Het leven – Een gebruiksaanwijzing – Walter van den Broeck

Walter van den Broeck

Zondag (28 maart 2021) werd hij tachtig. Hij heeft verse waar in de rekken, Crossroads, en is nu alweer de volgende roman aan het schrijven. Walter van den Broeck heeft zo zijn trucken om de dood een stap voor te blijven.

Jelle Van Riet - De Standaard


‘Vroeg of laat moet je alles weer afgeven. Ik ben volop bezig’

Walter van den Broeck


Eén keer is hij naar de andere kant van de wereld gevlogen. Niet om met vrouw en zonen Kuifjesgewijs het wondere Mexico te ontdekken, maar om er een obligate visite te brengen aan zijn twaalf jaar oudere broer.

Aan Walter van den Broeck is geen groot avonturier verloren gegaan. Hij verkiest ‘een pint in het café om de hoek’ boven ‘zelf kwellend gehos in tropische vreemden’ en warmt zich aan woorden als ‘thuis’, ‘vertrouwd’ en ‘Eliane’.

Thuis is al vijftig jaar de Vrijheidstraat 18 in Turnhout, amper een stevige voettocht verwijderd van zijn ouderlijke huis in Sint-Jozef-Olen, waar hij tot zijn vierentwintigste onder de pannen is gebleven.

Thuis is waar een klok rikketikt, waar boven de haag een vlucht zwaluwen een vertroostende dans uitvoert, waar Eliane hem zijn dagelijkse cola en kleine whisky aangeeft en waar ze straks samen de vaat zullen legen.

Geluk is een verzameling van rituelen.

‘Waarom moet dan alles altijd veranderen’, gromt Opa in Groenten uit Balen, zijn toneelklassieker uit 1972.

Niet dat hij, nu hij zelf tachtig is, net als zijn grootvader de terugkeer van de Leuvense stoof bepleit, maar waarom moest de nieuwe iMac zo nodig weer geüpdatet?

‘Pure pesterij is het!’

Van den Broeck is dan ook dé schatbewaarder van wat verloren dreigt te gaan.

Ook Crossroads getuigt weer van zijn liefde voor het leven van weleer, de Kempische geboortegrond en de tragisch-kleurrijke figuren die er zijn pad hebben gekruist – ditmaal twee ongetrouwd gebleven Olense zussen.

Hij hoeft niet naar de andere kant van de wereld. De Kempen is de wereld.

Bovendien, schrijft hij in Brief aan Boudewijn, zijn bij hem droom en werkelijkheid twee aanpalende kamers met een tussendeur die hij naar believen kan openen en sluiten.

Zo werd hij ooit gevangengenomen door de koning; dat maak je niet mee in Mexico.

U bent toch het Kempische broertje van Alice in Wonderland, niet?

‘Zeker. Je praat nu sowieso met een personage, want vanaf het moment dat iemand “ik” zegt, wordt hij een personage.

´Lees Iemand, niemand en honderdduizend van Luigi Pirandello en je komt tot het besef dat je eigenlijk niet bestaat.

´Een koppel staat voor een spiegel. De vrouw merkt op dat de neus van de man scheef staat. Ze bedoelt: naar de andere kant wijst. De man realiseert zich dat zij een ander beeld van hem heeft dan hijzelf en merkt nu dat ze er anders uitziet dan gewoonlijk. Dat is ons aller lot.

´Wat wij met “ik” benoemen is het beeld dat alleen wij van onszelf hebben. Vanaf het ogenblik dat ik het woord “ik” kon schrijven, ben ik verhalen beginnen te schrijven.

´Ik heb boven nog een scenariootje, waarin ik om middernacht tussen twee regels de overgang maak van 1947 naar 1948. Zelfs op oudejaarsavond zat ik, terwijl moeder de cakes op de feesttafel aan het etaleren was, te schrijven.

´Zodra ik begin te schrijven gaat een deurtje open en stap ik in een andere wereld: Through the looking-glass.’

‘Als ik ’s morgens ontwaak, voel ik de eerste tien minuten pure doodsangst, maar dan sta ik op, ga ik naar de badkamer, zet ik het radiootje aan en verdampt dat gevoel’

Heeft uw tomeloze verbeelding het leven magischer gemaakt?

‘Zonder de verbeelding en de verwondering zou ik diepongelukkig geworden zijn.

´Weet je, ik sta niet stil bij de vraag hoe te leven. Ik sta ’s morgens op, ik ontbijt en ga aan de slag.

´Zo tikte ik op een goede dag de zin “Joepiehajeejoepiehaho, dacht Hector de Waegenmaeckere. Joepiehajeejoepiehaho, drie dagen vakantie voor de boeg!” op mijn schrijfmachine.

´Ik was benieuwd naar wat zou volgen. En zie, het ene woord bracht het andere mee. Dat is de roman Lang weekend geworden.’

‘Natuurlijk leven we nu in een routineus tijd­segment, waarin mensen begrijpelijkerwijs wanhopig worden, maar ik verveel me niet.

´Dat geldt, denk ik, voor iedereen die buiten de elementaire dingen des levens iets heeft wat de geest lenig houdt.

´Op tv zie je weleens grappige reportages over mannen die ­autootjes verzamelen of in hun tuin een heus sprookjesbos met kaboutertjes aanleggen: zij hebben het ook gevonden.’

Via uw verbeelding heeft u ook veel onvrede van u afgeschreven. Hield dat u vrolijk in het leven zelf?

‘Ik heb mijn best gedaan het een en ander aan te kaarten, maar ben nu voorbij het punt dat ik mijn gal spuw.

´Het is gewoon zinloos, de mensheid is niet te redden wegens oerdom.

´In deze coronatijd wordt het bewijs elke seconde geleverd. Mochten wij in staat zijn om geruime tijd ochgot vier regeltjes toe te passen – was je handen, houd 1,5 meter afstand, je kent ze – dan zouden wij dat virus de wereld kunnen uithelpen, zelfs zonder vaccin.

´Maar, nee, wij kunnen die regeltjes niet volgen en, natuurlijk ligt dat niet aan ons.

´Liever nog zeggen wij dat de virologen zijn omgekocht en de politici dwaashoofden zijn dan te bekennen dat we per se naar het voetbal, de koers of wat dan ook willen gaan. Dommer kan toch niet?’

‘Onmiddellijk na de big bang ging het snel mis’, schrijft u in Crossroads. ‘Het voorlaatste mankement was: Het Leven; het voorlopig laatste: De Mens.’ Valt er dan niets te corrigeren?

‘Alle in de ruimte circulerende Zijnen blijven eeuwig bestaan, behalve die ene ontspoorde molecule die Het Leven heet. Dat leven is niet eeuwigdurend, een feit dat we kunnen omzeilen via de truc van de voortplanting.

´Zodra je die plicht hebt vervuld en het voortgezette leven voor zichzelf kan zorgen, ben je compleet overbodig.

“Niets, dat is het hele leven”, wist de dichter Tadeus Ròzewicz.

´Je bent er heel even en dan niet meer. Je had net zo goed niet geboren kunnen zijn.

´Wel interessant is ons vermogen om te denken: vooruit en achteruit, naar links of rechts, via de ratio en de verbeelding.

´Maar het is ook een vergiftigd geschenk, helaas, want het komt met het besef dat je vroeg of laat alles weer zult moeten afgeven – niks aan te doen. Ik ben volop bezig.’

Wanneer is een mens oud? Bent u oud?

‘Ik ben oud, ja. Als meer en meer vrienden en kennissen van weleer verdwijnen en zich hergroeperen op de begraafplaats achter de kerk ben je oud.

´Het begon een paar jaar geleden met het doodsbericht van een jeugdvriendinnetje uit de cité, en de voorlopig laatste in rij was mijn vriend en beste lezer Harry De Kok, de beminnelijke oud-archivaris van Turnhout.

´Op den duur leef je in een andere wereld: de huizen staan er nog, maar de mensen zijn verdwenen.

´Tegenwoordig scan ik de overlijdensberichten in de krant op geboorte­data, me afvragend: “Heb ik nog tijd?”

´Daar heb je weer dat verdomde bewustzijn. Een zieke hond voelt zich slecht, maar die denkt niet aan de mogelijkheid van doodgaan.

´Als ik ’s morgens ontwaak, voel ik de eerste tien minuten pure doodsangst, maar dan sta ik op, ga ik naar de badkamer, zet ik het radiootje aan en verdampt dat gevoel.’

 Beeld Gert Jochems

Het gevoel van ‘dat en dat nog willen doen en zo weinig tijd nog hebben’?

‘Precies. Zulke kwalijke gedachten – ’t is iets van de laatste jaren – maken dat ik me de eerste tien minuten van de dag vreselijk ellendig voel.

´Tussen slapen en ontwaken, lig ik in mijn bed met als het ware al mijn zorgen als cirkels om me heen: zo veel dat nog moet gebeuren, zo veel dat kan gebeuren. God, ik kan maar beter mijn begrafenis gaan regelen.

´Maar zodra ik rechtop sta, komen die cirkels, die net nog naast elkaar lagen, mee overeind. De zwaarste zakken naar beneden en de lichtste komen bovenaan te liggen.

´Met eerst het ene probleempje en dan pas het volgende aan te pakken, valt er perfect te leven. Die begrafenis kan nog wel even wachten. Eerst al maar eens ontbijten (lacht).

´Het is trouwens niet zo dat ik per se honderd wil worden. Als ik ernstig ziek word, gaan we er niet nog van alles ingooien. Dan is het tot mijn grote spijt goodbye. Al wie mij lief is mag mee op mijn vlot naar gindse oever.’

U bent tegelijkertijd bang én gastvrij voor de dood?

‘Ik geef toe dat het raar is: pure doodsangst, terwijl ik niet eens zo gehecht ben aan het leven.

´Ooit las ik in de memoires van een man die de concentratiekampen had overleefd, iets dat die tweedeling mooi illustreert. Op een been van een stervende man zag hij hoe zich op een recent schrammetje een korstje aan het vormen was – totaal zinloos! In het aanschijn van de dood nog rap een wondje herstellen alsof daar de dood is overwonnen.

´Welnu, in mij is een gelijkaardig gevecht gaande tussen een vleselijk ik dat zijn eigen wil oplegt en een psychologisch ik dat gevoelig is voor gedachten, dromen, angsten, begrippen als begin en einde. Daar krijg ik geen greep op.

´Verder houd ik de deur natuurlijk vergrendeld tot mijn volgende boek klaar is. Dat is mijn manier om de dood te snel af te zijn. Tot de dood in het harnas!’

‘Mijn vader heeft mij verwond in de zin dat hij in mij de woede heeft wakker gemaakt: het verlangen om me tegen hem te verzetten’

Tot de dood zin geven aan het zinloze leven?

‘Precies. In mijn geval geeft de schrijverij zin aan het bestaan. En de familie: vrouw en twee kleine schurken met wie ik me geruime tijd geweldig heb geamuseerd.

´Mijn vrouw kocht vroeger nogal wat speelgoed in drievoud. Ik zie nog de verbazing op het gezicht van de postbode, toen ik de deur opendeed met mijn Zorro-hoed en Zorro-masker op, een plastic sabel in de hand, terwijl achter mij nog twee Zorro’s in dezelfde outfit door de kamer liepen.

´Ook de hond had een zwart masker en een touwtje rond de buik waartussen een houten sabeltje zat gespannen. Zo zaten ze samen naar Zorro op de televisie te kijken.

´De hond was trouwens medelid van onze club van het groen gras en had zijn eigen lidkaart met foto en ondertekend met zijn poot. Maar goed dat er toen nog geen schermpjes waren uitgevonden.’

Kijkt nog altijd dat jongetje van tien terug als u in de spiegel kijkt?

‘Anders dan mijn vader die al vanaf zijn veertigste als een prima donna voor de spiegel zat in de ijdele hoop te redden wat er te redden viel, vermijd ik spiegels.

´Met het klimmen van de jaren verandert je biologische apparaat, niks aan te doen, maar je kern blijft ongewijzigd.

´Hoe leg ik dat uit?

´Awel, toen ik twaalf was zou ik nooit zomaar een café zijn binnengestapt. In feite vind ik dat nog altijd doodeng, alleen ben ik intussen in veel cafés zo vaak geweest dat ik er zonder terughoudendheid durf binnen te stappen. Maar in vreemde kroegen heb ik nog altijd die twaalfjarige reflex: “Ho, even de temperatuur meten.”

´Dat jongetje van toen zit nog in mij. Als dat verdwijnt, is de dood pas echt dichtbij.’

In uw boeken zit u vaak in een kroeg. Is dat een goede plek om te kijken zonder zelf gezien te worden?

‘Alles overzien, daar is het me om te doen. Om de blik die Petrarca beschreef in De beklimming van de Mont Ventoux.

´Vanboven op de berg zien wat beneden gebeurt. Twee auto’s zien komen aanrijden in tegenovergestelde richting en weten dat ze gaan botsen, nog voor zij het zelf door hebben.

´Dat gevoel waarbij je als het ware boven de werkelijkheid zweeft en niet met mensenogen kijkt maar met de ogen van God.

´Je ziet het gelach, geloop, geduw en getrek van mensen, maar zij weten niet dat jij hen gadeslaat, want dan zouden ze zich anders gedragen. En net als God kom je niet tussen.’

Waarom kijkt God Walter nog altijd naar het Olen waar hij is opgegroeid?

‘Ik wil het me blijven herinneren. Ik ben goed in herinneren. Als ik mijn ogen sluit, zie ik weer de intussen totaal veranderde Koperstraat en hoor ik weer de geluiden van toen. Anders in elk seizoen.

´Vergelijk het met een foto waar je na iemands dood kunt naar terug­grijpen. Als je er goed naar kijkt, zie je dan zelfs eigenaardigheden die je bij leven niet hebt gezien.

´Zo schrijf ik mijn boeken, omdat ik daar zo zelf het meeste plezier aan beleef. Verder verdwijnen die natuurlijk ook. Zelfs de herinnering aan waarom je een boek goed vond, ebt weg.

´Jaren geleden las ik met veel plezier een oude volksuitgave van De Witte van Ernest Claes. Toen ik dat boek vorig jaar herlas in een prachtige, luxueuze herdruk had ik er niet dezelfde lectuur van.

´Aan het oude boek hangt de oude tijd mee vast, begrijp je? Als iets goed is, is het goed, toch?’

Vandaar ook uw liefde voor stripverhalen, waarin alles bij uitstek onveranderd blijft?

‘Ja, maar die liefde deelde ik met al mijn kameraadjes. De beeldcultuur was een pak armer dan vandaag.

´Ik kocht elke week een strip – Hergé, Peyo, GAL, Marten Toonder, Willy Vandersteen, et cetera – en terwijl ik die las, stonden mijn kameraadjes al te wachten op hun beurt om het kleinood te lezen.

´Elke strip ging de hele cité rond.

´Ik heb ooit een eerste druk gekocht van Rikki & Wiske, later Suske & Wiske, wat nu heel veel geld waard is, maar God weet waar mijn exemplaar is gebleven. Stuk gelezen, dat wel, maar wie heeft de flarden?

´Mijn grootvader, die in Amerika woonde, stuurde me de stripbijlagen van de kranten toe in een rol: Popeye, Mandrake, Prince Valiant, die knappe dingen.

´Er was iets verslavends aan strips lezen. Zodra je klaar was met een verhaal, begon je gewoon opnieuw. Net de voorspelbaarheid en de herkenning waren deel van het genoegen.’

En boden u houvast tegenover uw vader, bij wie de zachtaardigheid bruusk in razernij kon omslaan. Heeft hij u verwond?

‘Hij heeft mij verwond in de zin dat hij in mij de woede heeft wakker gemaakt: het verlangen om me tegen hem te verzetten.

´Eén keer heb ik hem op zijn facie geklopt. Mijn zus en ik lagen boven in bed, toen zich beneden weer een geweldige ruzie ontspon.

´Omdat vader laat met een stuk in zijn kraag was thuisgekomen was de hond van de buren beginnen te blaffen, wat vader ambetant vond omdat iedereen nu hoorde hoe laat hij was thuisgekomen. En toen was hij tegen die hond op gaan blaffen tot ik ten langen leste op hem afgevlogen ben: “Als je nu nog doorgaat, kun je in de hof slapen.”

´Mijn zus en ik hadden liever dat vader niet thuis was; onze garantie op een rustige avond.

´Het zoetst waren de weekends dat mijn broer, een bokskampioen, op verlof kwam uit het leger. Van hem was vader bang.

´Ik heb mijn woede tegenover vader vooral gekoeld in mijn boeken. Maar het grappige is dat toen ik ze hem liet lezen, hij niet doorhad dat ik hem een spiegel voorhield.’

‘Da’s ons Clara, daar moet ge niet te veel op letten. Die hebben ze niet met de ijzers maar met de verstekzaag gehaald.’ Zo praat Jan Debruyckere in Groenten uit Balen over zijn vrouw. Zo zou u het zelf niet gaan doen, toch?

‘Ik ben vaak bang geweest en wilde dat niet doorgeven aan mijn kinderen.

´Toen Eliane en ik gingen trouwen hebben we afgesproken nooit ruzie te maken in hun bijzijn.

´Het gehakketak van mijn ouders was een ticketje waard en de voorstelling ging altijd over hetzelfde: vader wilde een pint gaan drinken en moeder, die elke frank in tweeën moest bijten, wilde hem geen geld geven.

´Over andere vrouwen zei ze laconiek: “Ach, hij komt toch altijd terug.”

´In feite konden zij niet met en niet zonder elkaar. Toen moeder op haar sterfbed iets zei wat hij niet verstond aangezien hij potdoof was, begon hij te huilen.

“Ik denk dat ik ne goeie vent heb”, fluisterde ze hees, om er dan na een prachtige theaterstilte nog aan toe te voegen: “maar ik denk pertang dat er beter zijn”. Dat geloof je toch niet?

´Ik kijk zelf ook met plezier naar mooie vrouwen, maar kijken volstaat voor mij. Ik heb vaders aandriften niet geërfd, wel zijn vermogen om een hele straat te amuseren met jokes en kunstjes. Hij kon een café op z’n kop zetten en geweldig tango dansen.’

Bent u een goed danser?

‘Ja!’ (roept zijn vrouw die hem net een pintje komt brengen) 

‘Hij kon geweldig goed dansen. We waren altijd te vroeg op de bals om een goeie plaats te hebben, maar na een tijd kwamen er anderen naast mij zitten, want hij stond meestal aan de toog. Af en toe dansten we: rock-’n-roll, de twist, een plakker.’

Toen u Eliane voor het eerst zag, op school in Lier, nam u zichzelf voor om, als de tijd rijp was, met haar te trouwen. Bent u 35 jaar later nog steeds zo overtuigd?

‘Er is sinds die dag dat ik als door de bliksem werd getroffen door haar schoonheid nooit een ander geweest.

“Met haar ga ik trouwen”, zei ik tegen mijn vriend.

´Zij wist het toen nog niet en ik heb ook een jaar moeite moeten doen, met briefjes en zo, eer ze hapte.

´Wisten wij veel dat ik schrijver zou worden, wat toch veel consequenties met zich meebrengt voor een gezin.

´Uwe vent is altijd thuis en tegelijkertijd nooit thuis, want ik ben thuis in mijn hoofd. Maar je groeit ofwel naar elkaar toe ofwel van elkaar weg en wij zijn naar elkaar toegegroeid.

“Ach, ik heb niet goed opgelet”, zeg ik, als men onder de indruk is van de lange duur van ons huwelijk.

´Zo is het, want wat is dat, de Liefde?

´Gesteld dat dit huis een machine is, dan draaien de dingen zoals ze draaien dankzij de liefde. Wij nemen elk zonder zeuren onze taak op. Mocht zij niet gaan winkelen, zou ik mijn pen moeten neerleggen en me afvragen waar ik eten moet halen en omgekeerd zal ik straks de vuilnisbak buitenzetten. Het liefste wat ik doe is samen de afwasmachine leegmaken.’

Is dat gelukkig zijn?

‘Geluk is je niet afvragen of je gelukkig bent.

´Daarnaast zijn er graden van geluk, gaande van het geluk voor dagelijks gebruik tot mystiek geluk.

´Als ik door het park wandel en op een bank een vrouw haar baby’tje de borst zie geven, verderop twee zwanen op de vijver, word ik overvallen door het gevoel dat alles perfect is.

´Of als ik boven het raam open en ik zie dat de straat ligt “te straten”: een halfuur geleden was het nog een druk heen- en weergerij van auto’s, leken de huizen nog te wijken om ruimte te laten aan dat gerij, maar nu is het weer stil, komen de gevels weer naar voren en komt de straat in al haar schoonheid of lelijkheid terug. Dat vind ik banaal mooi.

´Er zijn dagen, eigenlijk modeldagen van de schepping, waarop de wereld volkomen in balans lijkt. Dan doet geluk zich het sterkst gevoelen.’

Bio Walter van den Broeck 

  • Geboren op 28 maart 1941

  • Hij geniet vooral bekendheid met zijn vierdelige romancyclus Het beleg van Laken

  • Voor zijn toneelwerk, zoals Groenten uit Balen, kreeg hij de Staatsprijs in 1982, voor zijn proza in 1993
Crossroads
Groenten uit Balen
Brief aan Boudewijn
Lang weekend
Het beleg van Laken

Walter van den Broeck Beeld Gert Jochems

Lees ook

Postuum – Erik Vlaminck schrijft een laatste brief aan Walter van den Broeck

Lees meer interviews

Het leven – Een gebruiksaanwijzing


Bron: De Standaard

Naar Facebook

Naar de website


Scroll naar boven