Collaboratie – Historici werpen nieuw licht op processen van terechtgestelde collaborateurs


Dat het Belgische gerecht veel te streng was bij de bestraffing van collaborateurs, werd na de oorlog door sympathisanten verteld. Rechtshistorici hebben voor het eerst alle strafdossiers van geëxecuteerde collaborateurs onderzocht en halen nu de mythes onderuit.

‘De collaborateurs hadden meestal zelf bloed aan hun handen.’

Yannick Verberckmoes – De Morgen


‘Als je de dossiers leest, dan bestaat er weinig twijfel over gepleegde feiten’


Bijna tachtig jaar lang bleven alle documenten over terechtgestelde collaborateurs zelf achter slot en grendel.

Zelfs de bekende onderzoeksjournalist Maurice De Wilde, die zich voor zijn reeksen over het onderwerp vastbeet in de materie, kreeg er geen volledige toegang toe. Het militaire gerecht, dat de veroordelingen uitsprak, schermde alles af.

Maar nu de dossiers recent zijn overgebracht naar het Rijksarchief, krijgen onderzoekers voor het eerst de kans om ze allemaal te bestuderen.

Vier onderzoekers grepen die aan en verwerkten hun analyse in het pas verschenen boek De laatste 242

Het cijfer in de titel slaat op het aantal mensen die destijds zijn geëxecuteerd. Voor het begin van de Tweede Wereldoorlog werd de doodstraf niet meer uitgevoerd in ons land, vanaf het einde van de oorlog gebeurde dat plots weer wel. 242 keer zelfs.

“In 1863 stopte België met het uitvoeren van executies”, zegt Dimitri Roden, rechtswetenschapper aan de Koninklijke Militaire School die met drie andere onderzoekers het boek schreef.

“De doodstraf werd van dan af systematisch omgezet in levenslange dwangarbeid. De uitzondering daarop gebeurde tijdens de Eerste Wereldoorlog. Toen werden er wel enkele militairen terechtgesteld, onder meer wegens ongehoorzaamheid, alsook enkele spionnen.”

Waarom kregen collaborateurs vlak na de Tweede Wereldoorlog dan ook de doodstraf? Zij waren toch dikwijls geen militairen?

“Tijdens de Tweede Wereldoorlog kreeg België te maken met dat grootschalige fenomeen van collaboratie, waarbij burgers bijvoorbeeld in dienst traden bij het Duitse leger of meehielpen om verzetslieden op te sporen.

“De Belgische regering, die tijdens de bezetting van ons land in Londen verbleef, wilde er iets aan doen door het strafwetboek veel strenger te maken, zodat collaborateurs ook met de dood konden worden bestraft.”

Hoe ging dat precies?

“Wel, het was voordien al strafbaar om de ‘wapens op te nemen tegen België’, maar dat concept van wapendracht werd tijdens de oorlog verbreed, zodat ook verpleegsters die voor het Duitse Rode Kruis werkten of vrachtwagenchauffeurs in dienst van het Duitse leger er al onder konden vallen.

“Op al die collaboratiemisdrijven kwam automatisch de doodstraf te staan, behalve op verklikking. In dat geval ging men kijken naar wat de gevolgen van de verklikking precies waren.”

Dat lijkt toch wel heel streng?

“Ja, daardoor is ook een belangrijke mythe over die repressieperiode ontstaan: dat de doodstraf eigenlijk al voor het minste werd uitgesproken.

“Als een collaborateur in dienst was bij de Organisation Todt, die bouwopdrachten uitvoerde voor de Duitsers, dan werd hij al bestempeld als een ‘wapendrager’.

“Nadien werd er gezegd dat veel van die ‘simpele wapendragers’ zijn geëxecuteerd.

“Uit onze analyse blijkt dat er bij de geëxecuteerden juist heel wat factoren meespeelden om tot die straf te komen. Maar daarvoor moet je het volledige dossier dus kunnen bekijken.

“We kwamen Oostfronters tegen, die na hun tijd aan het front in dienst gingen als Hilfsfeldgendarmen of Zivilfahnder. Zij gingen mee met de Duitsers om Belgen op te sporen, die weigerden aan de verplichting gehoor te geven om in Duitsland te gaan werken. Als gevonden werkweigeraars het op een lopen zetten, dan openden die agenten het vuur.

“Na de oorlog is het beeld ontstaan dat het Belgische gerecht te streng optrad. Maar door de dossiers te bestuderen ontdekten we dat er bij zeker 90 procent van de geëxecuteerden zelf bloed aan hun handen kleefde.

“Ze hadden verzetslieden neergeschoten, werkten als kampbewakers, of hadden mensen uitgeleverd aan de Duitsers, die nadien zijn gestorven.

“Die verhouding ligt veel hoger dan wat we oorspronkelijk hadden gedacht.”

Kan u er nog een concreet voorbeeld van geven?

“Een van de meest markante is toch wel dat van Prosper De Zitter. Hij was tijdens de oorlog een spion, die samen met zijn maîtresse Florentine Giralt verzetsnetwerken infiltreerde.

De Zitter liet zich voor zijn activiteiten rijkelijk uitbetalen. Het duo hielp zogezegd het verzet tot ze het hele netwerk in kaart konden brengen en vervolgens rolden de Duitsers het op, waarna de verzetslui werden gedeporteerd.

“Andere interessante zaken waren die van kameroversten in het kamp Breendonk. Dat waren gevangenen die zelf met de kampbewakers gingen meewerken en andere gevangenen sloegen of verklikten, vaak met de dood of blijvende letsels tot gevolg.”

Maar hun verhalen zijn dus minder bekend, hoe komt dat eigenlijk?

“Dat klopt. Als men over de repressie spreekt, dan gaat het vaak over de grote symbooldossiers, zoals de processen tegen Irma Laplasse, Leo Vindevogel of August Borms (zie kader onderaan).

“Zij hebben het beeld doen ontstaan dat collaborateurs na de bevrijding slachtoffers werden van een harde repressie, die vooral tegen Vlamingen was gericht.

“In bepaalde Vlaams-nationalistische kringen wordt nog steeds verteld dat zij eigenlijk weinig hadden gedaan om de doodstraf te krijgen.”

Dat beeld komt ook naar voren in tal van boeken of krantenartikels.

“Precies, maar daarin komt nooit het volledige gerechtelijke dossier aan bod. Als je de dossiers van de geëxecuteerden leest, dan bestaat er bij die groep van geëxecuteerden weinig twijfel over de feiten.

“Het opzet van onze studie was om al die mythes nu eens te gaan toetsen aan de werkelijkheid, omdat nu voor het eerst alle bronnen beschikbaar zijn.

“Op basis van de statistieken kan je niet zeggen dat de repressie ‘anti-Vlaams’ was. Over heel de repressieperiode, dus bekeken tot 1950, zijn er verhoudingsgewijs meer Franstaligen dan Nederlandstaligen terechtgesteld.

“Maar in de beginperiode − van de bevrijding in september 1944 tot het einde van oorlog in mei 1945 − was 65 procent van de gefusilleerden wel Vlamingen. Vermoedelijk is die mythe zo tot stand gekomen.”

Hoe ging zo’n executie in zijn werk?

“Het proces verliep dus voor een militaire rechtbank. Elke veroordeelde had daarna de mogelijkheid om hoger beroep aan te tekenen en vervolgens naar cassatie te gaan. Alle opties om de doodstraf aan te vechten werden benut.

“De veroordeelden konden ten slotte nog genade vragen aan het staatshoofd, toen was dat prins-regent Karel. Die bekeek de zaak dan nog een laatste keer samen met de minister van Justitie. Wanneer de genade werd verworpen, dan bracht het militaire gerecht de veroordeelde op de hoogte.

“Van dan af veranderde het regime voor de gevangene in kwestie. Hij mocht bezoek ontvangen van zijn familie, sprak met een aalmoezenier en mocht zijn laatste wensen doorgeven.

“Eén persoon is zelfs vlak voor zijn executie nog getrouwd. Iemand anders is zijn pasgeboren kind gaan bezoeken in het hospitaal.

“De executie moest vlak voor zonsopgang plaatsvinden. Dat gebeurde aanvankelijk in de gevangenis, maar omdat het voor onrust zorgde bij de gedetineerden, deed men het later in kazernes.

“De veroordeelde werd geblinddoekt vastgebonden aan een paal. Wanneer het commando ‘vuur!’ weerklonk, voltrokken twaalf rijkswachters de straf. Als de dokter dan vaststelde dat hij nog niet was gestorven, dan gaf de bevelhebber van het executiepeloton een genadeschot.

“Op dat moment moest het publiek de executieplaats verlaten. Het lichaam werd in een kist gelegd, waarna de familie het kon opeisen.”

Die publieke executies kwamen destijds breed in de pers. Is het dan niet begrijpelijk dat zulke processen voor consternatie zorgden?

“Natuurlijk. Als men in het verleden over die processen schreef, dan baseerde men zich ook op persartikels of gekleurde ooggetuigen verslagen.

“Maar wij hebben bewust gekozen om dat niet te doen en enkel naar de dossiers van het militaire gerecht te kijken.

“Daaraan zie je dat elk proces zeer grondig is gevoerd. Het gerecht wist ook al vlak na de bevrijding van elke collaborerende of Duitse organisatie wat precies haar job was, vermoedelijk door inlichtingen die door het verzet waren verzameld.”

Het proces SIPO-SD in Leuven. Beeld rv
Het proces SIPO-SD in Leuven. Beeld rv

Als u al die gerechtelijke documenten bekijkt, wordt u dan ook geraakt door de menselijke kant van die processen?

“Ja, uiteraard. We hebben de brieven gelezen waarin veroordeelde collaborateurs smeken om genade. Ze steken hun daden op hun jonge leeftijd of zeggen dat ze zich hebben laten misleiden.

“Soms richten ook familieleden een smeekbede aan de prins-regent. Een vrouw schreef dat ze zonder kostwinner de touwtjes niet aan elkaar zou kunnen knopen. Door zulke documenten krijg je zicht op het persoonlijke leven van een collaborateur.”

Waarom is het gerecht later toch met die executies gestopt?

“Dat had vooral te maken met de politieke context. Naarmate de jaren verstreken, gingen er meer en meer stemmen op om de aanpak te milderen.

“Uiteindelijk werd er politiek beslist om geen terechtstellingen meer uit te voeren.

“Vanaf 1950 werden de doodstraffen voor collaboratie systematisch omgezet in ‘levenslange dwangarbeid’.

“De periode waarin de doodstraf opnieuw werd uitgevoerd, blijft dus een heel uitzonderlijke in de geschiedenis van ons land.”

‘De laatste 242’. Beeld rv
De laatste 242

August Borms

Hij werd al tijdens de Eerste Wereldoorlog een belangrijk figuur binnen het Vlaams-nationalisme. Borms ijverde toen voor het Nederlands als taal van de Gentse universiteit en pleitte als lid van de Raad van Vlaanderen voor verregaande collaboratie met de Duitse bezetter.

Na de oorlog werd hij een eerste keer ter dood veroordeeld, maar dat werd omgezet in een celstraf. Borms kwam later vrij en koos in de Tweede Wereldoorlog opnieuw de kant van de Duitsers.

In die periode voerde Borms propaganda die Vlaamse jongeren naar het Oostfront leidde. Na de oorlog werd hij opnieuw ter dood veroordeeld. Hij werd in 1946 geëxecuteerd.

Ook al heeft Borms tijdens de oorlog Hitler toegejuicht en gevangenen in Auschwitz bezocht, toch groeide hij na de oorlog uit tot een martelaar.

Schrijver Willem Elsschot publiceerde een vlijmscherp gedicht over zijn zaak: “O lafheid ongehoord, o niet te delgen schand.”


Leo Vindevogel

De oorlogsburgemeester van Ronse was ook het enige parlementslid dat na de oorlog werd geëxecuteerd voor collaboratie. Nochtans bleef Vindevogel tijdens zijn proces volhouden dat hij niets verkeerd had gedaan. Sympathie hebben voor de Duitsers was volgens hem nog geen misdaad.

Vindevogel vocht tijdens de Eerste Wereldoorlog mee met het Belgische leger en kwam sterk geradicaliseerd van het front terug. Hij raakte in 1925 verkozen als volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Oudenaarde. Tijdens de oorlog werd hij in Ronse door de bezetter aangesteld als burgemeester.

Hij onderhield een hecht contact met Duitse ordediensten en signaleerde politieke tegenstanders en smokkelaars. Een anekdote is dat hij Ronsenaren ontbood op het stadhuis, die vervolgens werden gearresteerd.

Voor zijn nauwe samenwerking met de bezetter werd hij in augustus 1945 terechtgesteld.


Irma Laplasse

Zij werd misschien wel het grootste symbool voor de vermeende onrechtvaardigheid van de repressie.

Irma Laplasse (née Zwertvaegher) was getrouwd met Henri Laplasse, die lid was van de collaborerende partij VNV.

Haar zoon Fred werd tijdens de bevrijding gearresteerd door verzetslieden, waarop ze Duitse soldaten op hun spoor heeft gezet. De Duitsers brachten toen zeven verzetslieden om het leven, waardoor Laplasse door het Belgische gerecht werd vervolgd voor verraad en verklikking, en in 1945 in Brugge werd terechtgesteld.

Na de oorlog ijverden Vlaams-nationalistische en katholieke politici ervoor om het proces over te doen. Het arrest met de terdoodveroordeling werd vernietigd en het militair gerechtshof behandelde de zaak in 1995. Maar het proces leidde ondanks nieuwe elementen in het dossier toch tot dezelfde conclusie.

Laplasse werd postuum tot levenslange hechtenis veroordeeld.


Was opa een nazi?
Belgen in de oorlog

Zitting van het ­militair gerechtshof ten tijde van de processen rond collaboratie, met onder meer Walter Ganshof van der Meersch, auditeur-­generaal bij het Krijgshof.
Beeld rv

Lees ook


Bron: De Morgen

Naar Facebook

Naar de website


Scroll naar boven