Microbioloog Herman Goossens neemt afscheid – Dat alles met een reden gebeurt: ik zie het niet


De zelfdoding van zijn zoon trok een streep door de professionele plannen die hij gemaakt had voor na zijn emeritaat, dat zaterdag begint. Maar Herman Goossens recht de rug, zoals hij dat deed toen hij als kind plots wees werd. ‘Het kan dan twee kanten uit: ofwel word je een wrak, ofwel word je mentaal heel sterk. Het is dat laatste geworden.’

Maxie Eckert en Dries De Smet  – De Standaard


Tot voor kort kon Herman Goossens geen noten ­lezen, maar nu strijkt hij elke ochtend en elke avond op de cello. ‘Het is zéér moeilijk om de juiste toon aan te slaan’, erkent de man die Vlaanderen leerde kennen als dé expert in coronatesten. Waarna hij grijnzend zijn eerste valse noot nabootst. De ­professor microbiologie heeft het geluk dat hij naast een kudde koeien woont, die doorgaans niet al te vroeg op de dag de weide begrazen.

Behalve dan die ene keer, meende zijn vrouw, een Zweedse met wie hij ­Engels spreekt. ‘Van beneden riep ze: “Herman, the cows are already out!” Maar het was ik. Ik was net begonnen met ­cello te spelen.’ Hij krijgt de slappe lach als hij eraan terugdenkt.

Zo geestig het tafereel, zo dramatisch de gebeurtenis die hem naar de cello deed grijpen. Op 1 januari had een nieuw hoofdstuk moeten starten in zijn carrière. Die dag werd in Nederland de akte ondertekend voor de uitbouw van een Europees netwerk van ziekenhuizen en huisartsen voor klinische studies rond infectieziekten. Goossens zou ceo worden.

‘Sinds 2016 heb ik eraan getrokken en gesleurd. Op 1 januari kreeg ik in de namiddag van de notaris een appje met felicitaties. Diezelfde namiddag is mijn zoon uit het leven gestapt. Onwezenlijk.’

Nog in januari nam hij ontslag.

‘Een ceo moet er met zijn volle aandacht bij zijn. Dat kon ik niet. Na het overlijden van mijn zoon wilde ik mee kunnen ­zorgen voor de kleinkinderen. Dat speelde ook mee.’

Nu hij 65 geworden is, zwaait hij af aan de Universiteit Antwerpen. In het Universitair Ziekenhuis Antwerpen, waar hij diensthoofd klinische biologie was, trekt hij de deur definitief achter zich dicht. Aan de universiteit zelf blijft hij nog één dag per week actief.

Vlaanderen kent hem dan vooral als een corona-expert, voor de rest van de wereld is hij een van de autoriteiten op het gebied van antibioticaresistentie. Hij heeft een indrukwekkende lijst aan wetenschappelijke publicaties, waarnaar vaak verwezen wordt door collega’s in binnen- en buitenland. Zijn onderzoek focust op ‘superbugs’, bacteriën die in contact zijn gekomen met antibiotica en zich hebben kunnen aanpassen. In het ergste geval worden ze resistent tegen álle antibiotica.

‘Hoe cynisch ook, vandaag bestaat de situatie dat we met peperdure behandelingen de levens van almaar meer kankerpatiënten kunnen redden, om ze daarna te zien sterven aan een bacte­riële infectie. Omdat we geen antibiotica hebben tegen de resistente bacteriën waarmee ze besmet zijn. Voor nieuwe antibiotica willen we namelijk niet ­betalen, anders dan voor kankerbehandelingen. En dus wil de industrie ze niet ontwikkelen. Het hele businessmodel is kapot.’

Twee jaar geleden voorspelde u dat de coronapandemie het probleem van de antibioticaresistentie alleen maar zou verergeren.

‘Aan ernstig zieke covidpatiënten werd op grote schaal antibiotica toegediend om te voorkomen dat ze boven op covid een bacteriële infectie zouden krijgen. Studies tonen nu aan dat er inderdaad meer antibioticaresistente bacteriën voorkomen in de ziekenhuizen. Er zijn dus twee pandemieën bezig: het coronavirus en de antibioticaresistentie.’

Maar corona gaat met alle aandacht lopen.

‘Het grote verschil is de snelheid. Resistente bacteriën rukken traag op. Een ­virus verspreidt zich explosief. Dat geldt voor sars-CoV-2 en zo was het ook met hiv. Virussen veranderen veel sneller dan bacteriën, wat het verloop van de pandemie onvoorspelbaar maakt. De ­resistente bacteriën waar we nu mee ­zitten, bestaan al sinds de jaren 90. Het gaat om een beperkt aantal varianten. De situatie is dus veel stabieler. Maar het probleem is hallucinant, zeker in ontwikkelingslanden.’

Hallucinant?

‘Ik ben in enkele Indiase ziekenhuizen geweest. Daar liggen pasgeboren kinderen met infecties die niet behandeld kunnen worden omdat geen enkel antibioticum ze kan helpen.

“Dat zijn baby’s met bloedstroominfectie, hersenvliesontsteking … Het probleem kun je niet in één land of op één continent aanpakken. De resistente bacteriën reizen mee met mensen, en met voeding die we vanuit andere werelddelen importeren. Net zoals voor de klimaatkwestie, ­hebben we een internationale aanpak nodig.’

Waarbij het Westen weer zal zeggen wat arme landen beter moeten doen.

‘Samen met collega’s werk ik aan internationale, eenvoudige doelstellingen. ­Bijvoorbeeld om artsen weer vaker ­eenvoudige, oude antibiotica te laten voorschrijven in plaats van de nieuwere antibiotica met een brede werking en meer risico op resistentie. Die doel­stellingen worden dan hopelijk op de ­Algemene Vergadering van de VN in ­september 2024 bekrachtigd.’

 Beeld Fred Debrock

Dat maakt het niet aantrekkelijk om nog nieuwe antibiotica te ontwikkelen.

‘Als een bedrijf voor veel geld een krachtig antibioticum tegen multiresistente bacteriën heeft ontwikkeld, mag het wat mij betreft dan alleen gebruikt worden tegen infecties waarbij geen ­ander antibioticum meer helpt. Net om te voor­komen dat bacteriën ook tegen dat nieuwe antibioticum bestand worden. Veel ondernemingen zien het dan ook niet zitten om nog antibiotica te ontwikkelen, ook al hebben we ze hard nodig.’

‘Binnenkort zullen er meerdere ­bedrijven in Noord-Amerika en Europa failliet gaan. Banken geven geen geld meer, ook al werken ze aan beloftevolle antibiotica. Het hele businessmodel is gebaseerd op volume en niet op de reële waarde van een nieuw antibioticum. Voor één kankerpatiënt met een infectie kan een antibioticum 10.000 euro waard zijn. Maar niemand wil dat betalen.’

Waarom heeft u ooit beslist om uw carrière te wijden aan zo’n hopeloos probleem?

‘Ik wilde kinderarts-infectioloog worden. Om mijn kansen te verhogen, deed ik onderzoek en zo raakte ik gebeten door microbiologie. Evengoed was ik kinderarts of huisarts geworden, want ik hou van het contact met mensen.’

Een goeie, slechte deal

Als jonge arts werkte Goossens in het Sint-Pietersziekenhuis in Brussel.

‘Het walhalla van de infectieziekten in ­België. In de Marollen werden we ­geconfronteerd met ziekten die alleen voorkomen in ontwikkelingslanden.’

In 1981 zagen Goossens en zijn ­collega’s bij zwarte Afrikanen infecties die ze niet konden thuisbrengen, waaronder exotische hersenabcessen en longinfecties.

‘Unieke, zeer boeiende ­infecties waar we niets van snapten. Pas toen de eerste wetenschappelijke artikelen verschenen over aids in Californië en New York, werd duidelijk dat wij de ­eerste aidspatiënten van België hadden gezien. We begonnen te begrijpen dat aids in Afrika anders verliep dan in de VS, waar vooral homomannen werden getroffen.’

Waarom bent u toen niet in het onderzoek rond hiv en aids gevlogen?

‘Voor hetzelfde geld was ik die weg ­ingeslagen. Veel hangt af van toeval. Neem mijn aanstelling in Antwerpen in 1992. Tijdens een diner had ik aan Peter Piot gevraagd of hij zich kandidaat zou stellen voor een vrije plaats die mij interesseerde. Maar hij wilde internationaal rond aids werken. Als Peter wél kandidaat was geweest, zou ik het nooit ­gehaald hebben. Om maar te zeggen dat succes soms meer met toeval te maken heeft dan met talent.’

Maar het gaat toch niet vanzelf? De academische wereld is een krabbenmand.

‘Het is geen eenvoudige omgeving. In België word je ook niet geholpen als ­beginnend onderzoeker. Bij mijn aanstelling moest ik het zien te rooien met een leeg, vuil laboratorium en omgerekend 7.500 euro.

“Via mijn broer, een schrijnwerker, ben ik gratis aan stoelen en ­bureaus geraakt van een failliet meubelbedrijf.

“Dat ik toch een grote onderzoeksgroep heb kunnen opbouwen – vandaag telt die ruim veertig mensen – heb ik te danken aan fondsen uit de ­industrie.

­”Indertijd heb ik aan Abbott (een Amerikaans farma­concern, red.) geld moeten vragen voor een computer, want zelfs die kreeg ik niet van de universiteit.’

Zo vroeg al stond u in het krijt bij ­farmabedrijven.

‘De industrie was geïnteresseerd in een aantal projecten die ik kon uitvoeren, onder meer rond de surveillance van bacteriën in een ziekenhuis. Ik vroeg daar veel geld voor, eigenlijk te veel. Maar blijkbaar zagen ze iets in mij en wilden ze de contacten onderhouden.

“Met dat geld uit de industrie heb ik dan onderzoekers aangenomen. Zo ben ik naam beginnen maken en kon ik gaandeweg Belgische en Europese onderzoeksfondsen binnenhalen.’

Knaagt dat niet, die afhankelijkheid van bedrijven?

‘Ik was ze iets verschuldigd, want ze ­betaalden ook mijn deelname aan ­wetenschappelijke congressen. Daarom zat ik in de jaren 90 ook in adviesraden van farmabedrijven.

“Ik spuw er niet op, maar een gezonde situatie was dat niet. Zeker toen ik op het beleid begon te ­wegen, in België en Europa, wilde ik niet meer dat de industrie mij nog zou betalen.

“De Europese projecten waren mijn redding. De afgelopen twintig jaar heb ik voor mijn eigen onderzoeksgroep 46 miljoen euro binnengehaald om ­onderzoek te financieren. Daarvan komt 38 miljoen uit Europese fondsen en slechts 3,3 miljoen van de industrie. Uiteindelijk is mijn onderzoeksgroep vooral dankzij publieke middelen ­gegroeid.’

Heeft de samenwerking met de industrie uw onderzoek ooit beïnvloed?

‘Met de hand op het hart: nee. Ik heb mijn publicaties nooit laten schrijven door de industrie of bedrijven de kans gegeven om iets aan de resultaten of de tekst te veranderen. Nooit. Dat geldt ook voor beleidsbeslissingen die ik heb ­genomen.’

De farmabedrijven hebben u in het ­begin van uw carrière veel geld gegeven en er weinig voor teruggekregen.

‘Ze hebben een slechte deal gedaan,­inderdaad (lacht).’

Rouwen is werken

Precies op de dag dat Goossens ceo werd van een organisatie waar hij meer dan vijf jaar aan getimmerd had, maakte zijn zoon Christopher, die in de na­tionale rugbyploeg speelde, een eind aan zijn leven.

Dat is geen toeval, zei een oud-collega. Hij raadde Goossens een boek aan. De microbioloog diept het op uit zijn aktetas. De vijfde dimensie van de Nederlandse auteur Hans Peter Roel, met als ondertitel: Alles gebeurt met een reden. Hij heeft het deze zomer gelezen.

‘De vijfde dimensie, dat is de spirituele dimensie. Die verklaart alles. Alles gebeurt dus met een reden. Ik heb er veel over nagedacht, maar ik zie het niet. Ik kan het niet plaatsen. Ik ben daar te rationeel voor.’

Maar u hebt wel een manier gevonden om ermee om te gaan. U straalt een grote veerkracht uit.

‘Ik heb veel tegenslag gehad in mijn ­leven. Maar ik heb altijd geprobeerd om het positieve te zien. Toen ik tien was, verloor ik mijn ouders – van de ene op de andere dag was ik wees.

‘Daarna ging ik bij mijn tien jaar oudere zus in Vilvoorde wonen. Zo kwam ik in het atheneum terecht waar ik kinderen leerde kennen van wie de ouders gestudeerd hadden. Een heel ander milieu. Mijn vader was buschauffeur geweest, mijn moeder huismoeder.

‘In Vlierzele, het dorp waar ik vandaan kom, was er maar één meisje dat aan de universiteit studeerde. Uit ontzag ging iedereen een meter opzij wanneer ze voorbijliep – wisten wij veel dat ze haar eerste jaar drie keer had overgedaan.

‘Als ik daar was gebleven, zou ik waarschijnlijk nooit naar de universiteit gegaan zijn. Zo zie je maar weer hoe toeval je leven bepaalt. Het verlies van mijn ouders was een hele moeilijke periode. En toch trok ik later naar de universiteit. Niet ­ondanks, maar dankzij die tegenslag.’

 Beeld Fred Debrock

En dankzij een studiebeurs.

‘Zonder was het nooit gelukt. Ik was ­sociaal student en had bonnetjes om gratis te eten in het restaurant van de VUB. Dat ik in een land woon waar ik de kans kreeg om te studeren, daar ben ik dankbaar voor. Ik geef dan ook graag iets terug.’

Verklaart dat uw inzet rond antibiotica en het coronabeleid?

‘Absoluut. Dat is een bewuste keuze. Als jongeman ben ik nog gaan plakken voor de socialistische partij en wilde ik in de politiek. Maar een partijkaart heb ik nooit gekocht. Ik wilde mijn onafhankelijkheid behouden.

‘Uiteindelijk heb ik gekozen voor geneeskunde. Mijn politiek engagement heb ik voor een stuk kunnen aanwenden in mijn werk voor België en Europa.’

Achteraf kun je stellen dat het toch nog goed uitgedraaid is. Maar weten doe je dat toch niet wanneer je op zo’n jonge leeftijd je ouders verliest?

‘Als je zoiets meemaakt op je tiende, dan kan het twee kanten uit. Ofwel word je een psychisch wrak, en lijd je daar heel je leven onder. Ofwel leer je daar de lessen uit, en word je mentaal heel sterk. Het is dat laatste geworden. Ik kan veel aan, denk ik.’

Is het niet aartsmoeilijk om in de dood van uw zoon ook maar iets positiefs te zien?

‘Daar heb ik het erg moeilijk mee. Ik zal wel mijn kleinkinderen meer zien, ­terwijl ik daar anders minder tijd voor zou hebben gehad. Door wat er gebeurd is, waardeer ik vriendschap nog meer. Het zet je aan het denken over wat het leven zinvol maakt. Maar het verlies blijft immens.’

Zo’n dramatische gebeurtenis kan ook op vriendschappen wegen.

‘Mensen reageren heel uiteenlopend. Er zijn er die bellen en vragen stellen. Maar er zijn er die je de rug toekeren, wellicht omdat ze niet goed weten hoe ze ermee moeten omgaan. Zeker bij zelfdoding ligt dat moeilijk.

‘Voor mezelf blijft het ook moeilijk om erover te ­spreken. Soms overvalt het mij en zit ik in zak en as. Op andere momenten kan ik er goed mee om. Vorige week kwam ik een vriendin tegen die haar dochter verloor, en zij praat er wel elke dag over. Iedereen rouwt op zijn manier. ’

Na goed één maand ging u weer aan de slag.

‘Manu Keirse, expert in rouwverwerking, zei: “Hoe moeilijk het ook is, je moet weer gaan werken.” Het was niet altijd makkelijk om me op te peppen. Maar al bij al ben ik er behoorlijk doorgekomen. Daar ben ik fier op. Rouwen is hard werken. Het kost veel energie.’

De griep is terug

Dezer dagen staat het energiepeil op een iets lager pitje, al zou je het hem niet aangeven. De kersverse professor emeritus wist lang de coronadans te ontspringen, tot het virus hem begin september, op een drukke trein in Bologna, toch te grazen nam.

­‘Iemand hoestte. Ik wierp op dat we ­beter een mondmasker zouden dragen. Maar ik voelde druk om het niet te doen.’

Helemaal hersteld is hij nog niet.

‘Ik kan geen honderd meter meer lopen. Als ik de trap neem, ben ik buiten adem. Dit is echt geen griepje.’

Wacht ons opnieuw een problematische coronagolf?

‘Er is een algemene consensus onder de Europese experts: krijgen voldoende mensen een extra prik, dan hoeven we ons de komende maanden niet zo heel veel zorgen te maken.

‘Maar wat ons wel ongerust maakt: het griepvirus dat de afgelopen twee jaar amper gecirculeerd heeft. Pasgeboren kinderen kregen geen antistoffen van hun moeders. Het vaccin is niet optimaal. Er zijn dus heel wat mensen vatbaar voor de griep.’

Beeld Fred Debrock

Moeten we deze winter massaal ­blijven testen op corona?

‘Het blijft een gevaarlijk virus. We onderschatten hoeveel mensen long ­covid krijgen en langdurig last hebben. Sommigen hebben niet altijd door dat ze corona hebben. Ikzelf ook niet. Ik was een beetje moe en ging daarom 10 kilometer lopen. Maar ik bleef moe. Zou je niet eens een zelftest doen, zei mijn vrouw, en die bleek positief.

‘Zelftesten vind ik heel belangrijk, want zo kunnen we er veel besmettingen ­uithalen. Als de golf beperkt blijft, moeten we wel de labcapaciteit voor PCR-testen aan de universiteiten niet behouden. Die ­hebben veel geld ­gekost.’

Heeft de overheid de universitaire ­laboratoria te veel betaald?

‘Achteraf bekeken wel, maar dat wisten we op dat moment niet. Uit de berekeningen die we toen hebben gemaakt, bleek dat we capaciteit beschikbaar moesten ­hebben.

‘De overheid had de testen ook beter kunnen sturen. Woonzorgcentra hadden bijvoorbeeld afspraken met ­privélabs over coronatesten. De overheid had die stalen kunnen afleiden naar de universitaire labs, omdat ze daar als overheid sowieso het personeel betalen. Maar ze wou niet tussen­beide komen in die onderlinge afspraken.’

Jullie kregen dus geld voor werk dat er niet was.

‘Zo had de overheid de garantie dat er snel massaal tests uitgevoerd konden worden bij grote uitbraken. Maar inderdaad, we hebben meer geld gekregen dan het ons gekost heeft.

‘Dat is wel niet in mijn zak beland, hé, het is naar de ziekenhuizen gegaan. En ik vind niet dat zij dat moeten teruggeven. Dat geld komt uiteindelijk de patiënt ten goede. Veel beter dan wat er in Nederland ­gebeurd is: daar heeft men een duur contract afgesloten met een privélab en de aandeelhouders nog wat rijker gemaakt.’

Als u terugkijkt op de coronacrisis, hebt u dan ergens spijt van?

‘Ik heb me in een aantal zaken vergist, dat is evident. Ook ik heb het virus ­onderschat. Maar spijt? Nee, ik ben fier op wat we gedaan hebben. Eind januari 2020 hadden we al een PCR-test klaar. En ook al kreeg ik er grijs haar van, ik heb de taskforce testing geleid.

‘Het is zoals Kurt Van Eeghem onlangs zei: “Spijt is wat de geit schijt.” Dat vind ik goed ­gezegd.’

Ook van zijn keuze voor de cello, ‘toch het mooiste instrument ter wereld’, heeft Herman Goossens geen moment spijt. Zijn aanpak is tekenend voor hoe hij in het leven staat.

‘De cello­verkoper zei me dat hij een goeie lerares kende, maar dat ik haar vooral niet mocht zeggen dat ik cello wilde leren om me te amuseren. Want oudere mensen die het daarvoor doen, nemen ze niet ernstig. Dus zei ik bij de eerste les: binnen vijf jaar wil ik in een kamer­orkest spelen.

‘Niet dat me dat ooit zal lukken, maar nu is het haar verantwoordelijkheid.’ (lacht)

Afspraak over vijf jaar dus?

‘In 2027 geef ik mijn eerste concert. Jullie zijn bij dezen uitgenodigd.’ 

De vijfde dimensie

Beeld Fred Debrock

Lees ook

Rouwexpert Manu Keirse – Het is toch normaal dat je niet binnen een jaar over je verlies heen bent

Eva Germeys in gesprek met Manu Keirse


Bron: De Standaard

Naar Facebook

Naar de website


Scroll naar boven