Column – Het fundamentele probleem van de elite


In de gesponsorde VIP-ruimte van het cultuurhuis schud ik de telg van een relatief jonge, succesvolle Vlaamse ondernemers­familie de hand. Ondertussen vertelt hij fier dat het familiebedrijf vorig jaar de kaap van het miljard dollar omzet heeft gerond. Niet dat ik daar zo van onder de indruk ben, maar had me vijftien jaar geleden gevraagd of ik mezelf ooit in dit soort setting zou hebben gezien, en het antwoord was ongetwijfeld neen ­geweest.

Het is niet de eerste keer dat ik even in dat soort kringen vertoef en het zal ook niet de laatste keer geweest zijn. Door lezingen of andere werkgerelateerde zaken was ik de afgelopen tijd wel ­vaker op gelegenheden waar advocaten, politici, academici, bedrijfsleiders en dokters elkaar ontmoetten. Evenementen, kortom, waar de elite samenkomt.

Het concept van een elite is op zich interessant. Iedereen weet ergens wat ermee bedoeld wordt, maar niemand kan precies pinpointen wie allemaal tot die elite behoort en vooral ook hoe en vanaf wanneer iemand tot de club kan toetreden.

Een aantal factoren hebben de leden meestal gemeen: financiële status, opleidingsniveau, maatschap­pelijke macht, een uitgebreid netwerk van gelijken. En in veel gevallen speelt er ook een soort geboorterecht: het feit dat je uit een vooraanstaande familie komt, geeft je bijna automatisch toegang tot de elite.

Denk aan politici met een politicus als vader. Of aan telgen van succesvolle ondernemersfamilies. In die zin is het vaak ook iets dat van ­generatie op generatie wordt doorge­geven, als een soort ontastbaar erfstuk.

Eén regel hebben De Reuzegommers zeker met voeten getreden: van een veilige omgeving was voor Sanda Dia geen sprake

Dat betekent dat het voor outsiders niet makkelijk is om toegang te krijgen tot de club. Mensen uit een lagere sociale klasse, bijvoorbeeld, met minder ­financiële slagkracht, kunnen onmogelijk de honderden euro’s ophoesten die seizoenstoegang tot de VIP-ruimte van het cultuurhuis kost.

Nieuwkomers in ons land en hun kinderen hebben niet het netwerk en niet de hefboom om zich in korte tijd naar een functie met enige maatschappelijke macht te tillen. Daar komt bij dat de elite zelf nogal protectionistisch met haar lidmaatschap omgaat. Ze houdt de muren hoog en de toegangspoort, bewust of onbewust, stevig gebarricadeerd.

Beluister: Moeten we af van studentendopen

Dat dit verregaande gevolgen kan hebben, kwam op de meest tragische manier tot uiting bij de dood van Sanda Dia. Als de leden van Reuzegom zichzelf nadrukkelijk zagen als toekomstige elite van het land, dan kan hun studentendoop bijna letterlijk gelden als toegangsticket.

In hoeverre Sanda Dia’s huidskleur of migratieachtergrond meegespeeld heeft bij de dramatische afloop van de doop, is haast onmogelijk na te gaan. Wel duidelijk is dat hij harder aangepakt werd (en minder ­tegen de instructies van de doopmeesters in durfde te gaan) dan de ­andere jongens, jongens met zo’n ontastbaar erfstuk in de familie.

Er is al een en ander geschreven over het nut en de verantwoordelijkheid van een elite in een maatschappij, onder ­andere door de Italiaanse filosoof en schrijver Alessandro Barrico.

Volgens hem is er een soort impliciete deal tussen de ‘gewone’ burgers en de elite dat die laatsten bepaalde privileges ­(mogen) genieten op voorwaarde dat ze de lijnen uitzetten voor en werken aan een leefruimte die iedereen zo veel mogelijk ten goede komt.

Als zelf­verklaarde toekomstige elite van het land hebben de Reuzegommers die ­regel alvast met de voeten getreden: van een veilige, rechtvaardige omgeving was voor Sanda Dia geen sprake.

Ook in de maatschappij lijkt de elite haar deel van die afspraak steeds minder na te komen. Daardoor, zo betoogt Barrico, groeit frustratie en kwaadheid bij het volk, met zogenaamd onverklaarbaar stemgedrag en andere populistische uitwassen tot gevolg.

Op die manier toont de affaire-Reuzegom het fundamentele probleem van de elite aan: dat hun hoge muren en stevig gebarricadeerde toegangspoort hen op een eiland hebben gezet. Ze zijn te veel in een eigen wereld gaan leven en hebben geen voeling (meer) met de wereld daarbuiten.

Ergens wil ik geloven dat het zowel de elite als de maatschappij ten goede zou komen, mochten buitenstaanders makkelijker toegang krijgen tot de club. Maar tegelijk vraag ik me af in hoeverre wij dat als outsiders moeten willen.

Want het kan best zijn dat we het eiland op die manier wat diverser maken, maar de vraag is of het uiteindelijk niet altijd hun eiland zal blijven.

Is het niet beter om onze positie als hele of halve outsiders net te koesteren? Een miljard dollar omzet zullen we dan misschien niet aantikken, maar we behouden tenminste onze voeling met de echte ­wereld.

Raf Njotea is scenarist en presentator. Zijn column verschijnt tweewekelijks op donderdag in De Standaard

Studentenclub Reuzegom: leden van de toekomstige elite in actie. rr

Lees ook

Terug naar Leuven – Tussen kater en charter – Tot de bodem

Bron: De Standaard

Naar Facebook

Naar de website


Scroll naar boven