Het leven – Een gebruiksaanwijzing – Peter Van den Ende


Frustrerend, járen zitten tekenen aan een boek. Maar liever actief lijden op zolder dan geleefd worden op een tropisch eiland, weet de langzamerhand illustere Peter Van den Ende. ‘Ik verblijf graag in mijn eigen hel.’

Johan Faes – De Standaard


‘Misschien is dat wel mijn grootste talent: dat ik zoveel geduld heb’

Peter Van den Ende


In Buggenhout, op een zucht van de Schelde, word ik opgewacht door Thoetmosis III en Peter de Eerste. De farao die zijn tuinen openstelde voor het volk en de tekenaar die nieuwe werelden ontsluit. Elke ochtend groeten ze mekaar in de hal, buste en bewonderaar.

Peter – voluit – Van den Ende woont hier samen met zijn partner, een theaterwetenschapper die je karakter op vraag in kaart brengt met human design, een mix van astrologie en chakraleer. ‘Ik ben minder spiritueel’, zegt Van den Ende.

‘Ik maak gewoon stripverhalen.’

Al drie jaar vieren ze hun complementariteit. En dat na een laatste swipe op Tinder.

‘Ik had het gehad met die zever, nog één keer, dacht ik.’ Het werd een date die blijft duren, ‘wat mij betreft tot ik doodval. Omdat we zo verschillend zijn, geeft onze samensmelting telkens weer iets nieuws.’

We trekken naar de zolder, zijn bovenkamer. Van den Ende deelt ze onder meer met Fantasturian – het hoofdpersonage van zijn volgende boek dook al op in zijn vorige, Zwerveling.

In 2020 ontving hij daar een Zilveren Penseel voor en een lofrede van The New York Times op dat ‘meesterlijke tekstloze debuut over een papieren bootje op reis naar het onbekende. Met volop gevaar, magie, verrassing en verbazing’.

De figuur van Fantasturian staat voor de verbeelding. Hij draagt een huzarenpak en een maansikkel door zijn hoofd. Woonachtig – echt wonen is het niet – in iemands bovenkamer, plukt hij een idee uit zichzelf, stopt het in een bom met een druppel bloed, knoopt twintig motten aan een badkuip en stuurt hen naar de maan.

Daar, op dat witte kratercanvas, dropt hij zijn bom – niet van destructie, maar van creatie. Uit de explosie groeit een serre met een deur die naar een volgende dimensie leidt, een gigantische heks in een kameleon, een zee-universum … een nauwelijks te bevatten matroesjka van werelden.

Van den Ende beschrijft het allemaal bij een paar schetsen op de computer. Want het boek is er niet.

Tekening uit het nog te verschijnen ‘Fantasturian’.
Tekening uit het nog te verschijnen ‘Fantasturian’. © Peter Van den Ende

Nog lang niet?

‘Nog vijf jaar.’

Vijf jaar …

‘Als ik er niet vijf jaar aan werk, dan bestaat dit boek niet. Misschien is dat wel mijn grootste talent: dat ik zoveel geduld heb. Op die manier zit je automatisch in een niche waar andere tekenaars niet durven komen.’

Allemaal sterrenstof

Ook bij zijn uitgever Querido blijven ze rustig bij die termijn. Hoe speelt Peter Van den Ende het klaar?

Zuinig leven, dat eerst. Vroeger woonde hij bij zijn grootmoeder, vandaag bij zijn vriend. Nadat zijn debuut werd getipt door The New York Times kwamen er landen en royalty’s bij – niet dat hij ervan kan leven. Af en toe een lezing en de subsidies van Literatuur Vlaanderen vullen aan.

Zoals onlangs een ‘talentenbeurs ontwikkeling’ waarmee hij een deel van een onderzoeksreis financierde naar de kust van Kaapstad, Zuid-Afrika, waar onder de zeespiegel een kelpwoud gedijt met uitschieters van acht meter.

Elke dag dook hij het koude, Atlantische water in, zonder flessen, om te bekijken wat daar allemaal leeft en groeit.

© Peter Van den Ende

En dat voor een kort hoofdstuk in zijn nieuwe boek.

‘Zo’n onderzoeksreis maakt de illustraties waarachtiger’, zegt Van den Ende.

‘Je hebt dingen aangeraakt, details gezien die je niet kunt vinden op internet.’

In zijn tekenversie steekt hij er nog meer grandeur in. Hij wil spektakel brengen, tot het uiterste gaan. Het liefst zou hij alles invullen met pen en potlood, het hele heelal. De ambitie voedt haar eigen illusie.

Was u altijd zo omvattend en overtuigd?

‘Ik had als kind een gigantisch ego, groot genoeg voor de hele school, al zag je het er niet aan. Van buiten leek ik een sulletje. Niet dat ik gepest werd – geplaagd misschien. Al had ik dat niet door. Duwde iemand me in een plas, dan ging ik ervan uit dat ik gevallen was. Ik kwam nooit thuis met een slecht gevoel. Binnenin borrelde het van de waanideeën en onderwaterutopieën. Ik bedacht een duikpak met een luchtfilm over het hele lichaam om zuurstof uit het water op te nemen. Als kind wil je grootse dingen doen en in de tekenwereld kan dat echt. Ik heb cursussen volgekrabbeld. Maar op mijn achttiende was ik te laf om voor de kunst te kiezen en ben ik biologie gaan studeren. Om geld te kunnen verdienen, dacht ik, en wellicht omdat mijn moeder leerkracht biologie en aardrijkskunde was. Ik heb mijn bachelor behaald aan de Universiteit Antwerpen en hou zielsveel van de wetenschap, maar zelf was ik een slechte wetenschapper.’

Wat is dat, een slechte wetenschapper?

‘De wetenschappelijke methode is heel rigide: je hebt een hypothese en die probeer je te bewijzen. Terwijl ik er voor de verrassing graag iets tussen smeet. Zoals toen we onderzoek deden naar het foerageergedrag van de gewone strandkrab en ik naast de gebruikelijke tonnetjes met vis en algen er ook een bijzette met zeeanemoon die ik in stukken gesneden had. Iedereen dacht: zoiets werkt niet, dat is een overbodig tonnetje. Maar alle krabben trokken ernaartoe, weliswaar zonder ervan te eten. Het onderzoek was verknald, ik vond het geweldig. Scheidden de stukjes anemoon misschien een stof uit die bescherming gaf tegen roofvissen? Ik gok maar wat. Wetenschappelijk is het niet.’

U stopte als bachelor en ging dán vol voor de kunst?

‘Ook toen niet. Ik speurde online de wereld af voor een avontuurlijke job die nog enige binding had met mijn studies biologie. Canada, de Cookeilanden, als alligator catcher in Florida of crocodile trapper in Afrika. Dat klonk fantastisch: je helpt mensen en je helpt beesten, en krokodillen zijn zo machtig, als een stuk oertijd dat met ons meeloopt. Ik was heel gemotiveerd, maar in een cv kun je nog liegen, de portretfoto die je daarentegen moet bijvoegen, geeft het complete plaatje. Zie je mij al worstelen met een krokodil? Na een jaar zoeken kwam ik terecht bij de Kaaimaneilanden voor de leukste baan aller tijden: elke dag fluitend kajakken in de Caraïben en toeristen rondleiden in de mangrove. En toch voelde ik een leegte. Ik denk dat ik me toen bewust werd van het onderscheid tussen voldoening en gewoon fun. Alsof ik in mijn achterhoofd altijd geweten had dat ik die voldoening enkel kon bereiken door te tekenen en boeken te maken. Ik ben nog een jaar op de Kaaimaneilanden gebleven om te sparen en met het schetsboek dat ik daar bijhield, heb ik mijn eerste opdracht binnengehaald. Op m’n dertigste ben ik begonnen aan Zwerveling.’

Eindelijk, de kunst.

‘Goh, zo noem ik het nog altijd niet. Ik ben een entertainer. Dat is al moeilijk genoeg zonder dat het kunst moet zijn. Wat ik nastreef, is escapisme. De fantasie moet vrij zijn, een wild beest, zoals bij Terry Gilliam, die de illustraties en animaties maakte voor Monty Python. En niet zoals The lord of the rings, met al die regeltjes en benamingen. De verbeelding mag niet bedwongen worden. Een badkuip moet kunnen worden gedragen door een stel motten. Je moet de melancholie voelen van een kelpbos, wiegende wieren die zich met voetjes lijken vast te klampen. Een onderwaterwereld die even buitenaards is als de planeten van de Franse tekenaar Moebius. Surrealisme geënt op een werkelijkheid, tastbaar genoeg voor lezers om te kunnen ontsnappen. Maar kunst, nee – nog niet. Als ik Zwerveling opnieuw bekijk, zou ik bepaalde dingen helemaal anders doen.’

Maar u hebt het gedaan, en vandaar kan het naar het volgende?

‘Ik sta iets hoger op de berg, voel ik. Het perfecte boek is de top. Daar verlang ik naar. Maar zo’n grote sprong gaat niet in één beweging. Van het volgende boek weet ik nu al: dat is het ook niet.’

En toch houdt u vol. Nog vijf jaar.

‘Met de nodige frustratie. Ik ben vaak slechtgezind als iets niet lukt. Na Zwerveling had ik een degout van het tekenen. En ook nu weer, nog pril in het proces van Fantasturian. Die reis naar Zuid-Afrika kwam net op tijd.

‘Vijf weken van onvoorspelbaar weer, bengelend in een koude oceaan. Ook hier trek ik geregeld naar Frankrijk om te duiken, naar Groix, een eiland in Bretagne met een bescheiden kelpbos. Koraal is ook mooi, maar ik ben verslingerd aan wieren.’

© Nick Somers

‘Toen Zwerveling af was, had ik geen cent meer. Dat zal met Fantasturian niet anders zijn. Af en toe illustreer ik een boek, zoals Iemands lief van Bart Moeyaert. Dat was me op het lijf geschreven. En het is leerrijk, iemands fantasie met de jouwe proberen te verbinden in plaats van alles uit jezelf te moeten kloppen. Leuker ook, al kun je er niet je volledige ziel in leggen. Dat bereik je alleen in een eigen boek, en dat heeft zijn prijs. Kinderen, bijvoorbeeld, heb ik moeten opgeven. Terwijl het ook een mooie vorm van creëren is, niet alleen de bevruchting en de zwangerschap, ook het opvoeden. Voor mijn vriend hoefde het sowieso niet. We staan achter elkaars keuzes. Ook de keuze voor elkaar is vanzelfsprekend.’

Was dat ook zo voor jullie omgeving?

‘Daar zijn we niet echt mee bezig. We zijn daar niet zo activistisch in. Ik hou van mensen als geheel. Niet: wie ben ik? Of het soort boek van iemand die uitzoekt wie hij is. Maar wel: wie zijn wij? Wat zijn wij in dat heelal? Zoals de astronoom Carl Sagan zei: wij zijn allemaal gemaakt van sterrenstof, een manier voor het universum om zichzelf te leren kennen. Zo is dat. Een hele geruststelling. Mensen zijn gewoon dieren, daar moeten we niet onnozel over doen. Je wordt gedefinieerd door wat je doet en niet zozeer door wat je zegt, bezit of draagt. En dan heb ik het niet noodzakelijk over een droom realiseren. Dat kan evengoed over het ouderschap gaan, of het redden van een regenworm op een voetpad. Hoe ga je om met wat je tegenkomt?’

Natuurlijk moet je eerst voorbij het stadium geraken van het pure overleven.

‘Dat besef ik maar al te goed. In Indonesië heb ik zwaveldragers aan het werk gezien. Die hebben niet de luxe om zich bezig te houden met dromen, die willen hun gezin te eten geven. Het is onbegrijpelijk dat we zoiets dulden als medemens, dat soortgenoten zo moeten leven. Dan ben ik verwend met mijn zuinige rijkdom. En toch maar klagen, over het kwakkelweer, de vluchtelingen … Ik heb zelf heel wat mensen verveeld toen er niemand bij stilstond dat de lepelsteur was uitgestorven. De Chinese, niet de Amerikaanse. Die fantastische vis met zijn ellenlange neus komt nooit meer terug. En zo zijn er voortdurend dieren en planten die voorgoed verdwijnen. Waarom weten mensen dat niet? Ik maak me er niet meer zo druk om als vroeger, anders ben ik elke dag boos. En het is ook hypocriet, want ik ben een onderdeel van die destructieve mensenmachine. Ik consumeer, dat is al genoeg.’

Verloren paradijs

Consumptie en destructie. Het siert dat hij zijn deel van de verantwoordelijkheid neemt, maar als de wereld straks verpulvert in een cataclysme van klimaatrampen en hyperkapitalisme, zal er geen verkoolde vinger naar Peter Van den Ende wijzen.

Zijn zolder is een plek van ascese en van waardering voor de schepping. Een verzameling twijgen en eikeldopjes kijkt al vooruit naar een ander, verder project: ‘Half getekend, half diorama, met landschappen en rookeffecten en zwart-witfoto’s die ingekleurd worden.’

Het knettert hier in de bovenkamer. Van den Ende vertelt honderduit bij de woordeloze prenten op zijn scherm, ‘alleen in het laatste hoofdstuk spreekt Fantasturian wél. Teleurgesteld door zijn creaties – het is maar fantasie – trekt hij de maan uit zijn hoofd, waarop hij een gewone jongen wordt. Zijn huzarenuniform desintegreert en hij blijft naakt achter. Zijn wereld vergaat tot stof en comprimeert in een ander personage met wie hij in gesprek gaat. Het nageslacht van een geïmplodeerde droom. Maar dat is nog ver weg.’

Het nageslacht van een geïmplodeerde droom, zo kijkt God misschien naar de mens. Hij lacht. ‘Het holoceen was de tuin van Eden, sindsdien is het hier nooit meer zo stabiel geweest. Jammer toch, dat antropoceen waarin wij de atmosfeer verpest hebben.’

Het paradijs is verloren. Hoewel, niet helemaal, zolang hij er maar illustraties bij mag maken. We hebben het over John Miltons epische gedicht Paradise lost, weer een ander project. Desnoods neemt hij het erbij, tussen twee boeken in.

Paradise lost betekent veel voor veel mensen. Wat voor u in het bijzonder?

‘Het heeft een belangrijke rol gespeeld om de stap naar het tekenaar-zijn te zetten. Wanneer Satan verslagen is door God, spreekt hij zijn gevallen engelen moed in: beter meester der hel dan knecht des hemels. De Kaaimaneilanden waren ook een paradijs, maar ik danste er naar andermans pijpen. Om de echte vrijheid te vinden, moet je soms door een persoonlijke hel, om het dramatisch te zeggen. Die heb ik me intussen eigen gemaakt – ik heb schubben tegen de hitte. Nu verblijf ik graag in mijn eigen hel.’

U hebt het niet voor het hyperindividualisme van ‘wie ben ik?’. Tegelijk is uw ontplooiing, ‘wat doe ik?’, het hoogste goed. Zit daar spanning op?

‘Niet per se. Het is het verhaal van de steen in de rivier. Op zich stelt mijn kiezeltje niet veel voor, maar samen met die van andere generatiegenoten beïnvloeden we de loop van een bepaald segment. Het is mijn bijdrage aan het collectief bewustzijn. Hoe onbeduidend ook, want dat is het absoluut, maar je kunt ook helemaal niets doen. En als niemand iets doet, gebeurt er niets met die rivier. Driehonderdvijftig jaar geleden heeft John Milton zijn rots gelegd. Daar vlei ik me graag tegenaan. Of tegen die van Thoetmosis III, wiens buste hier beneden staat. Een grote veroveraar maar ook een natuurliefhebber die tuinen aanlegde waar het volk van mocht meegenieten. Onder zijn bewind was er welvaart in Egypte, meer dan onder Ramses II. Die is veel bekender omdat hij tempels liet bouwen, maar het land was wel bankroet. Fascinerend toch, een farao die 1400 voor Christus leefde en zijn dood blijft overleven omdat er elke dag een sulletje als ik naar kijkt?’

Misschien wordt u ooit zo herdacht door een ander sulletje?

‘Nee, dat gaat nooit gebeuren. Het beste waar ik op kan hopen, is dat mijn artistiek DNA wordt doorgegeven aan een volgende tekenaar. Mimetische fitness, zoals Richard Dawkins het muntte, de overdracht van ideeën.

‘Ik ben doodsbang om te verdwijnen, maar misschien leef ik zo dan verder: in mijn tekeningen.’

Zwerveling

Peter Van den Ende. © Nick Somers


Lees ook

Het leven – Een gebruiksaanwijzing

Bron: De Standaard

Naar Facebook

Naar de website


Scroll naar boven