Marc Reynebeau – Werken moet lonen, liefst echt


Vooruit schuift zich weer in de politieke mainstream, schrijft Marc Reynebeau. Maar als werken opnieuw moet lonen, krijgt wie werkt dan ook altijd loon naar werken?

De Standaard


Vooruit-voorzitter Conner Rousseau maakte het zich niet makkelijk door net voor 1 mei te stellen dat werklozen na twee jaar een ‘basisbaan’ moeten aanvaarden, of anders hun uitkering verliezen (DS 28 april).

Een strijdbaar Feest van de Arbeid is voor socialisten ­immers een forum voor forse eisen en niet, zoals zijn voorstel werd gepercipieerd, voor sociale toegevingen. Al zal Rousseau dat vast anders zien, gelet op de zakelijkheid van zijn discours, waarin ‘flinksheid’ zelden ontbreekt.

Op zijn eigen 1 meiviering begroette premier Alexander De Croo (Open VLD) het plan van Rousseau als dat van ­iemand die eindelijk het licht had ­gezien.

Dat was anders op het strijdfeest van de PVDA, waar een ‘miljonairstaks’ weer centraal stond.

Maar ook Rousseau wil – alweer: zakelijkheid oblige – een vermogensbelasting en zelfs een vermogenskadaster, een taboe dat De Croo en vermogend België ­ongetwijfeld veel minder enthousiast zullen begroeten.

Het voorstel van Rousseau appelleert aan twee, eventueel drie thema’s die al lang circuleren in de Vlaamse politieke mainstream.

Het meest botte van die ideeën is de rechts-liberale verzuchting om werkloosheidsvergoedingen in de tijd te beperken (ook hier tot twee jaar) en werklozen dan maar te dumpen bij het OCMW en dus in het leefloon.

Het tweede verwante thema is de Vlaamse gemeenschapsdienst voor werklozen (alweer: na twee jaar), die ­begin dit jaar is ingevoerd.

De sociale partners lopen er allerminst warm voor en Vlaams minister van Werk Jo Brouns (CD&V) spreekt ondertussen kuis over ‘stages’. Maar de achterliggende motivatie is dezelfde.

Wie, zeker in tijden van arbeidskrapte, na twee jaar geen baan heeft gevonden, heeft niet goed gezocht of vertikt het om dat te doen. Die verkiest het, zo heet het opvallend vaak, om te luieren in ‘de hangmat’, ­terwijl anderen maar hun nikkel moeten afdraaien.

Die retoriek zet mensen tegen elkaar op en suggereert een mate van fraude en profitariaat die nooit is aangetoond.

Zeker Brouns’ stage-versie lijkt wat op het voorstel van Rousseau, ook ­omdat beiden de lokale groendienst noemden als voorbeeld.

Al geeft Rousseau er wel een positievere draai aan, met volwaardige, sociaal beschermde banen, in een blijvende begeleiding door de VDAB.

Dat doet wat denken aan de tijdelijke, allerminst tot ‘basisbanen’ beperkte jongerenstages bij de overheid van bijna vijftig jaar geleden.

Het cliché van de werkonwillige klaploper roept dat derde verwante sociale thema op, weliswaar als tegenpool van de neiging tot dwang en sanctionering: het basisinkomen.

Want terwijl een ­officieel discours de nood aan een ­hogere activiteitsgraad benadrukt, blijven ruim een miljoen volwassenen uit de arbeidsmarkt weg, zijn ze niet werk­zoekend en krijgen ze geen vervangend ­inkomen.

Hun situatie is niet zelden het ­gevolg van de – op zich eerbare – keuze om geen vaste baan te zoeken en thuis te kunnen zorgen voor het gezin en de kinderen. In Nederland doen veel vrouwen dat door deeltijds te werken.

Een algemeen basisinkomen zou ­zulke keuzes voor een soberder leven haalbaar maken. Maar bij sociale ­wetenschappers heerst er veel twijfel over. De arbeids­ver­deling in het gezin zou vast vooral vrouwen aan de haard kluisteren. En vooral: het principe van het basisinkomen is in de huidige ideologische conjunctuur te heterodox om een kans te krijgen.

Na de Tweede Wereldoorlog gold de kans om het in het gezin met één inkomen te kunnen rooien nochtans als een sociaal emancipatorisch ideaal.

Ervoor gingen vrouwen (en kinderen) immers alleen uit werken als vader (hij ‘die werkt voor vrouw en kind’ en daarom ‘door hen wordt bemind’) kortweg nog niet genoeg verdiende.

Die droom leefde sterk in België en zeker ook in Frankrijk, waar de gehechtheid aan de welvaartsstaat van de Trente Glorieuses (en ‘het recht op luiheid’ van Paul Lafargue) mee het verzet tegen de pensioenhervorming van president ­Emmanuel Macron verklaren.

Langer moeten werken wordt er gezien als sociale achteruitgang, zeker omdat het top-down, met een abstracte technocratische dwang wordt opgelegd.

Die vorm van neoliberaal getint beleid lokt in heel Europa veel ongenoegen uit, voedt de woede tegen een toondove politieke elite en blaast in het slechtste geval ­alleen het politieke populisme wind in de zeilen.

De naoorlogse sociale droom stoelde op de hoop op een goed loon. Premier De Croo koestert dezelfde hoop. Toch een beetje. Op 1 mei verbond hij de ­activeringsplicht aan de beloofde fiscale hervorming van zijn coalitie. Die moet werken lonender maken door het minder te belasten. Dat is een oud zeer.

Zijn motivatie is echter niet principieel maar functioneel: ingaan tegen de werkloosheidsval en het inkomens­verschil tussen werken en niet werken vergroten.

Daarvoor wil De Croo sociale tarieven voor nutsvoorzieningen niet langer beperken tot wie moet leven van een leefloon of een uitkering. Toch zijn die uitkeringen bepaald niet royaal: het leefloon ligt zelfs niet boven de armoedegrens.

Dat De Croo ook werkenden toegang wil geven tot sociale tarieven, betekent dat het hem geen zorgen baart dat er zoveel werkende armen zijn, dat de lonen in sommige sectoren kortweg slechts aalmoezen zijn.

Het houdt in dat de premier die pijn alleen verzacht wil zien op kosten van de staat, zonder structureel in te grijpen.

De Vlaams jobbonus steunt op ­dezelfde redenering. Dat zijn partij, ­zoals De Croo maandag ook nog zei, het opneemt voor de werkenden, verdient dan ook een korrel zout.

Oeso-cijfers wijzen uit dat ook in België de arbeidsinkomensquote (AIQ) al een kwarteeuw systematisch aan het dalen is.

Dat betekent dat een steeds kleiner deel van de productiviteitsgroei ten goede komt aan de werknemers, en een steeds groter deel naar de aandeelhouders gaat. Dat brengt ook wat perspectief in onder meer de woekerende sociale crisis bij Delhaize.

Al mag Rousseau met zijn ­basis­banen Vooruit dan weer in het spoor van de Vlaamse centristische mainstream brengen, je kunt nooit ­alles krijgen bij ‘de Conner’.

Allicht brachten net zijn bij rechts geroemde pragmatiek en zakelijkheid hem, nog altijd op 1 mei, tot nog een ander voornemen: ingrijpen in de wettelijke loonnorm, die loonstijgingen boven op de index fel inperkt, in sommige sectoren tot ver onder de groei van de bedrijfswinsten.

De index bespaart België al de sociale onrust waardoor Nederlandse of Britse vakbonden op straat moeten strijden om de lonen wat aan de inflatie aan te passen. Maar ook de AIQ is een structurele parameter die wat aandacht mag krijgen bij wie het menens is met de preventie van de werkloosheidsval.


Lectrr

Marc Reynebeau – Journalist, verbonden aan De Standaard. Zijn column verschijnt wekelijks op woensdag.


Lees ook

Vul hieronder de zoekopdracht Marc Reynebeau in en vind meer berichten.


Bron: De Standaard

Naar Facebook

Naar de website


Scroll naar boven