tekort.

“Vroeger hoorde ik voortdurend: ‘Je bent een brugfiguur, Ish.’ Na een tijd begon ik dat zelf ook te geloven.

“In mijn hoofd groeide de gedachte: ‘Ik kan de wereld veranderen!’, want iedereen zei: ‘Wat je nu doet, is zo goed.’ Met als gevolg dat ik al mijn energie investeerde in mijn rol als ‘brugfiguur’.

“Ik begon te geloven dat ik als 1 of 2 echt de samenleving kon veranderen. Dat zal me nooit lukken, weet ik nu, wat niet wil zeggen dat ik geen bijdrage kan leveren aan het verbeteren van de samenleving. Doe wat je kunt, wanneer je het kunt.

“Een vriend vertelde me eerder dat hij een intens gesprek met zijn vader had over diens reis van Marokko naar België.

‘Als ik er nooit zelf met vader over begonnen was, had ik daar nooit iets over geweten’, zei hij.

“Marokkanen zijn gesloten boeken. Mijn vader is ook zo: wanneer hij er niet meer is, zal ik geen toegang meer hebben tot sommige verhalen die alleen hij kent. Wellicht houdt hij ervaringen voor zich waar anderen veel van kunnen leren. Alleen zullen we dat nooit weten.

“Voor mijn eigen kinderen wil ik het anders doen. Ik wil iets tastbaars achterlaten dat dieper graaft en blijft bestaan.

“Ook daarom schreef ik dit boek.”

De theorie van de 1 of 2

Ish Ait Hamou (Vilvoorde, 9 april 1987) is een Belgisch televisiepresentator en auteur, en een voormalig (hiphop)danser en choreograaf van Marokkaanse komaf. Sinds 2017 is Hamou stadsambassadeur van de stad Vilvoorde.

Wikipedia


Ish Ait Hamou: ‘Discotheek Carré was gedoemd om een vrijwel onneembare vesting te blijven, een plek zonder ruimte voor jongens en meisjes zoals wij.’
Beeld Rebecca Fertinel

Lees meer interviews

Het leven – Een gebruiksaanwijzing


Bron: De Morgen

Naar Facebook

Naar de website


Scroll naar boven