De overheid moet besparen en politici zoeken de weg van de minste weerstand, schrijft Marc Reynebeau. Ze viseren de sociale zekerheid. Omdat het kan.
Marc Reynebeau – De Standaard
Goed, als er dan toch snel en fors moet worden bespaard in de overheidsbegroting, dan bestaat daar een kordaat middel voor.
Het varkentje is al gewassen als de overheid gedurende slechts twee jaar geen subsidies meer uitkeert aan bedrijven.
Elders in Europa kan het alvast zuiniger. Geen enkel land in de EU is er zo gul mee als België, in 2021 goed voor 15,74 miljard euro.
Het kan een suggestie zijn in de verkiezingscampagne – het kiezersonderzoek De Stemming bracht de debatten in een stroomversnelling.
Meteen vlogen de economische cijfers en rankings in het rond, zelfs bij het debat dat Horeca Vlaanderen laatst hield.
Alle partijvoorzitters kwamen ervoor afgezakt en serveerden hun portie internationale statistieken, al wilde de organiserende beroepsgroep niet meer vragen dan of het btw-tarief op niet ter plekke geconsumeerde dranken kon worden geharmoniseerd.
Er valt in de aanloop naar 9 juni iets te bewijzen – de subsidiestatistiek blijft vooralsnog wel buiten beeld.
Hetzelfde geldt, toch voor de federale oppositie, voor de internationale vergelijkingen waarin België toch vrij positief scoort inzake economische groei, inflatie, werkgelegenheid of koopkracht.
Al is het misschien ook waar dat die groei niet erg duurzaam is, of dat die werkgelegenheid een ondermaatse werkzaamheidsgraad verbergt. Wie weet?
Er staan factcheckers, de nooit populaire videorefs van het politieke debat, nog drukke weken te wachten.
Wie het federale beleid wil diskwalificeren, zal weinig moeite hebben om cijfers op te snorren waarin België steevast de slechtste leerling in de Europese klas zou zijn.
Bij nader toezien blijkt de keuze van die statistiekjes vrij selectief uit te vallen – al valt op te passen met dat subsidierecord voor bedrijven. Zulke subsidies gaan immers ook naar bedrijven als de NMBS.
De spoorwegen redden het niet zonder die injectie van overheidsgeld. Zo werkt de publieke dienst.
Dat geeft ook aan dat de omgang met overheidsgeld geen louter ‘objectieve’ mathematische zaak van kale cijfers of Europese rankings is.
De inzet van subsidies berust op uitdrukkelijk politieke en ideologische keuzen.
Zie maar: van de federale regering mag de NMBS er zelfs nog wat bijkrijgen, de Vlaamse regering vindt daarentegen dat het voor dezelfde publieke opdracht – openbaar vervoer – bij De Lijn best wat minder mag zijn.
Ondertussen dook een klassieker onder de misleidende statistieken weer op.
Vooruit, Groen, uiteraard de PVDA, maar ook CD&V zullen in de campagne uitpakken met een fiscale hervorming, waarin vermogens en vermogenswinsten zwaarder worden belast.
Vlaams Belang is daar, hoe sociaalvoelend die partij zich ook voordoet, niet voor te vinden. Ze meent zelfs dat wie veel geld schept, niet met extra belastingen maar slechts met dankbare felicitaties moet worden bedacht.
Open VLD verdrinkt dan weer de vis met de veralgemening dat het met dat overheidsbeslag meer dan welletjes is.
In een debat stelde N-VA-voorzitter Bart De Wever, tussen een stortvloed aan erg solide klinkende cijfers door, dat België qua vermogensbelastingen nu al tot “de top drie” in de EU behoort.
Hij noemde daarvoor geen bron, maar verwees ongetwijfeld naar een staafdiagram dat een vrij kaduke definitie van wat zulke belastingen zijn, relateert aan het bbp.
Daarin scoren België en Frankrijk inderdaad vaak hoog, maar wel samen met die fiscale hel die Luxemburg zou zijn – wat toch een belletje zou moeten doen rinkelen.
Over die berekening besloot de Nationale Bank dik tien jaar geleden al dat ze irrelevant is. Ook de Europese Commissie hanteert ze niet langer.
In een Europese context is het veel nuttiger om de fiscale tarieven te vergelijken.
En in België wordt vermogenswinst belast tegen nul procent – dat is ook een record, zo goed als uniek.
Ernstige instanties als de Oeso vinden al lang dat België daar maar beter wat aan doet, net als aan die andere fiscale koterij, de salarisauto. Dat het daar allemaal nooit van komt, is ook een politieke keuze.
Misschien kan de nog altijd bestaande anomalie die de butler-aftrek is, om educatieve redenen behouden blijven.
Dat is een belastingvermindering voor wie huispersoneel in dienst heeft. Veel kan het behoud ervan de staatskas niet kosten, en het kan dan een levende museale rol vervullen, als herinnering aan hoe grotesk de fiscale privileges kunnen zijn die rijke lobby’s ooit konden afdwingen.
De begroting is er niet minder zorgwekkend om. Het tekort is aanzienlijk, veel openbare diensten zitten nu al op hun tandvlees, en er wachten grote extra uitgaven, voor de klimaat- en energietransitie – zeker als die sociaal rechtvaardig wil zijn – voor de vergrijzing en voor defensie.
Dat gaat om vele miljarden euro’s.
En dan wordt een andere miljardenpot heel aantrekkelijk, die van de sociale zekerheid, de uitkeringen en de ziekteverzekering.
Zeker partijen wier kiezers niet hoeven te vrezen voor een tanende koopkracht, maken daar geen geheim van. Wat dapper is, dat toont heldere politieke keuzen.
Het begint al buiten dat solidariteitsstelsel, bij de koppeling van lonen en uitkeringen aan de index. Dat sluitstuk van de sociale vrede staat weer ter discussie omdat werkgevers sinds de inflatie-opstoot vrezen voor de concurrentie positie van hun bedrijven.
Wat dan weer dat ander knelpunt oproept: de loonnorm die een wettelijke rem zet op loonsverhogingen, hoe goed het bedrijfsleven ook boert.
Lijken bedrijven het steeds lastiger te hebben om te concurreren met de buurlanden, toch blijkt – uit cijfers van het Federaal Planbureau die door de denktank Minerva zijn verwerkt – dat de bijdragen van werkgevers in de sociale zekerheid al structureel aanzienlijk zijn verlaagd: van 33 procent van de bruto loonmassa in 1996 tot 21 procent vorig jaar.
Bedrijven zagen, aldus nog Minerva, hun arbeidslasten – via loonsubsidies – verlaagd worden van goed een miljard euro in 1996 tot ruim 18 miljard in 2023, waarvan ongeveer de helft het resultaat is van de taxshift (2015) van de ‘Zweedse’ coalitie van premier Charles Michel (MR).
Tegelijk belandde de sociale zekerheid in een duister sfeertje.
Een gestage rechtse politieke retoriek creëerde errond de verdenking van fraude, profitariaat en onrechtmatigheid, vooral bij Vlaamse partijen.
Zieken moeten niet te lang ziek blijven, werklozen moeten na twee jaar luieren de gemeenschapsdienst in en nog het liefst worden gedumpt bij het OCMW, en zien alvast dat werkenden in de crèche voorrang krijgen.
Bejaarden is het verhoogde minimumpensioen niet gegund, leeflonen mogen worden bevroren, sociale huurders krijgen, na veel geduld op de wachtlijst, extra plichten en controles opgelegd, arm zijn volstaat niet.
En voorts heet het dat goede sociale diensten alleen fout volk aantrekken: migranten en asielzoekers die in Europa bij de gulste sociale zekerheid zouden shoppen.
Wat, zoals bij de verkiezingen in Nederland, concurrentie oproept tussen wie al even op de wachtlijst voor een sociale woning staat, en nieuwkomers die zouden mogen voordringen.
Terwijl het reële probleem niet een of andere voorrangsregel is, maar het bestaan van wachtlijsten.
Of, voor werklozen, het te beperkte aanbod in de kinderopvang. En dan verbaasd zijn dat migratie zo’n hoge prioriteit krijgt bij veel kiezers.
Het ondergraven van de legitimiteit en het draagvlak van de sociale zekerheid opent niet alleen de weg om snel en gemakkelijk te snoeien in de overheidsuitgaven.
Het fnuikt ook de solidariteit zonder dewelke een duurzame samenleving niet kan bestaan.
Het zet mensen tegen elkaar op en spoort iedereen aan om elkaar de maat te nemen en eventueel onwaardig te vinden.
Terwijl een leefloon, een pensioen of een werkloosheidsvergoeding meestal niet eens volstaan om er een fiscaal aftrekbare butler mee in dienst te nemen.
Marc Reynebeau – Journalist verbonden aan De Standaard. Zijn column verschijnt wekelijks op woensdag.
Lees ook
Lees ook
Lees meer berichten van
Marc Reynebeau
Bron: De Standaard